ECLI:NL:RBUTR:2012:BX3531

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
25 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
278790 - HA ZA 09-2813
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging koopovereenkomst wegens bedrog en terugbetaling koopsom

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 25 juli 2012 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een besloten vennootschap (eiseres) en meerdere gedaagden, waaronder andere besloten vennootschappen en natuurlijke personen. De zaak betreft de vernietiging van een koopovereenkomst die op 3 november 2008 was gesloten voor de verkoop van aandelen in een bedrijf. Eiseres stelde dat de overeenkomst tot stand was gekomen onder invloed van bedrog, omdat de gedaagden onjuiste mededelingen hadden gedaan over de financiële situatie van het bedrijf. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagden opzettelijk onjuiste informatie hebben verstrekt en belangrijke informatie hebben verzwegen, waardoor eiseres een valse voorstelling van zaken heeft gekregen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de koopovereenkomst vernietigd moet worden en dat de gedaagden gehouden zijn de koopsom van € 480.000,00 terug te betalen aan eiseres. Daarnaast zijn de gedaagden veroordeeld in de proceskosten. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat eiseres geen recht heeft op schadevergoeding, omdat de vordering tot schadevergoeding niet voldoende was onderbouwd. De uitspraak benadrukt het belang van transparantie en eerlijkheid in commerciële transacties, en de gevolgen van bedrog in het contractenrecht.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK UTRECHT
Sector handel en kanton
Handelskamer
zaaknummer / rolnummer: 278790 / HA ZA 09-2813
Vonnis van 25 juli 2012
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats],
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. J.A.F. Boor te Utrecht,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 1],
gevestigd te [vestigingsplaats],
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
2. [gedaagde 2],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
3. [gedaagde 3],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
4. de vennootschap onder firma
[gedaagde 4],
gevestigd te [vestigingsplaats],
gedaagde in conventie,
5. [gedaagde 5],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
6. [gedaagde 6],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
advocaat mr. M. Wierenga te Utrecht.
Partijen zullen hierna [eiseres], [gedaagde 1], [gedaagde 2], [gedaagde 3], [gedaagde 4], [gedaagde 5] en van [gedaagde 6] genoemd worden. Gedaagden zullen gezamenlijk worden aangeduid met [gedaagde 1] c.s.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 13 oktober 2010
- de brief van 7 maart 2011 van [gedaagde 1] c.s. met producties 29 t/m 46,
- het faxbericht van 7 maart 2011 van [gedaagde 1] c.s. met een aanvulling op productie 45
- het proces-verbaal van getuigenverhoor van 22 maart 2011
- het proces-verbaal voortzetting van getuigenverhoor van 16 juni 2011
- de brief van 19 september 2011 van [eiseres] met producties
- het proces-verbaal van tegenverhoor van 14 november 2011
- het proces-verbaal voortzetting van tegenverhoor van 22 november 2011
- de fax van 19 december 2011 met productie 47 van [gedaagde 1] c.s.
- het proces-verbaal voortzetting van tegenverhoor (getiteld “proces-verbaal van voortzetting van getuigenverhoor”) van 22 december 2011
- de conclusie na getuigenverhoor tevens akte houdende overlegging producties tevens vermeerdering eis van [gedaagde 1] c.s.
- de antwoordconclusie na getuigenverhoor van 7 maart 2012 zijdens [eiseres]
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
in conventie en in reconventie
2.1. De conclusies na enquête van partijen bevatten nieuwe stellingen en producties. Op grond van artikel 111 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) rust op [eiseres] de verplichting bij dagvaarding de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig aan te voeren. Na de dagvaarding zijn bij gelegenheid van de comparitie en de verschillende enquêtes door partijen nog nieuwe stukken gepresenteerd. Vervolgens heeft [eiseres] bij antwoordconclusie na enquête, het laatste processtuk in deze procedure, nieuwe producties en nieuwe stellingen naar voren gebracht. Dit is in strijd met de goede procesorde. Laatstgenoemde producties en stellingen bij antwoordconclusie na enquête worden dan ook buiten beschouwing gelaten. Dit geldt ook voor de nieuwe stellingen die door [gedaagde 1] c.s. in haar conclusie na enquête nog zijn opgeworpen. [gedaagde 1] c.s heeft voldoende gelegenheid gehad om voorafgaande aan het tussenvonnis van 13 oktober 2010 haar stellingen naar voren te brengen. De in haar conclusie na enquête opgeworpen nieuwe stellingen zal de rechtbank daarom buiten beschouwing laten.
2.2. De rechtbank blijft bij hetgeen zij in haar tussenvonnis van 13 oktober 2010 heeft overwogen en beslist. [eiseres] heeft aan haar vorderingen onder meer bedrog ten grondslag gelegd omdat [gedaagde 1] c.s. ten tijde van de totstandkoming van de overeenkomst tot koop van [bedrijf] (hierna: [bedrijf]) geen mededelingen heeft gedaan over het ontstaan en verdwijnen van vorderingen op de balans van [bedrijf], over de inhoud van de e-mail van [bedrijf 2] van 24 oktober 2008 en over de substantiële afwijkingen tussen de concept-jaarcijfers van 2007 en de definitieve jaarcijfers van 2007. [gedaagde 1] c.s. heeft betwist deze mededelingen niet te hebben gedaan en daartoe kort gezegd gesteld dat de bedoelde informatie op 29 oktober 2008 door [gedaagde 5] mondeling aan de bestuurder van [eiseres], de heer [bestuurder eiseres] (hierna: [bestuurder eiseres]), is meegedeeld. In het tussenvonnis is aan [gedaagde 1] c.s. opgedragen te bewijzen dat zij bepaalde mededelingen over het verdwijnen en ontstaan van vorderingen heeft gedaan en tegenbewijs te leveren in verband met de voorshands bewezen geachte stelling van [eiseres] dat door [gedaagde 1] c.s. bepaalde mededelingen over de substantiële afwijkingen tussen de gepresenteerde en werkelijke cijfers en de inhoud van de e-mail van [bedrijf 2] niet zijn gedaan.
2.3. Na het tussenvonnis heeft [gedaagde 1] c.s. [gedaagde 5], [gedaagde 2], [getuige 1] (adviseur van [gedaagde 1] bij de overname) en [getuige 2] (juridisch adviseur van [gedaagde 2] bij de overname) als getuigen doen horen. Door [eiseres] zijn in het kader van het tegenverhoor [bestuurder eiseres], [werknemer 1] (voormalig werkneemster van [bestuurder eiseres]), [werknemer 2] (werknemer van [bestuurder eiseres]), [werknemer 3] (werkneemster van [bestuurder eiseres]), [werknemer 4] (voormalig werkneemster van [bestuurder eiseres]), [werknemer 5] (werknemer van [bestuurder eiseres]), [werknemer 6] (voormalig werkneemster van [bestuurder eiseres]), [werknemer 7] (gepensioneerd en werknemer van [bestuurder eiseres]), [werknemer 8] (werkneemster van [bestuurder eiseres]), [werknemer 9] (werkneemster en zus van [bestuurder eiseres]), [werknemer 10] (gepensioneerd en werknemer van [bestuurder eiseres]), [werknemer 11] (werkneemster van [bestuurder eiseres]) en [gedaagde 5] gehoord.
2.4. Bij de beoordeling van het bewijs is allereerst van belang dat op [gedaagde 1] c.s. het bewijsrisico rust van haar stelling dat zij [bestuurder eiseres] op 29 oktober 2008 uitleg heeft gegeven aan [bestuurder eiseres] over het verdwijnen van de eerder meegedeelde rekening courant vordering van [bedrijf] op [gedaagde 2] van € 269.000,00 en het ontstaan van de eerder verzwegen vorderingen van [gedaagde 2] en [gedaagde 1] op [bedrijf] van resp. € 103.784,00 en € 62.352,00. [gedaagde 2] is partijgetuige in de zin van artikel 164 lid 2 Rv. Om die reden kan de door hem afgelegde verklaring ten aanzien van de door hem te bewijzen stelling slechts tot bewijs dienen als die verklaring op essentiële punten wordt ondersteund door andere aanvullende bewijsstukken, waaronder begrepen de verklaringen van de andere getuigen.
2.5. Het bewijsrisico van de voorshands bewezen geachte stelling dat door [gedaagde 1] c.s. geen mededelingen zijn gedaan over de substantiële afwijkingen tussen de concept jaarcijfers en de definitieve jaarcijfers en over de e-mail van [bedrijf 2], rust evenwel op [eiseres]. [gedaagde 1] c.s. is in dit verband in haar tegenbewijs reeds geslaagd als op grond daarvan de voorshands bewezen geachte stelling is ontzenuwd. [bestuurder eiseres] is in zijn functie van directeur van [eiseres] partijgetuige in de zin van artikel 164 lid 2 Rv. Omdat het bewijsrisico ten aanzien van de voorshands bewezen geachte stelling dus niet bij [gedaagde 2] en [gedaagde 5] ligt, geldt dit niet voor hen.
De verklaringen van [gedaagde 5], [gedaagde 2], [getuige 1] en [getuige 2]
2.6. [gedaagde 5] is op 22 maart 2011 gehoord door [gedaagde 1] c.s. in het kader van het door haar te leveren tegenbewijs en op 22 december 2011 door [eiseres] tijdens haar tegenverhoor.
2.7. Tijdens zijn eerste verhoor op 22 maart 2011 heeft [gedaagde 5] stellig verklaard dat hij zich de afspraak op 29 oktober 2008 goed herinnerde en dat hij de onder 2.4. en 2.5. genoemde mededelingen aan [bestuurder eiseres] heeft gedaan in de directiekamer van [bestuurder eiseres] tussen 18.00 tot 19.00 uur. Dit gesprek volgde op een presentatie van [bedrijf 3]. Over de inhoud van de mededelingen verklaarde hij onder meer: “Ik had de definitieve jaarcijfers 2007 bij me en de analyse op deze jaarcijfers. In deze analyse werden de verschillen tussen de conceptjaarcijfers 2007 en de definitieve jaarcijfers 2007 verklaard. De analyse staat beschreven op het briefpapier van [gedaagde 4]. Ik heb deze stukken aan de heer [bestuurder eiseres] afgegeven op 29 oktober 2008. Ik heb de analyse op papier bij me en ik lees u hieruit voor welke punten ik daaruit heb toegelicht tijdens dit gesprek met de heer [bestuurder eiseres]. (…)”
2.8. [gedaagde 2] is bij het getuigenverhoor van [gedaagde 5] aanwezig geweest. Vervolgens is hijzelf gehoord op 16 juni 2011. Zijn verklaring sloot aan bij de eerder door [gedaagde 5] afgelegde verklaring. [gedaagde 2] verklaarde het volgende: “Omstreeks 23 of 24 oktober 2008 begreep ik van (…) [gedaagde 5] dat er veranderingen waren in de jaarcijfers. Wat voor veranderingen dat waren wist ik niet. Ik begreep van [gedaagde 5] dat hij dit met [bestuurder eiseres] zou bespreken. Ik vroeg aan [gedaagde 5] wat de consequenties van die wijzigingen in de jaarcijfers waren. Ik begreep van [gedaagde 5] dat er een verrekenbeding in het contract zou worden opgenomen. (…) Tijdens het gesprek met [gedaagde 5] vertelde [gedaagde 5] mij dat hij het aan [bestuurder eiseres] zou meedelen, dus dat er wijzigingen waren in de cijfers, tijdens de bijeenkomst bij [bestuurder eiseres] van [bedrijf 3]. Bij de bijeenkomst van 29 oktober 2008 was ik ook aanwezig. De heer [gedaagde 5] was ook aanwezig. (…) Na het buffet ben ik rond 18.30 weg gegaan met mijn vrouw, dochter en mijn ouders. Ik klopte voordat ik wegging op de deur van het kantoortje van de heeft [bestuurder eiseres] en opende de deur. Ik zag [gedaagde 5] en [bestuurder eiseres] aan tafel zitten. Op tafel lag veel papier. Ik zag dat op wat stukken het logo van [gedaagde 4] stond. Ik heb [gedaagde 5] en [bestuurder eiseres] gegroet en ben naar huis gegaan (…)”
2.9. [gedaagde 5] heeft later tijdens het tegenverhoor op 22 december 2011 zijn hiervoor vermelde verklaring gewijzigd en onder meer verklaard dat hij zich de tijdstippen niet meer goed herinnert en dat zijn bespreking met [bestuurder eiseres] heeft plaatsgevonden in de periode vanaf 19.00 uur tot uiterlijk 20.50 uur, dat het gesprek ongeveer een half uur tot een uur heeft geduurd en dat hij na het gesprek met [bestuurder eiseres] nog een kwartier tot en half uur is gebleven en wat heeft gedronken met andere aanwezigen.
2.10. [getuige 1] verklaarde dat hij niet bij de bijeenkomst van 29 oktober 2008 aanwezig was. Voorts verklaarde hij: “Op 30 oktober 2008 had ik contact gehad met de heer [gedaagde 5]. Ik wilde namelijk weten of ik de contracten kon uitdraaien voor de closing binder, en de jaarcijfers, de geldleenovereenkomst, kortom alles wat in de closing binder zit. Dit kon ik pas doen als de kopende partij van deze stukken op de hoogte was en akkoord was. De heer [gedaagde 5] deelde mij mee dat hij deze stukken had besproken op 29 oktober 2008 dat de kopende partij op de hoogte was.”
2.11. [getuige 2] was ook niet op 29 oktober 2008 bij de bijeenkomst aanwezig. Hij verklaarde: “De email van de heer [getuige 1] van 24 oktober 2008 was ook aan mij gericht. (…) Ik weet dat de strekking van deze email is meegedeeld door (…) [gedaagde 5] op 29 oktober 2008, omdat de heer [gedaagde 5] mij dit op 30 oktober 2008 heeft meegedeeld.”
Is bewezen dat mededeling is gedaan over het ontstaan en verdwijnen van vorderingen en is de voorshands bewezen geachte stelling dat ook de overige substantiële afwijkingen zijn meegedeeld ontzenuwd?
2.12. De rechtbank oordeelt dat het door [gedaagde 1] c.s. geleverde bewijs niet aantoont dat er mededelingen zijn gedaan over het ontstaan en het verdwijnen van vorderingen tussen [gedaagde 1], [gedaagde 2] en [bedrijf] en dat het ook onvoldoende is om de stelling dat er geen mededelingen zijn gedaan over de inhoud van de e-mail van [bedrijf 2] en de substantiële afwijkingen tussen de concept en definitieve jaarcijfers te ontzenuwen. Daartoe is het volgende redengevend.
2.13. De verklaring van [gedaagde 5] dat hij de te bewijzen mededelingen op 29 oktober 2008 heeft gedaan, vindt onvoldoende steun in de overige getuigenverklaringen en overige bewijsstukken. Alleen [gedaagde 2] heeft uit eigen waarneming kunnen bevestigen dat hij [gedaagde 5] en [bestuurder eiseres] op 29 oktober 2008 in het kantoortje heeft zien zitten. Deze verklaring boet echter in aan geloofwaardigheid, nu [gedaagde 2] heeft verklaard dat hij dit heeft gezien om 18.30 uur, terwijl uit de tweede verklaring van [gedaagde 5] blijkt dat [gedaagde 5] op dat moment besprekingen had met verschillende werknemers in de kantine. De verklaring van [gedaagde 2] sloot wel aan de op de eerste verklaring van [gedaagde 5], maar deze verklaring, en zo ook de verklaring van [gedaagde 2], kon niet juist zijn omdat [gedaagde 5] tussen 18.00 en 19.00 uur in de kantine was met andere werknemers en [bestuurder eiseres] op dat moment in het grote kantoor deelnam aan een buffet.
2.14. Ook de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] leveren onvoldoende steun voor de verklaring van [gedaagde 5]. Zij waren immers niet bij de bijeenkomst van 29 oktober 2008 aanwezig en zij hebben alleen uit mededelingen van [gedaagde 5] afgeleid dat hij de bewuste mededelingen zou hebben gedaan.
2.15. Daarbij komt dat de rechtbank sterk twijfelt aan de geloofwaardigheid van [gedaagde 5], nu de overige getuigen die aanwezig waren op de bijeenkomst van 29 oktober 2008 nadat [gedaagde 5] zijn eerste verklaring heeft afgelegd, zijn gehoord, [gedaagde 5] bij die overige getuigenverhoren aanwezig is geweest en uit de verklaringen van die overige getuigen volgt dat de eerste verklaring van [gedaagde 5] niet juist kan zijn. Vast staat ook dat die verklaring niet naar waarheid was afgelegd, nu [gedaagde 5] zelf zijn verklaring later wijzigde. Hij is daarom als getuige onvoldoende geloofwaardig om alleen op grond van zijn eigen verklaringen te worden geloofd.
2.16. Bovendien volgt uit de hierna te bespreken overige getuigenverklaringen dat ook de tweede aangepaste verklaring van [gedaagde 5] niet juist kan zijn. Alleen [werknemer 7] heeft niet kunnen verklaren over de periode tussen 19.00 en 20.50 uur in de avond van 29 oktober 2008 omdat hij die avond om 18.30 uur naar huis is gegaan. Zijn verklaring wordt daarom verder niet besproken. De overige hierna vermelde getuigenverklaringen zijn afgelegd door elf getuigen die bij de bijeenkomst van 29 oktober 2008 aanwezig waren. Zij verklaarden over de avond van 29 oktober 2008 het volgende (1 t/m 11):
1. [bestuurder eiseres] verklaarde dat [gedaagde 5] vanaf 18.00 uur tot 20.30/20.45 uur aan werknemers in de kantine uitleg heeft gegeven. Daarna heeft [gedaagde 5] nog iets gedronken en is hij vertrokken, dat was rond 20.45 uur. [bestuurder eiseres] heeft niet met [gedaagde 5] gesproken in zijn kantoortje over de cijfers van [bedrijf], maar de hele avond met overige werknemers een buffet bijgewoond in een andere ruimte. Die ruimte heeft [bestuurder eiseres] hooguit voor een kwartier verlaten om drinken te halen of voor de wc, aldus [bestuurder eiseres].
2. [werknemer 3] verklaarde dat zij tot 18.45 uur in het grote kantoor verbleef, waarna zij in de kantine tot 19.30 uur uitleg heeft gekregen van [gedaagde 5].
3. [werknemer 4] verklaarde zij als eerste van [gedaagde 5] rond 18.00 uur uitleg heeft gekregen in de kantine, dat deze uitleg ongeveer een kwartier duurde en dat hij na haar uitleg heeft gegeven aan andere werknemers en dat de uitleg door [gedaagde 5] aan de werknemers in de kantine de hele avond heeft geduurd.
4. [werknemer 6] verklaarde dat zij tot 19.30 uur tegenover [bestuurder eiseres] heeft gezeten in het grote kantoor, en dat zij daarna is weggegaan. Op dat moment was volgens [werknemer 6] [gedaagde 5] nog aan het praten in de kantine met [werknemer 3].
5. [werknemer 1] verklaarde dat zij om 18.15 uur van [gedaagde 5] uitleg heeft gekregen in de kantine, waarna zij zich heeft gevoegd bij de overige werknemers, waaronder bij [bestuurder eiseres], in het grote kantoor. Zij zat in de buurt van [bestuurder eiseres] en kan zich niet herinneren dat [bestuurder eiseres] een uur is weggeweest. Zij is om 20.30 uur naar huis gegaan.
6. [werknemer 8] verklaarde dat zij als laatste van alle medewerkers in de kantine met [gedaagde 5] is gaan praten. Dit was rond 20.30 uur. Voor haar had [gedaagde 5] een gesprek met [naam]. Na haar gesprek met [gedaagde 5] is zij gaan opruimen en om 21.30 uur naar huis gegaan. Tot 20.30 uur is zij in het grote kantoor aanwezig geweest, waar [bestuurder eiseres] ook verbleef. [bestuurder eiseres] heeft niet langer dan een kwartier die ruimte verlaten. Dit was alleen om drinken te halen of voor toiletbezoek, aldus [werknemer 8].
7. [werknemer 9] verklaarde dat zij tijdens het buffet in het grote kantoor heeft gezeten en dat [bestuurder eiseres] ook in die ruimte aanwezig was. Dit was tussen 18.00 en 19.30 uur. Om 20.30 uur is zij naar huis gegaan en zij heeft gezien dat [gedaagde 5] toen nog in de kantine zat met een chauffeur van de Veense. [bestuurder eiseres] zat toen nog in het grote kantoor, aldus [werknemer 9].
8. [werknemer 11] verklaarde dat zij vanaf 18.00 uur tot 20.15 uur in het grote kantoor was en dat [bestuurder eiseres] daar toen ook was. Als zij in die periode drinken haalde zag zij [gedaagde 5] in de kantine zitten. Toen zij om 20.15 uur naar huis ging zag zij dat [gedaagde 5] in de kantine zat.
9. Volgens [werknemer 2] heeft [gedaagde 5] tot 20.00/20.30 uur uitleg gegeven aan personeel in de kantine en heeft hij daarna ongeveer een kwartier wat gedronken in het grote kantoor. Volgens Verwijs is [gedaagde 5] rond 20.30 uur naar huis gegaan.
10. [werknemer 5] verklaarde dat hij tot 20.30 /21.00 uur in het grote kantoor was en dat [bestuurder eiseres] daar ook aanwezig was. Hij zag die avond [gedaagde 5] zitten in de kantine. [gedaagde 5] gaf uitleg aan medewerkers van [bestuurder eiseres]. Na het geven van deze uitleg is [gedaagde 5] in het grote kantoor komen zitten. Dit moet volgens [werknemer 5] rond 20.30 uur geweest zijn. Daarna is [gedaagde 5] weggegaan, aldus [werknemer 5].
11. [werknemer 10] verklaarde dat hij rond 18.20 in het grote kantoor kwam en dat [gedaagde 5] en [bestuurder eiseres] daar ook aanwezig waren. [werknemer 10] heeft de hele tijd naast [bestuurder eiseres] in het grote kantoor gezeten. Hij is rond 21.30 uur vertrokken, dat was nadat [gedaagde 5] al naar huis was gegaan, aldus [werknemer 10].
2.12. Geen van deze elf verklaringen biedt enige steun voor de eerste of tweede verklaring van [gedaagde 5]. Er is op 29 oktober 2008 tussen 18.00 en 20.50 uur geen periode geweest van een half uur tot een uur waarin [gedaagde 5] met [bestuurder eiseres] in het kleine kantoortje van [bestuurder eiseres] heeft gesproken. [gedaagde 5] heeft die avond de door [gedaagde 1] c.s. gestelde mededelingen aan [bestuurder eiseres] dus niet gedaan.
De stukken bij de overeenkomsten die op 3 en 4 november 2008 zijn getekend
2.13. De rechtbank ziet in de herhaalde stelling van [gedaagde 1] c.s. dat zij de in 2.4. en 2.5. bedoelde mededelingen ook heeft gedaan via de bijlagen van de op 3 en 4 november 2008 ondertekende overeenkomsten, aanleiding om in aansluiting op 4.25 van het tussenvonnis van 13 oktober 2010 het volgende te overwegen.
2.14. De vraag of de bedoelde mededelingen zijn gedaan voorafgaande aan het tekenen van de overeenkomsten is van belang voor het oordeel of sprake is van bedrog. In het onderhavige geval is sprake van bedrog indien [gedaagde 1], [gedaagde 3] en [gedaagde 2] bepaalde mededelingen niet hebben gedaan omdat zij [eiseres] wilden misleiden, ten gevolge waarvan [eiseres] zich een zodanige valse voorstelling heeft gevormd omtrent [bedrijf] dat zij daardoor is bewogen tot het aangaan van de koopovereenkomst. Deze koopovereenkomst is tot stand gekomen op grond van de vóór 3 november 2008 gedane onjuiste mededelingen over de cijfers van 2007. [eiseres] had derhalve een valse voorstelling van zaken, en daarvan waren [gedaagde 1], [gedaagde 3] en [gedaagde 2] op de hoogte, terwijl zij door het blijven zwijgen over de werkelijke cijfers, [eiseres] in deze valse voorstelling van zaken hebben gelaten.
2.15. [gedaagde 1], [gedaagde 3] en [gedaagde 2] waren op de hoogte van de valse voorstelling van zaken doordat zij onjuiste concept cijfers van 2007 aan [eiseres] hadden gepresenteerd waardoor zij valse mededelingen hebben gedaan over de vorderingen op en van [gedaagde 2] en [gedaagde 1]. Bovendien waren zij op de hoogte van de substantiële afwijkingen tussen de concept jaarcijfers die zij hadden verstrekt en de werkelijk jaarcijfers vanaf het moment dat de definitieve jaarcijfers van 2007 bekend waren. Zij hebben hierover niets tegen [eiseres] gezegd. Daarbij komt dat [bedrijf 2] [gedaagde 1], [gedaagde 3] en [gedaagde 2] per e-mail op de substantiële afwijkingen tussen de gepresenteerde cijfers en de daadwerkelijke cijfers en de noodzaak van het doen van mededelingen daarover aan [eiseres] heeft gewezen. [gedaagde 1], [gedaagde 2] en [gedaagde 3] zijn desondanks blijven zwijgen, terwijl zij toen moeten hebben geweten dat [eiseres] door hun zwijgen over de werkelijke cijfers een valse voorstelling van zaken had, en [eiseres] de koopovereenkomst zoals zij deze met [eiseres] hadden uitonderhandeld niet zou willen sluiten. [gedaagde 1], [gedaagde 2] en [gedaagde 3] hebben ook gezwegen over het door [gedaagde 1], [gedaagde 2] en [gedaagde 3] uitgevoerde voorstel van [bedrijf 2] over de wijzigingen met betrekking tot het opnemen van een verrekenbeding in de koopovereenkomst, terwijl het voorstel van [bedrijf 2] overigens mede was gebaseerd op onjuiste mededelingen van [gedaagde 5] over het resultaat van 2008. Dit was namelijk niet € 150.000,00 positief maar negatief.
2.16. Een dergelijk bedrog wordt niet “opgeheven” door het aanhechten van de juiste cijfers en het wijzigen van de inhoud van de koopovereenkomst en daarover verder te zwijgen. [gedaagde 1], [gedaagde 2] en [gedaagde 3] wisten dat als zij [eiseres] niet expliciet zouden wijzen op de afwijkingen en wijzigingen, [eiseres] bij de notaris nog steeds een valse voorstelling van zaken had over de door haar te tekenen inhoud van het koopcontract en de bijlagen met de daarin genoemde jaarcijfers van [bedrijf].
2.17. De rechtbank gaat voorbij aan het verweer dat de afwijkingen niet essentieel waren omdat sprake was van een verrekenbeding in de koopovereenkomst. In het tussenvonnis heeft de rechtbank vastgesteld dat de afwijkingen essentieel waren. Bovendien verklaart het verrekenbeding het ontstaan en verdwijnen van vorderingen niet, terwijl [bedrijf 2] in haar e-mail van 24 oktober 2008 aan [gedaagde 1] c.s. meedeelt dat sprake is van substantiële afwijkingen van de jaarstukken die als basis hebben gediend voor de waardering en de prijsvorming en dat daarover mededeling aan de koper moet worden gedaan. Hieruit volgt reeds dat een essentieel onderdeel van de koopovereenkomst, namelijk de prijs van [bedrijf], op grond van onjuiste gegevens tot stand is gekomen. Voorts blijkt uit deze e-mail dat [bedrijf 2] weliswaar een verrekeningsbeding voorstelt, maar dat zij daarbij uitgaat van een onjuiste mededeling van [gedaagde 5] over het resultaat tot aan de overdrachtsdatum. Niet valt in te zien waarom dit alles niet essentieel was voor [eiseres] en waarom dit niet had kunnen leiden tot het afzien door [eiseres] van de koopovereenkomst. De rechtbank volgt [eiseres] daarom in haar standpunt dat zij de koopovereenkomst niet zou hebben gesloten indien zij van dit alles op de hoogte was gesteld.
Tussenconclusie in conventie
2.18. Door de mededeling over het bestaan van een rekening courant vordering op [gedaagde 2] van € 269.000,00 en het zwijgen over het verdwijnen van die vordering alsmede het zwijgen over de vorderingen van [gedaagde 2] en [gedaagde 1] van resp. € 103.784,00 en
€ 62.352,00 is sprake van opzettelijk gedane onjuiste mededelingen en verzwijgingen aan de zijde van [gedaagde 2], [gedaagde 3] en [gedaagde 1]. Zij hebben zich daarnaast ook schuldig gemaakt aan het opzettelijke verzwijgen van de inhoud van de e-mail van [bedrijf 2] en van de substantiële afwijkingen tussen de concept-jaarcijfers en de definitieve jaarcijfers over 2007. Deze onjuiste mededelingen zijn gedaan en de juiste informatie is verzwegen om [eiseres] te bewegen in te stemmen met de koopovereenkomst en de schriftelijke koopovereenkomst bij de notaris te ondertekenen, terwijl [eiseres] dit niet zou hebben gedaan als zij op de hoogte was gesteld van de werkelijke cijfers van [bedrijf] en de aanpassingen van de koopovereenkomst. De koopovereenkomst en de ondertekening daarvan op 3 november 2008 is derhalve tot stand gekomen onder invloed van bedrog.
De primair ingestelde vorderingen
Vernietiging van de koopovereenkomst
2.19. Gelet op het oordeel van de rechtbank dat sprake is van bedrog, zal de rechtbank de gevorderde vernietiging van de koopovereenkomst van 3 november 2008 wegens bedrog toewijzen. Voor zover [eiseres] met de beschrijving “cum annexis” bedoelt te vorderen dat de rechtbank naast de koopovereenkomst ook andere overeenkomsten vernietigt, overweegt de rechtbank het volgende. In de dagvaarding bespreekt [eiseres] slechts de koopovereenkomst (blz. 5, 4e alinea) en de geldleenovereenkomst (blz.8, 9e alinea), zodat de rechtbank in dit verband alleen zal beoordelen of zij ook de geldleenovereenkomst kan vernietigen. De rechtbank kan de vernietiging van de geldleenovereenkomst niet uitspreken omdat [eiseres] geen partij is bij die geldleenovereenkomst. Daarbij komt dat door de vernietiging van de koopovereenkomst, de geldige titel voor de overdracht van [bedrijf] is komen te vervallen. De overdracht van [bedrijf] was dus ongeldig en de eigendom van [bedrijf] wordt geacht altijd bij [gedaagde 1] te zijn gebleven. Omdat [eiseres] geen aandeelhouder van [bedrijf] is, mist zij daarom belang bij de gevorderde vernietiging van de geldleenovereenkomst.
2.20. Uit het voormelde volgt dat de rechtbank alleen de vernietiging van de koopovereenkomst van de aandelen in [bedrijf] van 3 november 2008 zal uitspreken. De gevorderde vernietiging kan alleen worden ingesteld tegen degenen die partij zijn bij de overeenkomst. Uit de koopovereenkomst blijkt dat alleen [eiseres] en [gedaagde 1] partij zijn bij die overeenkomst, zodat de vernietiging voor zover die is ingesteld tegen de overige gedaagden, moet worden afgewezen.
Terugbetaling van de koopsom
2.21. Door de vernietiging komt de grondslag van de op grond van die overeenkomst verrichte prestaties met terugwerkende kracht te vervallen. Deze prestaties zijn onverschuldigd verricht. De gevorderde terugbetaling van de koopsom van € 480.000,00 zal de rechtbank daarom ook toewijzen. Deze vordering is alleen toewijsbaar jegens [gedaagde 1], omdat de andere gedaagden geen partij zijn bij de koopovereenkomst en daarom niet gehouden zijn tot ongedaanmaking wegens onverschuldigde betaling van de door [eiseres] geleverde prestatie. De vordering tot terugbetaling met als grondslag de vernietiging en de daaruit voortvloeiende ongedaanmakingsverplichting moet daarom jegens de overige gedaagden worden afgewezen.
2.22. [eiseres] heeft niet gesteld vanaf welk moment de door haar gevorderde rente over het bedrag dat moet worden terugbetaald wordt gevorderd. Daarom zal de rente over het terug te betalen bedrag worden toegewezen vanaf een week na de datum van dit vonnis.
Schadevergoeding wegens de vernietiging
2.23. [eiseres] vordert ook een schadevergoeding van € 311.000,00. Aan die vordering legt zij productie 12 bij haar dagvaarding ten grondslag. Deze productie betreft een brief van de heer [accountant-administratieconsulent], een accountant-administratieconsulent. De brief vermeldt dat de waarde van de aandelen in [bedrijf] € 311.000,00 negatief is. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, moet de rechtbank concluderen dat de gevorderde schadevergoeding van
€ 311,000,00 klaarblijkelijk is gebaseerd op de werkelijke waarde van de aandelen in [bedrijf]. Nu door de vernietiging van de koopovereenkomst de koopprijs aan [eiseres] moet worden terugbetaald en de aandelen in [bedrijf] met terugwerkende kracht worden geacht in eigendom te zijn gebleven van [gedaagde 1], valt niet in te zien waarom aan [eiseres] een schadevergoeding van € 311.000,00 moet worden toegekend. Deze vordering zal dan ook worden afgewezen.
2.24. De primair gevorderde verwijzing naar de schadestaatprocedure moet ook worden afgewezen, omdat zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet aannemelijk is dat [eiseres] mogelijk schade lijdt vanwege de lagere waarde van de aandelen in [bedrijf]. Daarnaast is ten aanzien van het primair gevorderde niet uitgewerkt op welke grond verder nog schadevergoeding wordt gevorderd. [eiseres] stelt weliswaar dat zij ook schade lijdt omdat zij honderdduizenden euro’s in het verlieslijdende [bedrijf] heeft moeten pompen, maar daaraan legt zij klaarblijkelijk onrechtmatige daad ten grondslag. Met deze grondslag onderbouwt zij het door haar (meer) subsidiair gevorderde, welke vorderingen de rechtbank hierna bespreekt.
De (meer) subsidiaire vorderingen
2.25. [eiseres] vordert vanwege het bedrog van alle gedaagden een schadevergoeding, bestaande uit een bedrag ter hoogte van de koopsom ad € 480.000,00 en het bedrag van € 311.000,00 op grond van onrechtmatige daad en verwijzing naar de schadestaatprocedure vanwege overige schade wegens gedane investeringen in het verlieslijdende [bedrijf]. Voor zover deze vorderingen mede zijn ingesteld jegens [gedaagde 1], komt de rechtbank niet aan bespreking van de schadevergoeding welke gelijk is aan de gevorderde koopsom toe, omdat zij deze vordering al als primaire vordering jegens [gedaagde 1] heeft toegewezen.
2.26. Door het gepleegde bedrog hebben [gedaagde 2], [gedaagde 3] en [gedaagde 1] onrechtmatig jegens [eiseres] gehandeld en zijn zij aansprakelijk voor de schade die [eiseres] dientengevolge lijdt. [bestuurder eiseres] lijdt door dit onrechtmatig handelen schade als [gedaagde 1] de koopsom van € 480.000,00 niet terugbetaalt. Voor die schade zijn [gedaagde 2] en [gedaagde 3] aansprakelijk. In dat geval moeten zij hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding bestaande uit het bedrag dat gelijk is aan het deel van de koopsom dat [gedaagde 1] niet heeft terugbetaald. Niet gesteld is dat [gedaagde 1] de koopsom niet terugbetaalt. De vordering tot schadevergoeding gelijk aan de betaalde koopsom van € 480.000,00 is daarom in dit geding niet toewijsbaar. De vordering tot verwijzing naar de schadestaatprocedure is wel toewijsbaar, omdat aannemelijk is dat de mogelijkheid bestaat dat [gedaagde 1] een deel van de koopsom niet terugbetaalt en dat [eiseres] dan schade lijdt.
2.27. Voorts betoogt [eiseres] dat zij meer schade lijdt omdat zij honderdduizenden euro’s in het verlieslijdende [bedrijf] heeft gestopt. [gedaagde 1], [gedaagde 2] en [gedaagde 3] moeten ook de schade vergoeden die is veroorzaakt door investeringen die [eiseres] als aandeelhouder en eigenaresse van [bedrijf] heeft gedaan. De vordering tot verwijzing naar de schadestaatprocedure is ten aanzien van deze vordering jegens [gedaagde 1], [gedaagde 2] en [gedaagde 3] toewijsbaar, omdat de mogelijkheid dat [eiseres] schade lijdt door investeringen die zij in [bedrijf] heeft gedaan aannemelijk is.
2.28. Het subsidiair gevorderde is niet toewijsbaar jegens de overige gedaagden om redenen welke zijn genoemd in 4.38. van het tussenvonnis van 13 oktober 2010.
2.29. Voor zover vorderingen jegens [gedaagde 1], [gedaagde 2] en [gedaagde 3] niet slagen op grond van hetgeen ten aanzien van het primair en subsidiair gevorderde is gesteld, falen zij ten aanzien van het nog meer subsidiair gevorderde om dezelfde redenen. Ten aanzien van de overige gedaagden is de nog meer subsidiaire vordering ook niet toewijsbaar op de daarvoor aangevoerde gronden. De overige gedaagden zijn immers geen contractspartij bij de koopovereenkomst en zijn daarom niet gehouden tot ongedaanmaking wegens dwaling aan de zijde van [eiseres].
Conclusie in conventie
2.30. Hieruit volgt dat de vorderingen grotendeels toewijsbaar zijn jegens [gedaagde 1], [gedaagde 2] en [gedaagde 3] en dat de vorderingen voor zover deze zijn ingesteld jegens de overige gedaagden zullen worden afgewezen.
Proceskosten
2.31. [gedaagde 1], [gedaagde 2] en [gedaagde 3] zullen als de grotendeels in het ongelijk gestelde partijen in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- dagvaarding € 72,25
- griffierecht 4.938,00
- getuigenkosten 41,44
- salaris advocaat 14.190,00 (5,5 punten × tarief € 2.580,00)
Totaal € 19.241,69
in reconventie
2.32. [gedaagde 1] c.s. heeft bij akte van 25 januari 2012 haar eis vermeerderd in die zin dat zij tevens opheffing van de beslagen vordert. [gedaagde 2], [gedaagde 4], [gedaagde 5] en [gedaagde 6] hebben bij hun antwoord in conventie geen eis in reconventie ingesteld, terwijl op grond van artikel 137 Rv de eis in reconventie dadelijk bij het antwoord moet worden ingesteld. Hieruit volgt dat zij in dit stadium van de procedure niet in hun eis in reconventie kunnen worden ontvangen. Zij zijn daarom niet-ontvankelijk in hun eis(vermeerdering) in reconventie. Ten aanzien van de eisvermeerdering zoals deze is ingesteld door [gedaagde 1] en [gedaagde 3] geldt het volgende. [eiseres] heeft geen bezwaar gemaakt tegen deze eisvermeerdering. Niet gesteld of gebleken is dat die eisvermeerdering in strijd is met de eisen van de goede procesorde, zodat de rechtbank op die vermeerderde vordering –voor zover nodig- zal beslissen.
2.33. In het tussenvonnis van 13 oktober 2010 heeft de rechtbank reeds overwogen dat de stellingen van [gedaagde 1] en [gedaagde 3] niet kunnen leiden tot de conclusie dat sprake is van onrechtmatig handelen van [eiseres]. Gelet op hetgeen in conventie is overwogen liggen de vorderingen strekkende tot de overname van de restantaandelen en de opheffing van de beslagen voor afwijzing gereed. Deze vorderingen zullen daarom worden afgewezen.
2.34. [gedaagde 1] en [gedaagde 3] zullen worden veroordeeld in de proceskosten in reconventie.
2.35. [gedaagde 1] en [gedaagde 3] zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- salaris advocaat 2.000,00 (2 punten × factor 0,5 × tarief € 2.000,00)
Totaal € 2.000,00
3. De beslissing
De rechtbank
in conventie
3.1. vernietigt de tussen [gedaagde 1] en [eiseres] op 3 november 2008 gesloten overeenkomst voor de verkoop en koop van aandelen in [bedrijf],
3.2. veroordeelt [gedaagde 1] om aan [eiseres] de koopprijs van € 480.000,00 (vierhonderdtachtig duizend euro) terug te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het toegewezen bedrag vanaf een week na de datum van dit vonnis, tot de dag van volledige betaling.
3.3. veroordeelt [gedaagde 1], [gedaagde 3] en [gedaagde 2] om aan [eiseres] een schadevergoeding te betalen, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet,
3.4. veroordeelt [gedaagde 1], [gedaagde 3] en [gedaagde 2] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 19.241,69,
3.5. verklaart het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.6. wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
3.7. verklaart [gedaagde 2], [gedaagde 4], [gedaagde 5] en [gedaagde 6] niet-ontvankelijk in hun vorderingen,
3.8. wijst de door [gedaagde 1] en [gedaagde 3] ingestelde vorderingen af,
3.9. veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 3] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 2.000,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.A.C. de Vaan en in het openbaar uitgesproken op 25 juli 2012.?