ECLI:NL:RBUTR:2012:BX3202

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
22 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/655437-12; 16/655415-12 (ter terechtzitting gevoegd) [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van brandstichting en veroordeling voor mishandeling en bedreiging in psychiatrisch ziekenhuis

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 22 juni 2012 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van brandstichting en mishandeling van verpleegkundigen en een arrestantenverzorger. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de brandstichting, omdat de Forensische Opsporing concludeerde dat het gevaar voor goederen en/of personen te verwaarlozen was. De verdachte had op 12 februari 2012 in psychiatrisch ziekenhuis Altrecht een verpleegkundige, [verpleegkundige 1], meermalen tegen haar linkerbovenbeen geschopt, wat resulteerde in letsel. Daarnaast heeft hij [verpleegkundige 2] op zijn neus gestompt, wat ook letsel veroorzaakte. De rechtbank achtte deze feiten wettig en overtuigend bewezen.

De verdachte heeft ook [arrestantenverzorger] gebeten tijdens een incident op 13 februari 2012, wat leidde tot letsel aan de arm en zij van de arrestantenverzorger. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de arrestantenverzorger heeft bedreigd met zware mishandeling. Gezien de psychische toestand van de verdachte, die lijdt aan schizofrenie en cannabisafhankelijkheid, heeft de rechtbank geoordeeld dat hij ontoerekeningsvatbaar is. De verdachte is ontslagen van alle rechtsvervolging en er is een maatregel opgelegd voor plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van één jaar. Tevens is de verdachte veroordeeld tot betaling van € 300,00 aan de benadeelde partij [arrestantenverzorger] voor immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/655437-12; 16/655415-12 (ter terechtzitting gevoegd) [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 22 juni 2012
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1989] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats]
gedetineerd in PPC Amsterdam
raadsman mr. J.P.M. Denissen, advocaat te Utrecht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 8 juni 2012, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter terechtzitting zijn overeenkomstig artikel 285 van het Wetboek van Strafvordering de zaken onder voormelde parketnummers gevoegd.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
16/655437-12:
brand heeft gesticht waardoor personen of goederen in gevaar werden gebracht;
16/655415-12:
Feit 1: [verpleegkundige 1] en/of [verpleegkundige 2], verpleegkundigen bij psychiatrisch ziekenhuis Altrecht, heeft mishandeld door [verpleegkundige 1] tegen haar been te schoppen en door [verpleegkundige 2] op zijn neus te stompen;
Feit 2: [arrestantenverzorger], arrestantenverzorger, heeft mishandeld door hem te bijten;
Feit 3: opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar] heeft bedreigd.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat de rechtbank bevoegd is, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen reden is voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht op basis van de inhoud van het dossier en op de deels bekennende verklaring van verdachte wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het bij parketnummer 16/655437-12 ten laste gelegde feit en de bij parketnummer 16/655415-12 onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan.
Ten aanzien van de onder parketnummer 16/655437-12 ten laste gelegde brandstichting heeft de officier van justitie erop gewezen dat de aangever heeft verklaard dat hij zag dat de kamer van verdachte vol stond met zwarte rook. Op dat moment waren de mensen van de Forensische Opsporing niet aanwezig en zij hebben de situatie daarom niet kunnen waarnemen op het moment dat de brand nog gaande was. De officier van justitie vindt de constatering van aangever op het moment dat de brand plaatsvond van belang. Nu rook een sluimerend gevaar kan vormen voor in de buurt aanwezige personen acht de officier van justitie bewezen dat verdachte brand heeft gesticht met gemeen gevaar voor goederen en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de aanwezigen in het pand.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de onder parketnummer 16/655437-12 ten laste gelegde brandstichting. De verdediging wijst daarbij op de conclusie van de Forensische Opsporing dat het gevaar voor goederen en/of personen door de brand te verwaarlozen is geweest. Nu het maken van vuur op zichzelf beschouwd niet strafbaar is en het (gemeen) gevaar voor goederen en personen onvoldoende kan worden vastgesteld dient verdachte van dit feit te worden vrijgesproken, aldus de verdediging.
De verdediging is van mening dat de rechtbank wel tot een bewezenverklaring kan komen van de bij parketnummer 16/655415-12 onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak van het onder parketnummer 16/655437-12 ten laste gelegde feit
Uit het dossier volgt dat de politie de situatie van de brandstichting naderhand heeft voorgelegd aan een medewerker van de Forensische Opsporing. De medewerker van de Forensische Opsporing concludeerde aan de hand van haar bevindingen en getoonde foto’s dat gezien de geringe hoeveelheid brandbaar materiaal en het vlamverdovend effect van het deksel van de prullenbak het gevaar voor goederen en/of personen te verwaarlozen was en dat ook de rookontwikkeling te verwaarlozen was. De prullenbak heeft naar de mening van de medewerker van de Forensische Opsporing ook niet tegen of bij gemakkelijk ontbrandbare goederen gestaan.
De rechtbank overweegt dat uit de door aangever [aangever] geschetste situatie onvoldoende feiten en/of omstandigheden blijken die tot het oordeel leiden dat de situatie anders is geweest en op basis waarvan kan worden aangenomen dat er wel sprake is geweest van gevaar voor personen en/of goederen. De rechtbank zal verdachte daarom van de onder parketnummer 16/655437-12 ten laste gelegde brandstichting vrijspreken.
Bewezenverklaring parketnummer 16/655415-12 feit 1:
Aangeefster [verpleegkundige 1] heeft bij de politie verklaard dat zij werkzaam is bij Altrecht, gevestigd op de Lange Nieuwstraat in Utrecht op de afdeling Psychiatrie en Verslaving. Op 12 februari 2012 was zij werkzaam op haar afdeling op de vierde verdieping en zij hoorde de deurbel van de afdeling gaan. Zij zag een man voor de deur staan. Zij hoorde de man zeggen dat hij op bezoek wilde bij iemand op de afdeling. Aangeefster heeft de man uitgelegd dat dat niet kon en zij wilde de deur weer dicht doen. Op dat moment zag aangeefster dat de man met twee handen de deur pakte en deze openduwde. Vervolgens stormde de man de afdeling op. Aangeefster probeerde de man tegen te houden. Zij zag dat de man direct begon te schoppen. Aangeefster zag en voelde dat de man tegen haar linkerbovenbeen schopte. Zij voelde direct pijn. Aangeefster zag en voelde dat de man haar minstens drie keer schopte. Aangeefster zag later dat er een blauwe plek aan het ontstaan was op haar linkerbovenbeen.
Verdachte verklaarde ter terechtzitting dat hij op 12 februari 2012 naar Altrecht was gegaan. Verdachte bekende dat hij de vrouw met zijn scheenbeen een schop had gegeven en dat het zou kunnen dat hij haar drie keer had geschopt.
De rechtbank acht aldus bewezen dat verdachte [verpleegkundige 1] heeft mishandeld door haar tegen haar linkerbovenbeen te schoppen, waardoor [verpleegkundige 1] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Aangever [verpleegkundige 2] heeft bij de politie verklaard dat hij werkzaam is als verpleegkundige bij psychiatrisch ziekenhuis Altrecht. Op 12 februari 2012 was hij aan het werk en hij hoorde dat een alarm werd ingedrukt. Op de vierde etage zag aangever een man staan met gebalde vuisten voor een vrouwelijke collega. Een mannelijke collega vroeg aan aangever om ondersteuning. Aangever ging helpen om zijn collega te ontzetten en de man weg te houden. Vrijwel gelijk toen aangever bij zijn collega en de man kwam zag hij dat de man zijn vuist balde en aangever voelde een klap op zijn neus. Hij voelde vrijwel direct pijn en zijn neus begon te bloeden. De man had hem vol op zijn neus geraakt. In het systeem kwam naar voren dat de man was genaamd [verdachte].
De eerste hulparts heeft beoordeeld dat de neus van aangever gekneusd was. Verbalisant zag bij het opnemen van de aangifte dat de linkerneusvleugel van aangever iets opgezet was vergeleken met de andere zijde.
Verdachte verklaarde ter terechtzitting dat hij [verpleegkundige 2] een tikje op zijn neus had gegeven.
De rechtbank acht op basis van voornoemd bewijs wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [verpleegkundige 2] heeft mishandeld door hem op zijn neus te stompen, waardoor [verpleegkundige 2] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Bewezenverklaring parketnummer 16/655415-12 feit 2:
Aangever [arrestantenverzorger] heeft bij de politie verklaard dat hij werkzaam is als arrestantenverzorger bij het RAPT op het arrestantencomplex van de politie Utrecht aan de Vleugelboot in Houten. Op 13 februari 2012 kreeg aangever een verzoek van de CPA om een kijkje te nemen in cel 3, omdat er geen beeld meer was van de camera. Er kwam een tweede collega bij, [getuige 1]. Aangever kwam samen met [getuige 1] bij cel 3 aan. Toen aangever en [getuige 1] de cel in gingen merkte aangever dat de arrestant twee of drie maal ergens mee gooide en een beweging maakte in de richting van [getuige 1]. Aangever heeft de arrestant bij zijn arm gepakt en hem op een matras gegooid. Aangever heeft steeds geprobeerd zijn armen tegen de matras te duwen. De arrestant probeerde steeds weer omhoog te komen. Om te zorgen dat aangever geen kopstoot zou krijgen, bracht aangever zijn gezicht naast de linkerschouder van de arrestant. Hierdoor kwam de linkerarm van aangever in de buurt van het gezicht van de arrestant. Aangever keek even naar achteren en voelde toen pijn aan de linkerkant van zijn lichaam. Aangever heeft later zijn trui omhoog getrokken en zag dat hij op zijn linkeronderam gebeten was. Aangever voelde ook pijn aan de linkerachterkant. Zijn collega keek en zei dat aangever ook daar gebeten was. Een dag later waren de linkeronderarm en de zij van aangever nog steeds gezwollen en warm en had aangever nog steeds lichte pijn. Aangever had op de arrestantenlijst gezien dat de arrestant in cel 3 [verdachte] was genaamd.
De rechtbank heeft kennis genomen van de in het dossier opgenomen foto’s van het letsel van [arrestantenverzorger].
Getuige [getuige 1] heeft bij de politie verklaard dat hij door de CPA werd aangeroepen om zijn collega [arrestantenverzorger] te assisteren bij observatiecel 3. In die cel bleek dat arrestant [verdachte] de camera had afgeplakt. [getuige 1] is samen met [arrestantenverzorger] de cel binnen gelopen. [verdachte] sloeg helemaal door. [arrestantenverzorger] heeft [verdachte] toen omlaag op de matras getrokken. Tijdens de worsteling hoorde hij [arrestantenverzorger] zeggen “hij bijt”. [getuige 1] zag later een hele grote bult met een rode rand op één van de onderarmen van [arrestantenverzorger]. Rondom de plek zag hij afdrukken van tanden. Op de bult zat een klein beetje bloed. [getuige 1] zag dat [arrestantenverzorger] ook zo’n plek in zijn zij had. Het was [getuige 1] duidelijk dat [arrestantenverzorger] in de cel daar heeft gebeten.
Getuige [getuige 2] heeft bij de politie verklaard dat [arrestantenverzorger] klaagde over pijn aan zijn linkerarm en linkerzij. [getuige 2] zag een hele dikke bult op zijn linkeronderarm met daarop en daar omheen een paarsachtige verkleuring. Er zat ook een klein beetje bloed op. [getuige 2] zag ook in de zij van [arrestantenverzorger] een grote bijtplek. Deze plek was vurig rood.
Verdachte verklaarde ter terechtzitting dat hij heel boos was op de bewaker en dat hij de bewaker daarom één keer in zijn zij had gebeten.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van aangever [arrestantenverzorger] dat verdachte hem twee keer heeft gebeten wordt ondersteund door de verklaringen van de getuigen en door de foto’s van het letsel. De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangever [arrestantenverzorger] heeft gebeten in zijn linkeronderarm en in zijn linkerzij, waardoor [arrestantenverzorger] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Bewezenverklaring parketnummer 16/655415-12 feit 3:
Verbalisant [opsporingsambtenaar], BOA domein generieke opsporing, relateert in het door hem opgemaakte proces-verbaal van bevindingen dat hij op 13 februari 2012 belast was met de arrestantenzorg in het arrestantencomplex te Utrecht, gelegen aan de Vleugelboot in Houten. [opsporingsambtenaar] hoorde via de portofoon dat hij diende te gaan naar cel 3 waar collega’s assistentie nodig hadden. [opsporingsambtenaar] is de cel ingelopen en collega [arrestantenverzorger] zei dat de verdachte geboeid moest worden. Deze verdachte bleek later [verdachte] te zijn. Tijdens het boeien hoorde [opsporingsambtenaar] dat verdachte [verdachte] riep dat “hij ons nog wel buiten zou tegen komen en dat hij ons dan wel eens helemaal in elkaar zou slaan”. Terwijl de verdachte dit zei keek hij in de richting van [opsporingsambtenaar].
Verdachte verklaarde ter terechtzitting dat hij boos was en dat hij daarom misschien wel had gezegd dat hij hen nog wel buiten zou tegen komen en dat hij hen dan wel eens helemaal in elkaar zou slaan. Verdachte verklaarde dat hij zich niet kon inhouden.
De rechtbank acht op grond van voornoemd bewijs wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [opsporingsambtenaar] heeft bedreigd met de woorden zoals tenlastegelegd.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
16/655415-12
1.
op 12 februari 2012 te Utrecht, opzettelijk mishandelend
- [verpleegkundige 1] (verpleegkundige bij psychiatrisch ziekenhuis Altrecht) meermalen (met kracht) tegen het linkerbovenbeen heeft geschopt, waardoor voornoemde [verpleegkundige 1] letsel, te weten een blauwe plek op het linkerbovenbeen, heeft bekomen en pijn heeft ondervonden
en
- [verpleegkundige 2] (verpleegkundige bij psychiatrisch ziekenhuis Altrecht) (met kracht) op de neus heeft gestompt, waardoor voornoemde [verpleegkundige 2] letsel, te weten een gekneusde neus en een opgezette linkerneusvleugel, heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
2.
op 13 februari 2012 te Houten, opzettelijk mishandelend een ambtenaar, te weten
[arrestantenverzorger] (Arrestantenverzorger bij het RAPT op het arrestantencomplex van de politie Utrecht), gedurende of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, heeft gebeten in de linkeronderarm en de linkerzij, waardoor voornoemde ambtenaar letsel, te weten een (paarse) bult op de linkeronderarm en een rode bijtplek in de linkerzij, heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
3.
op 13 februari 2012 te Houten, [opsporingsambtenaar] (BOA domein generieke opsporing) heeft bedreigd met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [opsporingsambtenaar] dreigend de woorden toegevoegd: "Ik kom jullie buiten nog wel tegen en dan sla ik jullie helemaal in elkaar".
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op:
Ten aanzien van parketnummer 16/655415-12 feit 1:
Mishandeling, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van parketnummer 16/655415-12 feit 2:
Mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
Ten aanzien van parketnummer 16/655415-12 feit 3:
Bedreiging met zware mishandeling.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
5.2.1 Het standpunt van de psychiater
De rechtbank heeft zich over de persoon van verdachte laten voorlichten door psychiater C.J.F. Kemperman. Op 27 april 2012 heeft de psychiater een rapport uitgebracht.
De psychiater concludeert in de psychiatrische rapportage dat er bij verdachte sprake is van schizofrenie en een cannabisafhankelijkheid bij een zwakbegaafde man met een persoonlijkheidsstoornis. Ten tijde van het plegen van de feiten kan men spreken over een zelfde beeld met toen een vermoedelijk actievere vorm van de schizofrenie. Naar de mening van de psychiater kan gesteld worden dat de zelfcontrole van verdachte afwezig lijkt te zijn geweest door een op de schizofrenie gefundeerd element van ontbrekende controle over impulsen en een gestoorde realiteitstesting met antisociale trekken in de persoonlijkheid en zwakbegaafdheid. Qua toerekeningsvatbaarheid kan men verdachte als ontoerekeningsvatbaar zien, aldus de psychiater.
De recidivekans zou zonder verbetering van de psychische gesteldheid als hoog kunnen worden ingeschat. Deze inschatting wordt ingegeven door het sterke verband tussen de stoornissen en de gepleegde feiten waarin ook een patroon herkenbaar lijkt, door het feit dat de aanwezige psychische stoornissen duurzaam van aard zijn, doordat er een beperkt intellectueel vermogen bestaat en ook de copingvaardigheden om agressieve impulsen in andere adequatere banen te leiden beperkt zijn, doordat ondanks (medicamenteuze) behandeling psychotische verschijnselen aanwezig bleven en verdachtes motivatie voor behandeling beperkt is en doordat de risicotaxatieschalen een verhoogd recidiverisico laten zien. De psychiater adviseert een klinische behandeling ter stabilisering en met aandacht voor de schizofrenie, het verslavingsgedrag en het impulsieve gedrag, en met daarnaast begeleiding bij het opbouwen van huisvesting en een goede dagbesteding met werk en een vrijetijdsbesteding. Naar de mening van de psychiater zou dit kunnen via een plaatsing conform artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht.
5.2.2 Het standpunt van de psycholoog
De rechtbank heeft zich voorts over de persoon van verdachte laten voorlichten door psycholoog I. van Asselt. Op 2 mei 2012 heeft de psycholoog een rapport uitgebracht. De psycholoog concludeert in de psychologische rapportage dat verdachte lijdende is aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van schizofrenie van het gedesorganiseerde type en cannabisafhankelijkheid. Hiernaast is sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van antisociale gedragskenmerken en zwakbegaafdheid. Bij verdachte was voorafgaand aan en tijdens het plegen van de feiten sprake van toenemende psychotische decompensatie in de vorm van akoestische imperatieve hallucinaties, beïnvloedingswanen en paranoïde gekleurde wanen. Verdachte raakte toenemend geagiteerd en er was sprake van ontremd gedrag en decorumverlies. Verdachte nam waarschijnlijk zijn antipsychotische medicatie al een tijd niet in en blowde daarentegen fors. De psycholoog is van mening dat verdachte door de aanwezigheid van de ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van schizofrenie niet in staat was om de realiteit goed in te schatten en om zijn impulsen te controleren. De chronische psychotische stoornis waarvan sprake is bij verdachte tast namelijk de wilsfuncties en de controle over de impulsen tijdens een psychotische decompensatie volledig aan. Bij verdachte was en is sprake van forse stoornissen in de realiteitstoetsing en van ernstige oordeels- en kritiekstoornissen. Verdachte kon derhalve zijn gedrag en de gevolgen van zijn gedrag in zijn psychotische toestand niet meer adequaat inschatten en controleren. Naar de mening van de psycholoog was verdachte voorafgaand en ten tijde van het plegen van de feiten niet in staat zijn wil in vrijheid te bepalen. De psycholoog adviseert om verdachte te beschouwen als ontoerekeningsvatbaar.
De psychotische symptomen in het kader van de chronische schizofrene stoornis kunnen bij verdachte leiden tot ongepaste en onverantwoordelijke daden die de veiligheid van hemzelf of anderen in gevaar kunnen brengen. Ondanks de voorwaardelijke RM en het ambulante out-reachende contact bij GGZ Altrecht is het in dat kader niet gelukt om bij verdachte voldoende zicht te krijgen op de toenemende psychotische decompensatie en op die manier agressief acting-out gedrag naar de omgeving te voorkomen. Risicoverhogende factoren worden gevormd door het geringe ziektebesef en ziekte-inzicht, de neiging tot staken van medicatie, de cannabisverslaving en door uit de antisociale persoonlijkheidskenmerken voorkomende beperkte copingvaardigheden en impulsiviteit. De kans op herhaling van soortgelijke feiten is groot.
De psycholoog is van mening dat een behandeling in een gedwongen kader geïndiceerd is om herhaling van soortgelijke feiten te voorkomen. Gezien de ontoerekeningsvatbaarheid van verdachte, het wisselende ziektebesef en het feit dat verdachte bij onvoldoende psychiatrische zorg een gevaar kan vormen voor zichzelf en/of voor anderen geeft de psycholoog in overweging om verdachte met toepassing van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht te plaatsen in een psychiatrisch ziekenhuis voor de maximale duur van één jaar. Verdachte zal zeer waarschijnlijk nog langdurig zorg in een gestructureerd kader nodig blijven houden.
5.2.3 Het standpunt van de Reclassering
Uit het rapport van Reclassering Nederland van 25 mei 2012, opgemaakt door Y. Stolte, reclasseringswerkster, volgt dat het ziektebeeld van verdachte en de kans dat hij medicatieontrouw kan zijn zeer recidiveverhogende factoren zijn. Er bestaat een hoog risico op het onttrekken aan voorwaarden. De psychische problematiek van verdachte is te ernstig om hem in een ambulant kader te ondersteunen of te behandelen. Er is een gevaar van onbetrouwbaarheid met betrekking tot zijn medicatie-inname. De reclassering conformeert zich aan het advies van de psychiater en de psycholoog om verdachte met toepassing van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht te plaatsen in een psychiatrisch ziekenhuis voor de maximale duur van één jaar.
5.2.4 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft overeenkomstig de conclusies van de psychiater en de psycholoog gevorderd om verdachte als ontoerekeningsvatbaar te beschouwen, verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging en hem de maatregel van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd om de door benadeelde partij [arrestantenverzorger] ingediende vordering tot schadevergoeding geheel toe te wijzen tot een bedrag van
€ 300,00.
5.2.5 Het standpunt van de verdediging
Verdachte heeft aangegeven dat hij behandeld wil worden en dat hij daarom een plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis een goed idee vindt. Verdachte wil zijn medicijnen blijven slikken en hij wil af van zijn cannabisverslaving. Hij ziet een opname in een psychiatrisch ziekenhuis als een goede kans om dat voor elkaar te krijgen en om aan zijn toekomst te kunnen gaan werken.
De verdediging heeft zich ten aanzien van de door de benadeelde partij [arrestantenverzorger] ingediende vordering tot schadevergoeding gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
5.2.6 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank neemt de voornoemde conclusies van de psychiater en de psycholoog over en zal verdachte dientengevolge ten aanzien van de bij parketnummer 16/655415-12 onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde feiten volledig ontoerekeningsvatbaar verklaren en mitsdien ontslaan van alle rechtsvervolging. De rechtbank is van oordeel dat verdachte door zijn stoornis een gevaar oplevert voor zichzelf, voor anderen dan wel voor de algemene veiligheid van personen of goederen, zoals bepaald in artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht. Gelet hierop acht de rechtbank een plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van één jaar geïndiceerd en de rechtbank zal deze maatregel dan ook aan verdachte opleggen.
6 De benadeelde partij
De benadeelde partij [arrestantenverzorger] vordert een schadevergoeding van € 300,00 voor het bij parketnummer 16/655415-12 onder 2 bewezen verklaarde feit.
De rechtbank is van oordeel dat de schade een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde is voldoende aannemelijk gemaakt zodat de vordering zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente berekend vanaf 13 februari 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 37, 57, 285, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
8 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het onder parketnummer 16/655437-12 ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
parketnummer 16/655415-12:
feit 1: Mishandeling, meermalen gepleegd;
feit 2: Mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;
feit 3: Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
- verklaart verdachte ten aanzien van parketnummer 16/655415-12 feit 1, feit 2 en feit 3 niet strafbaar en ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging;
Maatregel
- gelast de plaatsing van verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis voor de termijn van één jaar;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [arrestantenverzorger] van € 300,00 ter zake van immateriële schade en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 13 februari 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- heft de voorlopige hechtenis ten aanzien van het onder parketnummer 16/655437-12 ten laste gelegde feit op.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.A.T. Engbers, voorzitter, mr. Z.J. Oosting en
mr. D.A.C. Koster, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K.F. van Dam, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 22 juni 2012.