parketnummers: 16/655587-12 en 13/401516-09 (TUL) [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 26 juni 2012
[verdachte]
geboren op [1973] te [geboorteplaats] (Marokko)
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Utrecht, locatie Nieuwegein te Nieuwegein
raadsman mr. A.E.M.C. Koudijs, advocaat te Utrecht
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 12 juni 2012, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter terechtzitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
Feit 1: in een woning heeft ingebroken en heeft geprobeerd daar goederen weg te nemen;
Feit 2: een auto en/of bijbehorende autosleutel heeft geheeld;
Feit 3 primair: uit een woning een tas met inhoud heeft weggenomen;
Feit 3 subsidiair: een of meer pinpas(sen) heeft geheeld;
Feit 4: heeft geprobeerd geld te stelen door te pinnen met (een) gestolen pinpas(sen).
3. De voorvragen
De rechtbank stelt vast dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1, 2, 3 primair en 4 ten laste gelegde.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de verdachte van het onder 3 primair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken, maar dat de rechtbank ten aanzien van de overige ten laste gelegde feiten tot een bewezenverklaring kan komen.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt omtrent het onder 1 tenlastegelegde feit het volgende .
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op 23 maart 2012 een woning in Zeist is binnengegaan, omdat hij van plan was iets te stelen. De verdachte heeft verder verklaard dat hij niets heeft kunnen stelen, maar dat hij wel een fotocamera, die in een tas zat, had verplaatst om later mee te kunnen nemen.
De aangever [aangever 1] heeft verklaard dat hij op 23 maart 2012 in de woning aan de [adres] te [woonplaats] een onbekende man zag staan die met een lampje stond te schijnen . Ook zag hij dat de voordeur van de woning openstond . Er was echter geen schade aan de woning . Verder heeft de aangever verklaard dat hij zag dat een fototoestel die in een fototoesteltas zat en op een paar verhuisdozen hoorde te staan, op het bureau stond .
De politie heeft in de woning een OV-chipkaart aangetroffen , die niet van de bewoners was , en een fietslampje , welke volgens de aangever door de verdachte in de woning was gebruikt .
Bewijsoverweging met betrekking tot feit 1
Uit de omstandigheid dat de aangever heeft verklaard dat de voordeur van de woning dicht was, dat hij zag dat de voordeur openstond op het moment dat hij de verdachte in de woning aantrof, dat er geen schade aan de voordeur is geconstateerd en dat er een OV-chipkaart in de woning is aangetroffen die niet van de bewoners bleek te zijn, leidt de rechtbank af dat de verdachte de voordeur van de woning heeft geopend met de in de woning aangetroffen OV-chipkaart, te weten door te flipperen.
Voor wat betreft het onder 2 tenlastegelegde feit, overweegt de rechtbank als volgt.
Bij de verdachte werd een autosleutel aangetroffen die bleek te horen bij een Renault Clio . Het bleek dat deze auto was weggenomen bij een woninginbraak .
De aangeefster [aangever 2] heeft verklaard dat op 16 maart 2012 uit haar woning onder meer haar autosleutels waren weggenomen en dat de auto van het merk Renault, type Clio eveneens was weggenomen .
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op 23 maart 2012 de hiervoor genoemde auto van ene [naam] had geleend in ruil voor een paar bolletjes cocaïne. Bij de politie heeft de verdachte verklaard dat hij wel weet dat die auto gestolen is, omdat niemand hem een eerlijke auto gaat lenen voor twee bolletjes .
De rechtbank overweegt omtrent de onder 3 en 4 ten laste gelegde feiten het volgende .
De aangeefster [aangever 3] heeft verklaard dat op 24 januari 2012 tussen 01:00 uur en 06:20 uur uit haar woning in Amsterdam een tas met daarin onder meer een bankpas van de ABN Amro met nummer [nummer] en een bankpas van de Rabobank met nummer [nummer] is weggenomen .
Gebleken is dat op 24 januari 2012 rond 01:55 uur in Amsterdam is geprobeerd te pinnen met de bankpassen met de nummers [nummer] en [nummer] . Van deze transacties zijn beelden gemaakt . De verbalisant [verbalisant] heeft de persoon op deze beelden herkend als zijnde de verdachte .
Tijdens zijn verhoor bij de politie heeft de verdachte verklaard dat het klopt dat hij met de passen heeft gepind maar dat hij niet hoeft te zeggen van wie hij die passen gekregen heeft . Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij zichzelf heeft herkend op de foto's die door de politie tijdens zijn verhoor aan hem getoond werden.
Bewijsoverweging met betrekking tot feit 3
In afwijking van zijn verklaring bij de politie heeft de verdachte ter terechtzitting verklaard dat hij op 24 januari 2012 's nachts twee bankpassen op straat in de buurt van de [adres] heeft gevonden en dat hij daarmee heeft geprobeerd geld op te nemen. De rechtbank hecht aan deze verklaring evenwel geen geloof. Gezien het tijdstip waarop gepoogd is geld te pinnen met de twee gestolen bankpasjes kan niet anders dan geconcludeerd worden dat er tussen de diefstal en de pintransacties maximaal een uur tijd is verstreken. De rechtbank acht het uiterst onaannemelijk dat degene die de pasjes vanuit de woning van aangeefster heeft gestolen de bankpasjes, die vervolgens door verdachte zouden zijn gevonden, op straat heeft achtergelaten.
De rechtbank hecht meer waarde aan verdachtes eerdere -impliciete- verklaring dat hij de pasjes van iemand heeft gekregen wiens naam hij niet wil geven en concludeert daaruit dat verdachte op enige wijze op de hoogte is geweest van de herkomst van de bankpasjes en derhalve heeft geprobeerd geld te pinnen met pasjes waarvan hij wist dat deze van diefstal afkomstig waren.
4.4. Vrijspraak
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 primair ten laste gelegde heeft gepleegd. De rechtbank ziet onvoldoende aanknopingspunten in het dossier om te concluderen dat de verdachte een tas met inhoud heeft gestolen uit een woning in Amsterdam.
De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
4.5. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte
op 23 maart 2012 te Zeist, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in een woning (gelegen aan de [adres]) weg te nemen een fotocameratas en fotocamera, toebehorende aan [aangever 1], en zich daarbij de toegang tot voornoemde woning te verschaffen door middel van valse sleutel, immers heeft hij, verdachte,
- met een voorwerp de voordeur van voornoemde woning geopend en
- met een lamp rondgeschenen in voornoemde woning en
- voornoemde fotocameratas en fotocamera verplaatst (teneinde deze makkelijker mee te kunnen nemen),
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
op 23 maart 2012 te Zeist, een auto (merk Renault, type Clio) en bijbehorende autosleutel voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van voornoemde auto en autosleutel wist dat het door misdrijf verkregen goederen betrof;
op 24 januari 2012 te Amsterdam, twee pinpassen (behorend bij rekeningnummers [nummer] en [nummer]) voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van voornoemde pinpassen wist dat het door misdrijf verkregen goederen betrof;
op 24 januari 2012 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een geldbedrag, toebehorende aan [aangever 3], en dat weg te nemen geldbedrag onder zijn bereik te brengen door middel van een valse, immers eerder gestolen, sleutel,
immers
- is hij, verdachte, met twee (eerder die dag gestolen) pinpassen (behorend bij rekeningnummers [nummer] en [nummer]) naar een pinautomaat gegaan en
- heeft hij, verdachte (vervolgens) (meermalen) getracht een geldbedrag te pinnen met voornoemde pinpassen,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
5.1. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Feit 1:
Poging tot diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van valse sleutels;
Feiten 2 en 3 subsidiair:
Telkens:
Opzetheling;
Feit 4:
Poging tot diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels.
5.2. De strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 15 maanden met aftrek van voorarrest. Indien de rechtbank een klinische opname beveelt als bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijk strafdeel vordert de officier van justitie -subsidiair- dat deze voorwaarde uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank rekening dient te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en een deels voorwaardelijke gevangenisstraf dient op te leggen met de bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich moet gedragen naar de aanwijzingen van Centrum Maliebaan. De verdediging verzoekt de rechtbank te overwegen een klinische opname te bevelen en deze, zo mogelijk, uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee pogingen tot diefstal door middel van een valse sleutel en tweemaal aan opzetheling. Diefstallen en pogingen daartoe zijn nare feiten, die naast schade, overlast en angst bij de slachtoffers, onrust in de samenleving teweeg brengen. De verdachte lijkt slechts uit te zijn op persoonlijk financieel gewin zonder zich te bekommeren om de gevolgen voor zijn slachtoffers. Door zich schuldig te maken aan opzetheling heeft de verdachte bijgedragen aan de instandhouding van een afzetmarkt voor gestolen goederen.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met het de verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, d.d. 4 mei 2012, waaruit blijkt dat de verdachte vele malen eerder is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke strafbare feiten, hetgeen hem er kennelijk niet van heeft weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Voorts heeft de rechtbank kennis genomen van het reclasseringsadvies d.d. 11 juni 2012, waaruit blijkt dat het druggebruik van de verdachte voor problemen op verschillende leefgebieden problemen heeft gezorgd en dat de verdachte thans gemotiveerd zegt te zijn om met behulp van de reclassering en een klinische behandeling wil proberen op het rechte pad te komen. Op grond van het recidiverisico, dat als hoog wordt ingeschat, de criminogene factoren en de interventies in het verleden is een klinische opname geïndiceerd. De reclassering heeft geadviseerd een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met de bijzondere voorwaarden dat de verdachte zich moet melden bij Reclassering Centrum Maliebaan en dat de verdachte verplicht wordt om op basis van een door het NIFP-IFZ afgegeven indicatiestelling zich te laten opnemen in een nader door het NIFP-IFZ te bepalen zorginstelling.
Gelet hierop vindt de rechtbank het, hoewel er nog geen indicatiestelling of plaatsingsmogelijkheid is, noodzakelijk dat de verdachte een klinische behandeling zal ondergaan. De rechtbank volgt aldus het advies van de reclassering.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur met bijzondere voorwaarden noodzakelijk is.
De rechtbank zal niet, zoals de raadsman van de verdachte (en de officier van jusitie subsidiair) heeft verzocht, de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden bevelen, aangezien de wet dit in de voorliggende omstandigheden niet toestaat.
7. De benadeelde partij
De benadeelde partij [aangever 1] vordert een schadevergoeding van € 263,37 voor feit 1, waarvan € 13,37 in verband met geleden materiële schade en € 250,- in verband met geleden immateriële schade.
7.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen dienen te worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de vordering van de benadeelde partij voor toewijzing vatbaar is.
7.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de schade een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit en acht de verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde is voldoende aannemelijk gemaakt zodat de vordering zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen.
8. De vordering tot tenuitvoerlegging
8.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden die aan de verdachte zijn opgelegd bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 7 januari 2010 ten uitvoer zullen worden gelegd.
8.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de vordering tot tenuitvoerlegging dient te worden afgewezen, dan wel dat de proeftijd dient te worden verlengd.
8.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop kan de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen. De rechtbank acht echter verlenging van de proeftijd met een jaar op zijn plaats.
Daarnaast acht de rechtbank het noodzakelijk de bij het vonnis gestelde bijzondere voorwaarden te wijzigen in die zin dat de bijzondere voorwaarden gelijk dienen te luiden als de in dit vonnis gestelde bijzondere voorwaarden.
9. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 14f, 45, 57, 311 en 416 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
10. De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt de verdachte vrij van het onder 3 primair ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.5 is omschreven;
- spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Feit 1: Poging tot diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van valse sleutels;
Feiten 2 en 3 subsidiair: Telkens: Opzetheling;
Feit 4: Poging tot diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels.
- verklaart de verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat de verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
* omdat de verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of niet een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden;
- stelt als bijzondere voorwaarde:
* dat de verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens Reclassering Centrum Maliebaan, zolang deze instelling dat wenselijk acht;
* dat de verdachte zich na zijn vrijlating meldt bij Reclassering Centrum Maliebaan op het adres [adres] te [woonplaats] en zich blijft melden zo frequent als de reclassering dit gedurende de proeftijd nodig acht;
* dat de verdachte zal verblijven in en zal meewerken aan een klinische behandeling in een voor de verdachte meest geschikte behandelsetting in een inrichting te bepalen door het NIFP/IFZ, dat hiertoe een inrichting zal aanwijzen waar feitelijke invulling aan een dergelijke intramurale behandeling zal kunnen worden gegeven, met inachtneming van de mate van zorg en beveiliging die voor de verdachte noodzakelijk is. De behandeling van de verdachte zal 12 maanden duren, of zoveel korter als de leiding van de te bepalen inrichting in overleg met de reclassering noodzakelijk acht;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [aangever 1] van € 263,37, waarvan € 13,37 ter zake van materiële schade en € 250,- ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade;
- veroordeelt de verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [aangever 1], € 263,37 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade, bij niet betaling te vervangen door 5 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Vordering tenuitvoerlegging
- verlengt de proeftijd met één jaar;
- wijzigt de aan de veroordeelde opgelegde bijzondere voorwaarde in die zin dat de veroordeelde
* zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens Reclassering Centrum Maliebaan, zolang deze instelling dat wenselijk acht;
* zich na zijn vrijlating meldt bij Reclassering Centrum Maliebaan op het adres [adres] te [woonplaats] en zich blijft melden zo frequent als de reclassering dit gedurende de proeftijd nodig acht;
* zal verblijven in en zal meewerken aan een klinische behandeling in een voor de veroordeelde meest geschikte behandelsetting in een inrichting te bepalen door het NIFP/IFZ, dat hiertoe een inrichting zal aanwijzen waar feitelijke invulling aan een dergelijke intramurale behandeling zal kunnen worden gegeven, met inachtneming van de mate van zorg en beveiliging die voor de veroordeelde noodzakelijk is. De behandeling van de veroordeelde zal 12 maanden duren, of zoveel korter als de leiding van de te bepalen inrichting in overleg met de reclassering noodzakelijk acht.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.P.C.M. Waarts, voorzitter, mr. A. van Maanen en mr. S. Wijna, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S. Prinsen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 26 juni 2012.
Mr. Waarts is niet in de gelegenheid dit vonnis mee te ondertekenen.