RECHTBANK UTRECHT
Zaaknummers / rekestnummers: 324859 / HA RK 12-278
beslissing van 12 juli 2012 van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken,
op het verzoek in de zin van artikel 512 Wetboek van Strafvordering van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
advocaten: mr. I.N. Weski en mr. T. Prijn.
1. Het verloop van de procedure
1.1. Op 15 mei 2012 is in de tegen verzoeker bij deze rechtbank aanhangige strafzaak, bekend onder parketnummer 16/994004-10, een terechtzitting gehouden van de meervoudige strafkamer, waarvan mr. L.M.G. de Weerd als voorzitter optrad. Tijdens deze zitting is - deels afwijzend - beslist op ter (regie)zitting van 10 mei 2012 besproken onderzoekswensen van de verdediging. Partijen in de strafzaak hebben ermee ingestemd dat de leden mr. P. Bender en mr. E.C.A. Bakker van de strafkamer die op 10 mei 2012 zitting had, wegens verhindering geen zitting zouden hebben in de zittingscombinatie die op 15 mei 2012 de beslissing ter zitting aan de partijen in het strafproces zou meedelen. Van beide zittingen zijn processen-verbaal opgemaakt, die zich bij de stukken bevinden.
1.2. Op 21 mei 2012 heeft mr. Weski namens verzoeker mrs. De Weerd, Bender en Bakker gewraakt. Deze hebben niet in de wraking berust.
1.3. Nadat een eerder geplande zitting op 5 juni 2012 geen doorgang had gevonden, heeft de griffier van deze rechtbank verzoeker, zijn beide raadslieden, en de gewraakte rechters opgeroepen voor de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek op 3 juli 2012.
Mr. A.M.T. Wezel, de officier van justitie, is van de behandeling in kennis gesteld.
1.4. Op 28 juni 2012 hebben de gewraakte rechters hun schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek aan de griffier van de wrakingskamer gezonden. Deze heeft daarvan afschrift gedaan aan verzoeker en diens raadslieden (aan mr. Prijn op 2 juli 2012) en aan de officier van justitie.
1.5. Het wrakingsverzoek is op 3 juli 2012 in het openbaar behandeld. Daarbij waren mr. Prijn, mede namens de wegens een verblijf in het buitenland verhinderde mr. Weski, en mr. De Weerd, namens de gewraakte rechters, aanwezig. Namens het openbaar ministerie verscheen mr. Wezel ter zitting.
1.6. Ter zitting van 3 juli 2012 heeft mr. Prijn, mede aan de hand van de door hem overgelegde aantekeningen, het wrakingsverzoek toegelicht. Hij heeft er desgevraagd op gewezen dat het wrakingsverzoek uitsluitend namens verzoeker, niet ook namens [naam] B.V., is ingediend. Namens de gewraakte rechters heeft mr. De Weerd ter zitting het woord gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek. Mr. Wezel heeft gebruik gemaakt van de gelegenheid zich over het verzoek uit te laten. Zij meent dat het verzoek niet toewijsbaar is.
1.7. Daarna is de uitspraak bepaald op vandaag.
2.1. In de tegen verzoeker aanhangige strafzaak zijn op de regiezitting van 10 mei 2012 de onderzoekswensen van de verdediging besproken, daaronder het verzoek tot het voegen van Engelse onderzoeksresultaten en fiscale en administratieve dossiers betreffende [naam] Ltd. Ter zitting van 15 mei 2012 heeft de strafkamer, in een (met de procespartijen besproken) andere samenstelling, afwijzend beslist op dit verzoek tot voeging van de Engelse bescheiden.
2.2. Blijkens het proces-verbaal van de zitting van 15 mei 2012 heeft de strafkamer bij de afwijzende beslissing op genoemd verzoek van de verdediging overwogen dat volgens het openbaar ministerie eerst tijdens het in Nederland ter controle uitgevoerde boekenonderzoek bij [naam] B.V. het redelijke vermoeden van het gepleegd zijn van strafbare feiten is ontstaan. Van deze controlebevoegdheid mocht ambtshalve, ook zonder een dergelijk redelijk vermoeden, gebruik worden gemaakt. Hieruit heeft de rechtbank geconcludeerd dat de Engelse onderzoeksresultaten niet hebben bijgedragen aan de verdenkingen tegen verzoeker en dat de Engelse stukken daarom in redelijkheid niet van belang kunnen zijn voor enige in de strafzaak te nemen beslissing, zodat verzoeker met de afwijzing van zijn verzoek niet in enig belang is geschaad.
3.1. Verzoeker meent dat in de tegen hem aanhangige strafzaak mrs. De Weerd, Bender en Bakker, die de afwijzende beslissing op genoemde onderzoekswens van zijn raadslieden hebben genomen, dienen te worden vervangen door andere rechters, omdat er grond is te vrezen dat het hen in de gegeven omstandigheden aan de vereiste onpartijdigheid ontbreekt. De beslissing om het verzoek tot het voegen van bedoelde Engelse onderzoeksresultaten af te wijzen is zodanig onbegrijpelijk, aldus verzoeker, dat gerechtvaardigde vrees bestaat dat deze beslissing is ingegeven door vooringenomenheid. De motivering van de afwijzende beslissing is namelijk enkel gebaseerd op het standpunt van het openbaar ministerie dat het Engelse onderzoek niet aan de verdenking tegen verzoeker heeft bijgedragen, terwijl uit de motivering van de rechtbank niet blijkt dat het - daarvan afwijkende - standpunt van de verdediging mede in de beoordeling is betrokken.
3.2. Mrs. De Weerd, Bender en Bakker hebben zich op het standpunt gesteld dat het wrakingsverzoek moet worden afgewezen, omdat van een gebrek aan rechterlijke onpartijdigheid geen sprake is. Omdat de Nederlandse belastingdienst ook zonder een redelijk vermoeden van schuld bevoegd was ter controle een boekenonderzoek te houden, en omdat uit het strafdossier blijkt dat pas tijdens dit onderzoek een redelijk vermoeden van het gepleegd zijn van strafbare feiten is ontstaan, is geconcludeerd dat verzoeker niet in zijn verdedigingsbelang wordt geschaad indien de Engelse stukken niet aan het dossier worden toegevoegd. Op de in de strafzaak nog te nemen verdere beslissingen is niet vooruitgelopen.
4.1. Voor de beoordeling van dit wrakingsverzoek is de toepasselijke norm gegeven in artikel 512 Sv. Daarin is bepaald dat op verzoek van de verdachte de rechter die een zaak behandelt kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Voor de beoordeling van het wrakingsverzoek wordt de toepasselijke norm voorts gegeven door artikel 6 EVRM, in samenhang met de door de Hoge Raad en het Europese Hof voor de Rechten van de Mens ontwikkelde criteria. Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien objectief bepaalde feiten of omstandigheden grond vormen te vrezen dat het de rechter in de gegeven omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt.
4.2. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 512 Sv/artikel 6 EVRM dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens de verdachte een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procespartij bestaande vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is.
4.3. Omdat niet is gebleken van enige persoonlijke vooringenomenheid van mrs. De Weerd, Bender of Bakker jegens verzoeker, zal slechts onderzocht worden of verzoeker in objectieve zin reden heeft te vrezen dat het genoemde rechters aan onpartijdigheid ontbreekt.
4.4. De ter zitting van 15 mei 2012 aan de partijen in het strafproces medegedeelde afwijzende beslissing op het verzoek om de Engelse onderzoeksresultaten aan het strafdossier toe te voegen, is aan te merken als een procesbeslissing. Verzoeker is het niet eens met deze procesbeslissing omdat hij van mening is dat hij daardoor in zijn verdedigingsbelang wordt geschaad. Een als negatief ervaren procesbeslissing is echter in het algemeen geen grond voor toewijzing van een verzoek tot wraking. Dit lijdt slechts uitzondering, indien die beslissing zozeer onbegrijpelijk is, dat deze een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de vrees dat het de rechters aan de vereiste onpartijdigheid ontbreekt objectief gerechtvaardigd is. In het licht van de blijkens het proces-verbaal van de zitting van 15 mei 2012 aan die beslissing ten grondslag gelegde motivering, bezien in samenhang met hetgeen de gewraakte rechters daaromtrent in hun schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek en ter zitting van 3 juli 2012 hebben opgemerkt, is van een dergelijke onbegrijpelijkheid geen sprake. Bij hun beslissing hebben de gewraakte rechters zich niet uitsluitend gebaseerd op de visie van het openbaar ministerie dat het redelijk vermoeden eerst tijdens het in Nederland gedane boekenonderzoek is ontstaan, doch ook op de inhoud van het dossier. Kennelijk heeft hetgeen door de verdediging hiertegen is aangevoerd de rechtbank geen reden gegeven hierover anders te oordelen. De wrakingskamer ziet geen aanknopingspunten voor de stelling dat bij de strafkamer redenen voor de afwijzende beslissing hebben meegespeeld die aan de rechterlijke onpartijdigheid kunnen doen twijfelen.
4.5. De verdere beoordeling van de juistheid van de litigieuze procesbeslissing en van de daarvoor door de strafkamer gegeven motivering staat slechts ter beoordeling aan de rechter in hoger beroep. Het middel van wraking is niet bedoeld om op te komen tegen de beweerdelijk onjuiste, of onvoldoende gemotiveerde, toepassing van strafprocessuele regels.
4.6. Op grond van het voorgaande wordt het verzoek afgewezen.
5.1. wijst het verzoek tot wraking van mrs. De Weerd, Bender en Bakker af;
5.2. draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoeker en zijn beide raadslieden, aan mrs. De Weerd, Bender en Bakker, aan mr. A.M.T. Wezel, alsmede aan de voorzitter van de sector strafrecht en de president van deze rechtbank;
5.3. bepaalt dat de strafzaak tegen verzoeker dient te worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. J. Sap (voorzitter), mr. M. ter Brugge en mr. G. Perrick en in het openbaar uitgesproken op 12 juli 2012, in aanwezigheid van de griffier.