ECLI:NL:RBUTR:2012:BX3327

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
10 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-992030-09
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing op bezwaarschrift omzetting taakstraf in gevangenisstraf

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 10 mei 2012 uitspraak gedaan over een bezwaarschrift van een veroordeelde tegen de omzetting van een opgelegde taakstraf in een gevangenisstraf. De veroordeelde had een taakstraf van 240 uren opgelegd gekregen, met de mogelijkheid van 120 dagen hechtenis als deze niet werd uitgevoerd. De officier van justitie had op 12 januari 2012 besloten de werkstraf om te zetten in hechtenis, omdat de veroordeelde niet was gestart met de uitvoering van de werkstraf. De veroordeelde had bezwaar gemaakt tegen deze omzetting, met als argument dat hij door gezondheidsklachten niet in staat was om de werkstraf uit te voeren.

De rechtbank heeft in haar beoordeling gekeken naar de omstandigheden van de veroordeelde, waaronder zijn medische beperkingen en de tijd die hij had om de werkstraf uit te voeren. De rechtbank constateerde dat de veroordeelde in de periode waarin hij de werkstraf had moeten verrichten, wel in staat was om andere activiteiten te ondernemen, zoals verhuizen en reizen. De rechtbank oordeelde dat het grotendeels aan de veroordeelde zelf te wijten was dat hij geen aanvang had genomen met de werkstraf. De rechtbank heeft het bezwaarschrift ongegrond verklaard, omdat er geen feiten of omstandigheden waren aangevoerd die zouden kunnen aantonen dat de veroordeelde geen verwijt kon worden gemaakt voor het niet uitvoeren van de taakstraf.

De beslissing is genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en is openbaar uitgesproken. De griffier was ook aanwezig bij de uitspraak. De rechtbank heeft de veroordeelde in zijn verzoek om verlenging van de termijn voor de uitvoering van de werkstraf niet kunnen volgen, gezien de omstandigheden die zijn aangevoerd.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Parketnummer: 16/992030-09
Beslissing op het bezwaarschrift omzetting taakstraf ex artikel 22g lid 3 van het Wetboek van Strafrecht
Beslissing op het bezwaarschrift omzetting taakstraf in de zaak van de officier van justitie onder het hierboven genoemde parketnummer tegen:
[veroordeelde]
geboren te [geboorteplaats], op [1981],
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland.
1 De procedure.
De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
- het vonnis van de Meervoudige Kamer van deze rechtbank van 2 maart 2010;
- de brief van Reclassering Nederland d.d. 16 februari 2011, waarin wordt verzocht de termijn voor het uitvoeren van de werkstraf te verlengen;
- de beslissing van de officier van justitie d.d. 23 februari 2011 tot verlenging van de termijn voor het uitvoeren van de werkstraf tot 11 maart 2012;
- de terugmelding van Reclassering Nederland d.d. 2 januari 2012;
- de kennisgeving van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis d.d. 12 januari 2012;
- het door de veroordeelde ingediende bezwaarschrift d.d. 7 februari 2012;
- de overige stukken;
Tijdens het onderzoek ter terechtzitting is de officier van justitie gehoord.
Tevens is de gemachtigde raadsman mr. A.C. Mens, advocaat te Haarlem, gehoord.
De veroordeelde is niet ter terechtzitting verschenen wegens verblijf in het buitenland.
2 De beoordeling.
Aan veroordeelde is bij voormeld vonnis van de Meervoudige Kamer een taakstraf opgelegd voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis.
Uit de brief van Reclassering Nederland van 16 februari 2011 volgt dat veroordeelde in verband met medische beperkingen op dat moment nog niet was gestart met de uitvoering van de opgelegde werkstraf en dat hij waarschijnlijk in de maand maart/april 2011 een start zou maken met de werkstraf.
De officier van justitie heeft daarop op 23 februari 2011 besloten de termijn waarbinnen de veroordeelde de werkstraf moet hebben verricht te verlengen tot 11 maart 2012.
Reclassering Nederland heeft veroordeelde op 2 januari 2012 teruggemeld. De reclassering geeft in het betreffende rapport aan dat het lichte werk dat de veroordeelde werd aangeboden in principe haalbaar voor hem had moeten zijn, maar dat veroordeelde dit nooit heeft geprobeerd. Zodra hij had moeten starten was dit niet mogelijk wegens gezondheidsklachten. Ook de afspraken op kantoor werden telkens om verschillende redenen verzet. De reclassering adviseert om de werkstraf om te zetten in een gevangenisstraf.
Bij beslissing van 12 januari 2012 heeft de officier van justitie kenbaar gemaakt de werkstraf om te zetten in hechtenis voor de duur van 120 dagen. Deze beslissing is op
20 maart 2012 niet in persoon aan de veroordeelde betekend.
De veroordeelde heeft tegen de omzetting bezwaar gemaakt. Het bezwaarschrift is tijdig op 7 februari 2012 bij de rechtbank ingediend, nu de beslissing op 20 maart 2012 niet in persoon aan veroordeelde is betekend. Het bezwaarschrift houdt in dat veroordeelde door ziekte niet in staat is geweest om de werkstraf uit te voeren.
De raadsman heeft ter zitting benadrukt dat veroordeelde in de periode dat hij de werkstraf diende te verrichten door zijn slechte gezondheid niet in staat was om te werken. De raadsman heeft daarom verzocht om verlenging van de termijn om de werkstraf alsnog te kunnen verrichten. De rechtbank heeft uit hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht en alsmede uit de overige stukken opgemaakt dat veroordeelde in die periode wel in staat is geweest om een aantal keren te verhuizen, om een aantal keren naar het buitenland te reizen en om zijn eigen bedrijfje te exploiteren. Daar komt bij dat veroordeelde in totaal zeventien maanden de tijd heeft gehad om de werkstraf uit te voeren, terwijl op basis van de overgelegde stukken van de raadsman vastgesteld kan worden dat veroordeelde in die periode ‘slechts’ 30 dagen in het ziekenhuis opgenomen is geweest. Het is de rechtbank uit de door de raadsman overgelegde stukken niet gebleken dat veroordeelde de lichte werkzaamheden die hij in het kader van de werkstraf door de reclassering aangeboden heeft gekregen niet kon doen. Het is grotendeels aan de veroordeelde zelf te wijten dat hij tot dusverre geen aanvang heeft genomen met de werkstraf.
De rechtbank is daarom van oordeel dat het door veroordeelde ingediende bezwaarschrift ongegrond dient te worden verklaard. Van de kant van de veroordeelde zijn immers geen feiten of omstandigheden aangevoerd waaruit zou kunnen blijken dat veroordeelde geen
verwijt kan worden gemaakt dat de opgelegde taakstraf niet is verricht.
3 De beslissing.
De rechtbank verklaart het bezwaarschrift ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mr. E.A. Messer, voorzitter, mr. D.A.C. Koster en
mr. P.P.C.M. Waarts, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier mr. K.F. van Dam en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 10 mei 2012.
Mr. Waarts is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.