ECLI:NL:RBUTR:2012:BX0196

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
2 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/963012-07
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplichtigheid aan mensenhandel en ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 2 juli 2012 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die was veroordeeld voor medeplichtigheid aan mensenhandel. De rechtbank heeft de verdachte de verplichting opgelegd tot betaling van € 24.000,- aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De zaak werd behandeld in de nevenzittingsplaats Almelo en de vordering van de officier van justitie werd behandeld op verschillende openbare terechtzittingen in 2011 en 2012. De verdachte, geboren in 1970, had geen bekende woon- of verblijfplaats in Nederland.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte gedurende een periode van ongeveer een jaar deel uitmaakte van een criminele organisatie, waarbij hij betrokken was bij mensenhandel. De bewezenverklaarde periode waarin de verdachte voordeel heeft genoten, liep van 1 januari 2006 tot en met 8 januari 2007. De rechtbank heeft op basis van tapgesprekken vastgesteld dat de verdachte wekelijks € 500,- ontving voor zijn werkzaamheden als bodyguard. Daarnaast zijn er kosten in rekening gebracht voor telefoonkosten en de aanschaf van een kogelwerend vest.

De rechtbank heeft de totale ontvangsten en kosten berekend en vastgesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel € 24.295,- bedraagt. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte de verplichting moet worden opgelegd tot betaling van € 24.000,- aan de Staat, ondanks het verweer van de verdachte dat hij niet in staat zou zijn om dit bedrag terug te betalen. De rechtbank heeft dit verweer verworpen, omdat er geen voldoende onderbouwing voor was.

Uitspraak

Rechtbank Utrecht, nevenzittingsplaats Almelo
Sector strafrecht
Parketnummer: 08/963012-07
Datum beslissing: 2 juli 2012
Beslissing op tegenspraak van de rechtbank Utrecht, zitting houdende te Almelo, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende op de vordering op grond van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht van de officier van justitie in het arrondissement Almelo ten aanzien van de veroordeelde:
[verdachte]
geboren op [1970] in [geboorteplaats] [geboorteland],
zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland.
1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e Sr wordt geschat en de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel tot een bedrag van € 83.110,-.
2. De procedure
De vordering is behandeld op de openbare terechtzittingen van 31 oktober 2011; 16 januari 2012; 30 januari 2012 en 21 mei 2012. De raadsman mr. A.C. Huisman, advocaat in Deventer, is op de terechtzitting van 21 mei 2012 verschenen en op de vordering gehoord.
Op de terechtzitting van 21 mei 2012 heeft de officier van justitie mr. E.E.G. Duijts haar vordering gehandhaafd.
3. De beoordeling van de vordering
3.1 Veroordeling
De veroordeelde is bij vonnis van deze rechtbank van 18 februari 2011 veroordeeld, voor zover van belang, voor de strafbare feiten:
Medeplichtigheid aan mensenhandel en
Deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
3.2 De beoordeling van de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel
3.2.1 de periode waarin voordeel is genoten
De officier van justitie heeft aangegeven dat zij haar vordering baseert op de periode waarin veroordeelde deel heeft uitgemaakt van de criminele organisatie.
In het vonnis van 18 februari 2011 stelt de rechtbank vast dat veroordeelde gedurende ongeveer een jaar deel heeft uitgemaakt van de organisatie. Feitelijk is bewezenverklaard de periode 1 januari 2006 tot en met 8 januari 2007. De rechtbank zal deze periode als uitgangspunt nemen bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel, in casu een periode van 53 weken. In die periode valt ook de bewezenverklaarde mensenhandel ten aanzien van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2].
3.2.2 de hoogte van de vergoeding die veroordeelde ontving
De rechtbank stelt op basis van tapgesprekken die zich in het dossier bevinden het bedrag dat veroordeelde in die periode wekelijks ontving voor zijn werkzaamheden als bodyguard vast op een bedrag van € 500,-.
3.2.3 de kosten die door veroordeelde zijn gemaakt
Veroordeelde maakte om tijdens zijn werkzaamheden bereikbaar te zijn gebruik van een mobiele telefoon. De rechtbank stelt de kosten die hieraan verbonden waren vast op een bedrag van € 5,- per dag. Uitgaande van de bewezenverklaarde periode van 53 weken betekent dit dat er over 371 dagen telefoonkosten zijn gemaakt.
Daarnaast heeft veroordeelde de helft van de kosten voor de aanschaf van een kogelwerend vest voor zijn rekening moeten nemen. Uit een tapgesprek tussen [medeverdachte] en veroordeelde blijkt dat dit vest € 700,- kost en dat er wekelijks een bedrag van € 50,- wordt ingehouden, totdat veroordeelde het bedrag van € 350,- heeft voldaan.
3.2.4 resumé
Ontvangsten: 53 weken x € 500,- = € 26.500,-
Kosten:
belkosten 371 dagen x € 5,- = 1.855,-
kogelwerend vest = 350,- ______
- 2.205,- -/-
€ 24.295,-
De rechtbank stelt dan ook op grond van wettige bewijsmiddelen de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel vast op € 24.295,-. In geval van hoger beroep zullen de gebruikte bewijsmiddelen worden opgenomen in een aanvulling bij deze beslissing.
3.3 De vaststelling van de betalingsverplichting
De rechtbank is van oordeel dat aan veroordeelde de verplichting moet worden opgelegd tot betaling aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van € 24.000,-.
Namens verdachte is aangevoerd dat hij niet dan wel nauwelijks in staat is enig bedrag terug te betalen. Nu namens verdachte geen uitdrukkelijk en met argumenten ondersteund draagkrachtverweer is gevoerd, verwerpt de rechtbank dit verweer. Uit het dossier noch uit hetgeen namens veroordeelde ter terechtzitting naar voren is gebracht, valt af te leiden dat veroordeelde in het geheel geen dan wel onvoldoende draagkracht heeft en dat hij daarover naar redelijke verwachtingen in de toekomst evenmin kan beschikken.
4. De wettelijke voorschriften
De oplegging van de maatregel is gegrond op artikel 36e Sr.
5. De beslissing
De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 24.295,-;
- legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling van € 24.000,- aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk v erkregen voordeel.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.G. Vermeulen, voorzitter, mr. M.M. Lorist en
mr. P.L. Alers, rechters, in tegenwoordigheid van J. Last, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 2 juli 2012.