ECLI:NL:RBUTR:2012:BX3325

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
10 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/655371-12 [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige doorzoeking en bezit van hasjiesj

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht, stond de verdachte terecht voor het bezit van hasjiesj en de rechtmatigheid van de doorzoeking van zijn garagebox. De politie had op 3 februari 2012 een melding van inbraak ontvangen en betrad de garageboxen, waar zij een doosje met munitie en hasjiesj in de auto van de verdachte aantroffen. De verdediging betwistte de rechtmatigheid van de doorzoeking, maar de rechtbank oordeelde dat de politie op grond van de Politiewet bevoegd was om de garageboxen te betreden en te doorzoeken. De rechtbank achtte het bewijs voor het bezit van hasjiesj overtuigend, maar sprak de verdachte vrij van het tweede ten laste gelegde feit, namelijk het bezit van munitie, omdat er onvoldoende bewijs was voor zijn betrokkenheid. De rechtbank legde een werkstraf van 30 uur op, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien de werkstraf niet naar behoren werd verricht. De uitspraak vond plaats op 10 mei 2012.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/655371-12 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 10 mei 2012
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1980] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats], [adres]
raadsman mr. A.M.P.M. Adank, advocaat te Utrecht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 26 april 2012, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: samen met een ander of anderen 268 gram hasjiesj in zijn bezit heeft gehad;
Feit 2: samen met een ander of anderen munitie voorhanden heeft gehad.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het aan hem onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan en vordert verdachte van dat feit vrij te spreken.
De officier van justitie acht wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 ten laste gelegde feit. De officier van justitie baseert zich daarbij met name op het door de politie opgemaakte proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot het aantreffen van de hasjiesj in het dashboardkastje in de auto van verdachte en de bekennende verklaring van verdachte dat hij de hasjiesj daar had neergelegd.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtmatigheid van de doorzoeking betwist en daartoe aangevoerd dat de politie geen enkele reden had om bij de garageboxen, waarin uiteindelijk de munitie en de hasjiesj zijn aangetroffen, naar binnen te gaan. Naar aanleiding van de melding dat er bij de garageboxen was ingebroken had de politie alleen vluchtig in het pand mogen kijken of de daders van de inbraak nog in het pand aanwezig waren. De politie heeft de garageboxen echter grondig doorzocht. Immers, het doosje met de munitie heeft de politie volgens de verklaring van de medeverdachte in een kast en niet op een kast gevonden en de hasjiesj die de politie vond lag in het dashboardkastje van een in één van de garageboxen staande afgesloten auto. Er is dus sprake geweest van een grondige doorzoeking en daarmee van een onrechtmatige zoeking door de politie, omdat voor een dergelijk grondige doorzoeking geen enkele reden was. Deze onrechtmatigheid dient te leiden tot uitsluiting van het uit de zoeking verkregen bewijs en als gevolg daarvan tot vrijspraak van verdachte, aldus de raadsman.
Subsidiair is de verdediging van mening dat de rechtbank wegens gebrek aan bewijs niet tot een bewezenverklaring kan komen van het onder feit 2 tenlastegelegde. De rechtbank kan wel tot een bewezenverklaring komen van het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde feit, aldus de raadsman.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de doorzoeking:
De rechtbank overweegt op basis van de door de politie opgemaakte processen-verbaal van bevindingen dat de politie op 3 februari 2012 een melding kreeg dat er werd ingebroken in de betreffende garageboxen. De politie is ter plaatse gegaan en constateerde dat bij de garageboxen een garagedeur was opengebroken. Daarop is de politie bij de garageboxen naar binnen gegaan.
De politie was in deze situatie op grond van de artikelen 2 en 8 van de Politiewet bevoegd om de garageboxen te betreden en om zoekend rond te kijken. De rechtbank stelt vast dat de politie in de zin van genoemde artikelen ook zoekend heeft rondgekeken in de garageboxen. Daarbij heeft de politie onder andere een doosje met munitie aangetroffen. De rechtbank heeft geen enkele reden om te twijfelen aan het door de politie opgemaakte proces-verbaal van bevindingen waaruit volgt dat het doosje met munitie op een kast lag. Op dit punt is dus geen sprake van enige onrechtmatigheid. Op het moment dat de politie dit doosje met munitie vond ontstond de verdenking van overtreding van de Wet wapens en munitie. Eerder was al de verdenking ontstaan van het omkatten van auto’s . Gelet op die verdenkingen heeft de politie de sleutels van de afgesloten Volkswagen Golf die in de garageboxen stond aan verdachte gevraagd en verdachte heeft die sleutels, alsmede zijn toestemming, gegeven om in de Volkswagen Golf te zoeken. Daarop vond de politie de hasjiesj in de Golf. Ook hier is dus geen sprake geweest van enige onrechtmatigheid.
De rechtbank is aldus van oordeel dat geen sprake is geweest van een onrechtmatige doorzoeking door de politie. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman op dit punt.
Vrijspraak feit 2:
De rechtbank is van oordeel dat er voldoende wettig bewijs in het dossier aanwezig is om tot een bewezenverklaring van feit 2 te kunnen komen. De rechtbank heeft echter niet de overtuiging bekomen dat verdachte zich als pleger dan wel als medepleger schuldig heeft gemaakt aan dit feit. De rechtbank zal verdachte daarom van feit 2 vrijspreken.
Bewezenverklaring feit 1:
De politie trof op 3 februari 2012 in garagebox 1 aan de [adres] te Utrecht een Volkswagen Golf aan. In het dashboardkastje van deze Volkswagen Golf lagen drie plakken hasj.
Uit onderzoek bleek dat de aangeboden partij bestond uit 268,89 gram (netto) bruine, samengeperste substantie verpakt in folie. De brok samengeperste substantie werd door de onderzoekende verbalisant herkend als hasjiesj, een vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep. Het aangeboden materiaal werd getest conform het gestelde in de ‘Forensisch technische norm 120.02’ waarbij gebruik werd gemaakt van M.M.C. Internationaal BV, zijnde de cannabis indicatietest. De test gaf een positieve reactie, indicatief voor THC, zijnde de werkzame stof in hennep en hasjiesj, vermeld op lijst II van de Opiumwet.
Verdachte verklaarde bij de politie dat de in garagebox 1 gestalde Volkswagen Golf van hem was. Verdachte verklaarde dat hij die week hulp had gehad met zijn auto van een bekende van hem. Die bekende was onder het stuur in de auto aan het werk geweest. Nadat de bekende weg was zag verdachte dat er drie plakken hasj in de auto op de grond onder het stuur lagen. Verdachte heeft de plakken hasj opgepakt en hij heeft deze in het dashboardkastje van zijn auto gelegd.
De rechtbank acht op grond van voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met een ander opzettelijk ongeveer 268 gram hasjiesj aanwezig heeft gehad.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 3 februari 2012 te Utrecht tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 268 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd
(hasjiesj), zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een werkstraf voor de duur van 30 uur subsidiair 15 dagen hechtenis, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om verdachte een werkstraf gelijk aan het equivalent van het voorarrest op te leggen.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft een hoeveelheid softdrugs in zijn bezit gehad. Softdrugs zijn stoffen die bij langdurig gebruik kunnen leiden tot schade voor de gezondheid. Het gebruik van dergelijke middelen veroorzaakt, door vaak daarmee gepaard gaand crimineel gedrag, onrust en schade in de samenleving.
Uit het uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte d.d. 16 maart 2012 volgt dat verdachte eerder, namelijk op 20 januari 2006, is veroordeeld voor overtreding van artikel 3 onder C van de Opiumwet tot een geldboete.
Alles overziende is de rechtbank -met de officier van justitie en de raadsman- van oordeel dat een werkstraf een passende sanctie is. De rechtbank zal een werkstraf voor de duur van 30 uur opleggen te vervangen door 15 dagen hechtenis als verdachte deze werkstraf niet naar behoren verricht.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en artikel 11 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
8 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het onder 2 ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
feit 1: opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 30 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 15 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de uitvoering van de werkstraf naar rato van twee uur per dag.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.P.C.M. Waarts, voorzitter, mr. E.A. Messer en
mr. D.A.C. Koster, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K.F. van Dam, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 10 mei 2012.
Mr. Waarts is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.