ECLI:NL:RBUTR:2012:BX4719

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
3 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-655699-12
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot diefstal met geweld in vereniging in Utrecht

Op 3 augustus 2012 heeft de Rechtbank Utrecht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met een mededader heeft geprobeerd om een aktetas, laptop en Ipad van een slachtoffer te stelen. De feiten vonden plaats op 19 april 2012, toen het slachtoffer, [aangever 1], op straat werd benaderd door de verdachte en zijn mededader. De verdachte trok met kracht aan de aktetas van het slachtoffer, terwijl de mededader hem duwde in een poging om hem uit balans te brengen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verklaring van het slachtoffer wordt ondersteund door camerabeelden van de gebeurtenis, waarop te zien is dat de verdachte en zijn mededader het slachtoffer achtervolgden en geweld gebruikten om de tas te bemachtigen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte samen met de mededader heeft geprobeerd om door middel van geweld de aktetas van het slachtoffer weg te nemen, wat resulteerde in een bewezenverklaring van poging tot diefstal met geweld. De verdachte ontkende zijn betrokkenheid, maar de rechtbank achtte zijn verklaring ongeloofwaardig. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 136 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en bijzondere voorwaarden, waaronder reclasseringstoezicht en deelname aan een behandeling.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/655699-12 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 3 augustus 2012
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1992] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats]
gedetineerd in PI Utrecht, Huis van Bewaring locatie Nieuwegein
raadsman mr. F. Visser, advocaat te Utrecht.
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 20 juli 2012, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte samen met een ander of anderen heeft geprobeerd om [aangever 1] op straat te beroven van zijn tas, laptop en/of Ipad.
3. De voorvragen
De rechtbank heeft geconstateerd dat de dagvaarding geldig is, dat de rechtbank bevoegd is, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen reden is voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het aan hem ten laste gelegde feit heeft begaan. De officier van justitie baseert zich daarbij met name op de aangifte, de in het dossier opgenomen camerabeelden en de verklaring van verdachte.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het aan verdachte ten laste gelegde feit. De verdediging heeft daarbij gewezen op de in het ter zitting overgelegde schriftelijk pleidooi omschreven gronden.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt ten aanzien van de bewezenverklaring als volgt.
Aangever [aangever 1] heeft bij de politie verklaard dat hij op 19 april 2012 om 00.55 uur via de [adres] te Utrecht richting zijn woning liep. In zijn rechterhand had hij een zwarte aktetas. In zijn aktetas zaten een laptop en een Ipad. Ter hoogte van café [naam] op de [adres] zag hij buiten op het terras een Hollandse jongen en twee buitenlandse jongens zitten. Aangever liep langs de jongens. Ineens hoorde hij voetstappen achter zich. Aangever zag en voelde dat de Hollandse jongen die hij eerder op het terras had gezien zijn aktetas probeerde af te pakken. De jongen trok hard aan zijn aktetas. Aangever zag dat de Hollandse jongen op de grond ging liggen om zo meer kracht te zetten en zich af te zetten. Aangever hield de aktetas stevig vast. Hij zag dat via de linkerzijde een getinte jongen hem probeerde om te duwen. De jongen probeerde hem uit balans te halen. Dit was de getinte jongen die ook op het terras zat. Aangever blokte de duw, heeft zich omgedraaid en is hard weggerend.
Deze verklaring van aangever wordt naar het oordeel van de rechtbank ondersteund door de in het dossier opgenomen beelden van de bewakingscamera’s. [verbalisant] heeft in een proces-verbaal beschreven wat hij op de beelden heeft waargenomen. Verbalisant zag op de beelden dat de drie verdachten hadden plaatsgenomen op een terras. Op de achtergrond komt aangever voorbij lopen. Enkele ogenblikken later staan de drie verdachten op en zij lopen achter aangever aan. De drie verdachten beginnen te rennen met verdachte 1 voorop, verdachte 2 op de tweede plek en verdachte 3 als laatste. Verdachte 1 bereikt aangever als eerste en hij rukt aan de tas van aangever. Aangever houdt de tas stevig vast en verdachte 1 komt ten val. Verdachte 2 komt bij aangever en duwt hem tegen een winkelruit. Aangever kan zich losrukken en rent weg.
De rechtbank heeft de camerabeelden ter zitting bekeken. De door verbalisant [verbalisant] gegeven beschrijving van de camerabeelden wordt ondersteund door de beelden die de rechtbank op de zitting heeft gezien.
Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft bij de politie verklaard dat hij samen met [medeverdachte 2] en een jongen met een groene pet op in de stad liep. Er liep een man in de stad met een zakentas en de jongen met de groene pet wilde de man beroven. De jongen met de groene pet begon te rennen en [medeverdachte 1] was meegerend. [medeverdachte 1] verklaarde dat hij als eerste bij de man was en dat hij de tas van de man wilde pakken. Toen [medeverdachte 1] de tas had losgelaten en op de grond lag, kwam de jongen met de groene pet aanrennen en die jongen gaf de man een klap.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat de twee jongens die op de beelden het eerst richting de man rennen hij en [medeverdachte 1] (de rechtbank begrijpt dat dit de roepnaam is van [medeverdachte 1]) waren en dat hij de jongen met de groene pet was. Verdachte verklaarde dat [medeverdachte 1] als eerste ging rennen in de richting van de man en dat [medeverdachte 1] aan de tas van de man had getrokken. Verdachte verklaarde dat hij de man een duw had gegeven toen [medeverdachte 1] op de grond lag.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de man een duw had gegeven, omdat hij de man en [medeverdachte 1] uit elkaar wilde halen en dat hij dat niet deed om de man uit balans te brengen.
De rechtbank stelt op basis van de verklaring van aangever en op basis van de beelden van de bewakingscamera’s vast dat de medeverdachte de tas al had losgelaten op het moment dat verdachte bij de man en de medeverdachte aan kwam. Er was dus geen sprake meer van een situatie waarin de medeverdachte en de man uit elkaar gehaald zouden moeten worden. Zoals hiervoor al aangegeven is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van aangever door de camerabeelden wordt ondersteund. De rechtbank heeft dan ook geen reden om aan de verklaring van aangever dat door de duw werd geprobeerd hem uit balans te brengen te twijfelen. De rechtbank acht de verklaring van verdachte dat hij de man alleen een duw heeft gegeven om hem en de medeverdachte uit elkaar te halen derhalve ongeloofwaardig.
De rechtbank acht op grond van voornoemd bewijs wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met een ander heeft geprobeerd om door middel van geweld een aktetas, een laptop en een Ipad van aangever [aangever 1] weg te nemen. Nu de rechtbank op de camerabeelden heeft gezien dat de derde verdachte achterbleef op het moment dat verdachte en de medeverdachte richting aangever renden en deze verdachte niet bij aangever in de buurt was op het moment van het trekken aan de tas en het duwen van aangever acht de rechtbank bewezen dat verdachte de poging tot diefstal met geweld samen met één mededader heeft gepleegd.
4.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 19 april 2012 te Utrecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening weg te nemen een aktetas en een laptop en een Ipad, toebehorende aan [aangever 1], en daarbij die voorgenomen diefstal te doen vergezellen van geweld tegen die [aangever 1], te plegen met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, tezamen en in vereniging met een ander, als volgt heeft gehandeld: hebbende hij, verdachte, en/of zijn mededader,
- (met kracht) aan die aktetas getrokken en
- (met kracht) die [aangever 1] geduwd en geprobeerd uit balans te krijgen,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
5.1. De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op:
Poging tot diefstal vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
5.2. De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 106 dagen met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, alsmede een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand met een proeftijd van twee jaar en verplicht reclasseringstoezicht en het deelnemen aan de noodzakelijk geachte cursussen als bijzondere voorwaarden.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat er door de lange duur van de voorlopige hechtenis geen ruimte meer is voor oplegging van een straf langer dan het voorarrest. De verdediging heeft dan ook primair verzocht om verdachte een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest op te leggen. Subsidiair heeft de verdediging verzocht om een voorwaardelijke straf op te leggen nu uit het reclasseringsrapport volgt dat er diverse mogelijkheden zijn om verdachte te helpen en verdachte ook heeft aangegeven voor hulp ontvankelijk te zijn.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft samen met een mededader geprobeerd een aktetas met daarin een laptop en een Ipad van het slachtoffer te stelen. Daarbij is tegen het slachtoffer geweld gebruikt. Het slachtoffer liep in de nacht door het centrum van Utrecht en werd uit het niets door verdachte en zijn mededader overvallen. Verdachte heeft zich hiermee schuldig gemaakt aan een ernstig strafbaar feit. Dat het bij een poging is gebleven is niet aan het handelen van verdachte of zijn mededader te danken, maar aan het feit dat aangever bij machte was om zich te kunnen verzetten en weg te rennen. Verdachte heeft op geen enkele wijze rekening gehouden met de mogelijke gevolgen voor het slachtoffer. Het handelen van verdachte moet zeer beangstigend zijn geweest voor het slachtoffer. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijke strafbare feiten nog lange tijd gevoelens van angst kunnen ondervinden.
Verdachte heeft bij de politie ontkend aangever samen met de mededader te hebben willen beroven. Ook na het tonen van de camerabeelden op de zitting blijft verdachte zijn daadwerkelijke betrokkenheid ontkennen. Verdachte neemt daarmee naar het oordeel van de rechtbank geen enkele verantwoordelijkheid voor hetgeen hij heeft gedaan.
Uit het uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte d.d. 5 juni 2012 volgt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor het plegen van vermogensdelicten. Verdachte is één keer eerder veroordeeld voor het plegen van een geweldsdelict, echter deze veroordeling is van 2007 en daarmee van langer geleden.
Uit het voorlichtingsrapport van Reclassering Nederland d.d. 12 juli 2012 blijkt dat verdachte verstandelijk beperkt is en gediagnosticeerd is met ADHD en ODD. In verband met gedragsproblemen die uit deze problematiek voortkwamen heeft verdachte als minderjarige langere tijd begeleiding/behandeling gehad. Momenteel heeft hij geen professionele begeleiding. Verdachte wordt ondersteund door zijn ouders die hem onderdak bieden en zijn financiën beheren. Verdachte heeft de wens in de toekomst hierin zelfstandig te worden. Verdachte zou naast praktische zaken baat kunnen hebben bij het aanleren van diverse vaardigheden gericht op probleemhantering en zelfbeheersing.
Op basis van zijn delictgeschiedenis en rekening houdend met het feit dat zijn laatste veroordeling dateert uit 2007 wordt het recidiverisico door de reclassering ingeschat als laag. De reclassering adviseert om verdachte een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met een meldingsgebod, een verplichte behandeling bij De Waag of een soortgelijke instelling en begeleiding door Stichting MEE of een vergelijkbare instelling als bijzondere voorwaarden.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij graag wil leren om op het rechte pad te blijven en dat hij de hulp van de reclassering wil om dat te kunnen bereiken. Een behandeling bij De Waag en begeleiding door Stichting MEE vindt verdachte in dat kader een goed idee. Verdachte heeft aangegeven dat hij zeker naar de reclassering zal luisteren als hij begeleiding door de reclassering als bijzondere voorwaarde krijgt opgelegd.
Alles overziende en gelet op straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd is de rechtbank van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf een passende straf is. De rechtbank houdt daarbij enerzijds rekening met de ernst van het feit en anderzijds met de relatief jonge leeftijd van verdachte en de bevindingen van de reclassering, waaruit blijkt dat begeleiding door de reclassering en Stichting MEE, alsmede een behandeling bij De Waag, noodzakelijk zijn om het leven van verdachte op de rit te krijgen en te houden en om te voorkomen dat verdachte wederom strafbare feiten pleegt.
De rechtbank zal verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 136 dagen waarvan 30 dagen voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten. De rechtbank zal aan het voorwaardelijke strafdeel een proeftijd van twee jaar verbinden, alsmede de bijzondere voorwaarde dat verdachte zich moet houden aan de aanwijzingen van Reclassering Nederland, zolang die instelling dat nodig vindt, dat verdachte deelneemt aan een behandeling bij De Waag of een soortgelijke instelling en dat verdachte meewerkt aan begeleiding door Stichting MEE of een vergelijkbare instelling.
7. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 45 en 312 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
8. De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Poging tot diefstal vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 136 dagen waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd (een van) de bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens Reclassering Nederland en dat verdachte zich daartoe zal melden bij de reclassering volgens afspraken en zo frequent als de reclassering nodig acht;
* dat verdachte moet meewerken aan een behandeling bij De Waag of een soortgelijke instelling, voor zolang de behandelaar dat in overleg met de reclassering noodzakelijk acht;
* dat verdachte zich moet houden aan begeleiding door Stichting MEE of een vergelijkbare instelling;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
- heft de voorlopige hechtenis van verdachte op.
Dit vonnis is gewezen door mr. V. van Dam, voorzitter, mr. M.A.A.T. Engbers en
mr. D.A.C. Koster, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K.F. van Dam, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 3 augustus 2012.