parketnummer: 16/710788-11 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 28 februari 2012
[verdachte]
geboren op [1982] te [geboorteplaats],
wonende te [adres], [woonplaats],
thans verblijvende in de P.I. Utrecht, Huis van Bewaring Nieuwegein,
raadsman mr. J.P. Plasman, advocaat te Amsterdam.
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 14 februari 2012, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: samen met een ander zich schuldig heeft gemaakt aan gewoontewitwassen;
Feit 2: samen met een ander gebruik heeft gemaakt van valse of vervalste werkgeversverklaringen en loonstroken teneinde een hypotheek te verkrijgen;
Feit 3: samen met anderen een groot aantal hennepplanten heeft geteeld, bewerkt en verwerkt;
Feit 4: een dubbelloops hagelgeweer voorhanden heeft gehad;
Feit 5: een ‘signaljammer’ heeft aangelegd, aangelegd aanwezig heeft gehad dan wel heeft gebruikt, zonder dat hem hiervoor een vergunning was verleend.
3. De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen reden is voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het hem onder feit 1, feit 2, feit 4 en feit 5 tenlastegelegde en baseert zich daarbij op de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen. De officier van justitie acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het hem onder feit 3 tenlastegelegde.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de aan verdachte ten laste gelegde feiten en dat derhalve voor al die feiten vrijspraak dient te volgen. Met uitzondering van het bewijs ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit, is vrijwel al het bewijs onrechtmatig verkregen. Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit heeft de raadsman aangevoerd dat er bij het starten van het onderzoek geen sprake was van feiten en omstandigheden die een strafrechtelijke verdenking konden rechtvaardigen.
Nu vrijwel alle bewijsmiddelen zijn vergaard naar aanleiding van de huiszoeking die op de verdenking van witwassen is gevolgd, is behalve ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit, ook het bewijs ten aanzien van de onder 3, 4 en 5 ten laste gelegde feiten onrechtmatig verkregen. Nu er ter zake van deze feiten onvoldoende andere bewijsmiddelen aanwezig zijn, dient vrijspraak voor deze feiten te volgen.
Subsidiair heeft de raadsman het volgende aangevoerd.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit vermeldt de tenlastelegging sieraden en horloges. Nu gebleken is dat een taxateur van [naam] een nepsieraad over het hoofd heeft gezien, kan deze taxateur niet worden aangemerkt als terzake deskundig. Het rapport van [naam] kan derhalve niet tot het bewijs worden gebezigd en, omdat de waarde daarvan niet is bepaald, dienen de sieraden en horloges weg te vallen van de tenlastelegging. Voorts heeft verdachte ten aanzien van het hem onder 1 ten laste gelegde feit verklaard als manager bij [bedrijf 2] te hebben gewerkt en daaruit legale inkomsten te hebben verworven.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde feit is onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig dat ziet op een hennepkwekerij, zoals deze is ten laste gelegd.
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde feit heeft de raadsman betoogd dat verdachte in de veronderstelling was dat het een antiek wapen betrof waarvan het bezit niet strafbaar is en dat verdachte niet heeft geweten dat er een modificatie was aangebracht aan het wapen.
De raadsman heeft voorts ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde feit betoogd dat verdachte de ‘jammer’ louter voorhanden heeft gehad, hetgeen hem niet is ten laste gelegd. Derhalve dient verdachte ook van dit feit te worden vrijgesproken.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
Verweer met betrekking tot de rechtmatigheid van het verkregen bewijs
De raadsman heeft aangevoerd dat er bij het starten van het onderzoek geen sprake was van feiten en omstandigheden die een strafrechtelijke verdenking konden rechtvaardigen. Anders dan de raadsman heeft betoogd was de aanhouding alsmede de doorzoeking van de woning van verdachte rechtmatig. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Op maandag 30 augustus 2010 wordt verdachte door de wijkagent van Vianen aangemeld bij het Project Ongebruikelijk bezit. Bij aanmelding wordt reeds gerelateerd dat verdachte verschillende voertuigen op zijn naam heeft staan. Ook is het de wijkagent opgevallen dat het kind van verdachte alsmede verdachte zelf altijd dure merkkleding draagt. Deze informatie wordt dan doorgegeven aan het AFPAK-team, waarna door hen in maart 2011 het onderzoek wordt opgestart. Verdachte blijkt een aantal antecedenten te hebben voor geldgenererende delicten. Na bevraging van het RDW blijkt verdachte tenaamgestelde van meerdere voertuigen. Zo blijkt dat verdachte in 2011 een viertal auto’s op zijn naam had staan. Op 10 maart 2011 wordt een M-melding gedaan bij Politie Utrecht waaruit volgt dat is waargenomen dat de bewoner van de woning aan de [adres] te [woonplaats], zijnde de woning van verdachte, twee tot drie keer per week ’s nachts of ’s avonds dozen en sporttassen vanuit zijn schuur laadt en lost naar verschillende auto’s. Voorts worden er op 22 maart 2011 een tweetal meldingen gedaan van verdachte transacties verricht door verdachte:
- een melding door [bedrijf 3] dat verdachte op 25 juni 2007 in twee transacties 300 briefjes van €10,00 wisselt voor aankoop van speelpenningen om vervolgens €2000,- aan chips terug te wisselen in 4 briefjes van €500,-;
- een melding door [bedrijf 1] dat verdachte op 23 maart 2007 een bedrag van €2.000,- heeft opgenomen, nadat dit bedrag via een ‘moneytransfer’ vanuit Spanje naar verdachte was overgemaakt.
Volgens gegevens van de belastingdienst heeft verdachte in de jaren 2006 tot en met 2010 jaarlijks een inkomen gehad tussen €3.382,- en €12.280,-.
De rechtbank is van oordeel dat de hiervoor geschetste feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang bezien een redelijk vermoeden van schuld van verdachte aan een strafbaar feit in de zin van artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering rechtvaardigen. Doorzoeking van de woning van verdachte was derhalve niet onrechtmatig. Het verweer van de raadsman strekkende tot bewijsuitsluiting wordt derhalve verworpen.
De raadsman constateert terecht dat de antecedenten die verdachte heeft ter zake van vermogensdelicten zien op feiten uit 2004 en niet bijdragen aan een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit ten tijde van een onderzoek in 2011.
Daarnaast merkt de rechtbank op dat, in tegenstelling tot wat de raadsman heeft aangevoerd, het feit dat in een M-melding geen melding wordt gemaakt van een misdrijf niet af doet aan het feit dat een melding, waarin melding wordt gedaan van omstandigheden die als verdacht zijn aan te merken, wel degelijk kan bijdragen aan een vermoeden van schuld aan een strafbaar feit.
De rechtbank acht op grond van het hieronder weergegeven bewijs wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de periode van 1 januari 2007 tot en met 1 november 2011 een grote hoeveelheid voorwerpen uit enig misdrijf afkomstig heeft witgewassen door de werkelijke herkomst van deze voorwerpen te verbergen en/of te verhullen en door deze voorwerpen te verwerven, voorhanden te hebben gehad of te hebben gebruikt, terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat deze voorwerpen uit enig misdrijf afkomstig waren. De rechtbank acht tevens wettig en overtuigend bewezen dat verdachte hiervan een gewoonte heeft gemaakt.
Bewijs
Op 1 november 2011 heeft een doorzoeking plaatsgevonden van de woning en de bijbehorende schuur van verdachte aan de [adres] te [woonplaats], waarbij onder meer de volgende goederen zijn aangetroffen:
- een geldbedrag van in totaal €19.780,-, verdeeld over twintig stapels, bestaande uit veel kleine coupures (€5, €10, €20 en €50) en coupures van €100, €200 en €500;
- een horloge van het merk Chopard, een zilverkleurige ketting, negen bloemen met diamanten, een damescollierhorloge van het merk Dolce & Gabbana, een herenhorloge van het merk Breitling, een horloge van het merk Promaster, een leren polsband van het merk Breitling, een horloge met kapotte polsband;
- een crossmotor van het merk Honda type CRF250r, bouwjaar 2008, met als inscriptie “[verdachte]”, gewaardeerd op ten minste €2.500,-;
- een televisie van het merk Panasonic, type TH-50PV70, welke verdachte op 5 september 2007 heeft aangeschaft bij RAF Electronics. Verdachte heeft de factuur hiervoor ter hoogte van €2.207,- contant vooruit betaald;
- diverse aankoopbonnen en facturen die zien op een uitgaande geldstroom in contanten in de periode van 1 januari 2007 tot en met 1 november 2011 van in totaal €90.525,91.
In de BMW personenauto voorzien van het kenteken [kenteken] toebehorende aan verdachte, is op 1 november 2011 bij doorzoeking een Breitling herenhorloge aangetroffen.
Auto’s
Op 9 augustus 2010 heeft [naam] een BMW 330 XD stationwagen, voorzien van het kenteken [kenteken] verkocht voor €24.300,- of €24.250,-. De koper heeft het volledige aankoopbedrag contant betaald met kleine biljetten, in stapeltjes van biljetten van €20,- en van €50,-. Verdachte is de koper geweest van voornoemde BMW 330 XD personenauto. Verdachte heeft de BMW 330 XD personenauto, voorzien van het kenteken [kenteken] sinds 9 augustus 2010 op zijn naam staan.
[getuige] heeft op 2 februari 2009 een Audi A2 personenauto, voorzien van het kenteken [kenteken] voor €7.000,- verkocht. De koper wilde contant betalen. Hierop is [getuige] met haar partner en de koper naar de bank gegaan, alwaar de koper het geld contant heeft gestort en op de rekening van [getuige] heeft laten bijschrijven. Verdachte is de koper geweest van voornoemde Audi A2 personenauto. Het is getuige [getuige] opgevallen dat de koper, zijnde verdachte, veel contant geld in kleine biljetten bij zich droeg. Getuige [getuige] herinnert zich dat door de koper betaald is in biljetten van €50,- en €20,-. Verdachte heeft de Audi A2 personenauto, voorzien van het kenteken [kenteken] sinds 2 februari 2009 op zijn naam staan.
Van 9 februari 2010 tot 4 januari 2011 stond een Opel Astra personenauto, voorzien van het kenteken [kenteken], op naam van verdachte geregistreerd.
Verdachte was op 25 juli 2008 samen met zijn zus, [naam], aanwezig bij de aankoop van een Volvo V50 personenauto, voorzien van het kenteken [kenteken], die vervolgens op naam van [naam] is gezet. De koopovereenkomst is getekend door verdachte en is aangetroffen in zijn woning. Er is door verdachte voor deze auto €16.000 contant betaald, bestaande uit 300 biljetten van €50,- en 50 biljetten van €20,-.
Bankrekeningen
Uit onderzoek naar contante geldstromen blijkt het volgende:
- Op een ING bankrekening op naam van verdachte, met rekeningnummer [rekeningnummer], is in de periode van 1 januari 2009 tot en met 26 april 2010 een totaalbedrag van €34.030,00 contant gestort en een totaalbedrag van €4.090,00 van deze bankrekening contant opgenomen. Het positief saldo op deze rekening bedraagt in voornoemde periode derhalve €34.030,00 - €4.090,00 = €29.940,00.
- Op een ABN-AMRO bankrekening op naam van verdachte, met rekeningnummer [rekeningnummer], is in de periode van 1 januari 2007 tot en met 18 februari 2010 een totaalbedrag van €68.245,00 contant op deze bankrekening gestort en een totaalbedrag van €25.330,00 van deze bankrekening contant opgenomen. Het positief saldo op deze rekening bedraagt in voornoemde periode derhalve €68.245,00 - €25.330,00 = €42.915,00.
- Op een ABN-AMRO bankrekening op naam van verdachte, met rekeningnummer [rekeningnummer], is in de periode van 1 januari 2007 tot en met 18 februari 2010 een totaalbedrag van €6.760,00 contant op deze bankrekening gestort en een totaalbedrag van €4.380,00 van deze bankrekening contant opgenomen. Het positief saldo op deze rekening bedraagt in voornoemde periode derhalve €6.760,00 - €4.380,00 = €2.380,00.
Huurpenningen
Tijdens doorzoeking van de woning van verdachte op 1 november 2011 aan de [adres] te [woonplaats] is een handgeschreven kwitantie aangetroffen en in beslag genomen, waarop staat dat op 2 februari 2010 te Vlaardingen een bedrag van €1000,- aan borggeld is ontvangen van [naam] voor het perceel [adres]. De huurder van dit perceel heeft op 2 februari 2010 het huurcontract getekend en ter identificatie een kopie van een paspoort overgelegd met daarop de naam [naam]. De huur à €975,- per maand werd contant betaald in wisselende coupures. Vanaf juli 2010 is er geen huur meer betaald. Er is dus voor de maanden februari 2010 tot en met juni 2010 huur in contanten voor dit perceel betaald, wat betekent dat er in totaal 5 maanden x €975,- = €4.875,- in contanten aan huurpenningen is betaald voor dit perceel.
Tijdens doorzoeking van de woning van verdachte op 1 november 2011 aan de [adres] te [woonplaats] is tevens een kopie van een paspoort op naam van [naam] aangetroffen en in beslag genomen. Uit onderzoek blijkt dat het originele paspoort is voorzien van een pasfoto van een geheel andere persoon en dat het paspoort is voorzien van een valse of vervalste personaliabladzijde. De afgebeelde persoon op de kopie van dit vervalste paspoort vertoont zeer grote gelijkenis met de foto van verdachte en komt overeen op de volgende punten: de vorm en stand van de neus; de vorm en stand van de wenkbrauwen; de vorm en stand van de ogen. De verbalisanten [verbalisant 1], [verbalisant 2] en [verbalisant 3] herkennen de man op de foto van de kopie van het vervalste paspoort als zijnde verdachte.
Aantoonbaar inkomen
Uit gegevens verstrekt door de belastingdienst blijkt het volgende:
- dat verdachte in 2010 een NWW-uitkering (niet werkende werkzoekenden) van €12.280,- genoot;
- dat verdachte in 2009 heeft gewerkt bij [bedrijf 4], met een bruto-inkomen uit loondienst van €6.298,-;
- dat verdachte in 2008 heeft gewerkt bij [bedrijf 4], met een bruto-inkomen uit loondienst van €7.108,-;
- dat verdachte in 2007 heeft gewerkt bij [bedrijf 4], met een bruto-inkomen uit loondienst van €5.889,-;
- dat verdachte in 2006 heeft gewerkt bij [bedrijf 4], met een bruto-inkomen uit loondienst van €3.382,-.
De verdediging heeft ter terechtzitting van 14 februari 2012 tevens een brief van [naam] van 23 november 2011 overgelegd, waarin staat vermeld dat op 29 januari 2010 aan verdachte op bankrekeningnummer [rekeningnummer] naar aanleiding van geleden inbraakschade een bedrag van €15.510,- is overgemaakt.
Uit enig misdrijf afkomstig
Voor de bewezenverklaring van ‘afkomstig uit enige misdrijf’ is niet vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het geld afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel moet komen vast te staan dat het geld uit misdrijf afkomstig is.
Voor dat bewijs zijn verschillende constructies mogelijk.
Het feit dat voorwerpen of vermogen uit misdrijf afkomstig zijn mag worden afgeleid uit feiten van algemene bekendheid, die derhalve geen bewijs behoeven. Daarnaast kan in gevallen uit de omstandigheden van het geval afgeleid worden dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit misdrijf afkomstig is. Ook kan in gevallen geconcludeerd worden dat het geld ‘slechts’ uit misdrijf afkomstig kan zijn, of wordt de mogelijkheid van legale verkrijging als onwaarschijnlijk terzijde geschoven. Het hangt van de aard en de hoeveelheid van de door de rechtbank in zijn bewijsoverweging betrokken feiten en omstandigheden af of kan worden vastgesteld dat het niet anders kan zijn dan dat betreffende voorwerpen uit misdrijf afkomstig zijn. Van belang is tevens of de verdediging een alternatieve verklaring heeft gegeven voor de herkomst van het geld die verifieerbaar is en niet zo onwaarschijnlijk dat zij bij de vorming van het bewijsoordeel zonder meer terzijde behoort te worden gesteld. Naarmate het bewijs van witwassen sterker wordt, wordt meer uitleg van de verdediging verlangd.
Naar het oordeel van de rechtbank kan het niet anders dan dat de in de tenlastelegging vermelde goederen en het contante geldbedrag – middellijk of onmiddellijk – afkomstig zijn uit enig misdrijf als bedoeld in artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht. Daartoe heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Er is in de woning van verdachte een groot geldbedrag aan contanten aangetroffen dat was verdeeld over een twintigtal stapels bankbiljetten. Verdachte heeft ook zeer frequent voorwerpen aangekocht met grote, contante geldbedragen. Deze geldbedragen bestonden uit kleine coupures, voornamelijk coupures van €50,- en €20,-. Het is een feit van algemene bekendheid dat diverse vormen van criminaliteit, waaronder drugshandel, gepaard gaan met het genereren van grote hoeveelheden contant geld en dat dit doorgaans kleine coupures betreft. Daarnaast bevonden zich tussen de in de woning van verdachte aangetroffen contanten biljetten van €500,-, hetgeen een zeer ongebruikelijke, niet courante coupure is. Het is een feit van algemene bekendheid dat – na een kortstondige uitgifte in 2002 – de banken geen coupures van €500,- meer uitgeven en deze coupures thans nagenoeg uitsluitend (nog) in het criminele circuit worden gebruikt.
Daarnaast is het een feit van algemene bekendheid dat het voorhanden hebben van grote contante geldbedragen door particuliere personen hoogst ongebruikelijk is vanwege het risico van onder meer diefstal of brand, waarbij het geld niet is verzekerd. Deze risico’s worden in het algemeen uitsluitend geaccepteerd als er sprake is van het verbergen van crimineel geld.
Er zijn sterke aanwijzingen dat verdachte zich bezig houdt met hennepgerelateerde activiteiten. Zo is in de woning van verdachte hennep aangetroffen en zijn in de door verdachte in gebruik zijnde garagebox onder meer een groot aantal assimilatielampen, meerdere afzuigventilatoren, twintig zakken potgrond hennep en een weegschaal aangetroffen zonder dat verdachte daar een redelijke verklaring voor heeft gegeven.
Noch van de aangetroffen geldbedragen noch van het geld dat is aangewend ter financiering van voornoemde voorwerpen is de herkomst vast komen te staan. De rechtbank acht het, gezien de beperkte legale inkomsten van verdachte, niet mogelijk dat verdachte het geld, de voertuigen en de sieraden die hij in zijn bezit had, zoals hiervoor omschreven, op legale wijze heeft verkregen. Naar het oordeel van de rechtbank kan het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders zijn dan dat voornoemde voorwerpen en geldbedragen middellijk of onmiddellijk, geheel althans voor een groot deel van misdrijf afkomstig zijn. Verdachte heeft niet, althans niet in voldoende mate aannemelijk gemaakt dat dit vermogen op legale wijze is verkregen, terwijl ook anderszins niet van een legale bron van herkomst is gebleken. De door verdachte gegeven (alternatieve) verklaring voor de verkrijging van het geld wordt door de rechtbank als niet geloofwaardig ter zijde geschoven. Verdachte heeft aangevoerd dat hij vanaf januari 2009 tot halverwege 2010 een legaal inkomen genoot uit loondienst van [bedrijf 2], waar hij als manager werkzaam was en in die hoedanigheid €2.200,- netto per maand verdiende. Van een dergelijk dienstverband is niet gebleken en verdachte heeft hiertoe evenmin verifieerbare informatie verschaft. Bovendien is uit bevraging van het register van de Kamer van Koophandel gebleken dat het bedrijf [bedrijf 2] reeds op 23 januari 2009 is beëindigd. Eerst ter zitting van 14 februari 2012 heeft verdachte gesteld dat hij (ook) geld heeft verdiend met bemiddeling bij verschillende onroerendgoedtransacties in Marokko, maar nu daarvan geen enkele onderbouwing middels bescheiden is gegeven, terwijl verdachte heeft aangegeven die ook niet te hebben, gaat de rechtbank hieraan voorbij.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van criminele gelden. Gezien de veelheid van verschillende witwashandelingen en de lange duur waarin deze hebben plaatsgevonden, acht de rechtbank tevens wettig en overtuigend bewezen dat verdachte van het witwassen van criminele gelden een gewoonte heeft gemaakt.
Het is mogelijk dat de gelden die uit misdrijf zijn verkregen vermengd zijn geraakt met de bekende legale inkomsten van verdachte. In dat geval is de rechtbank van oordeel dat de verhouding tussen de legale en de illegale inkomsten zodanig is, dat moet worden aangenomen dat daardoor het gehele vermogen is besmet.
Nadere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Taxatierapport [naam]
De raadsman heeft verder aangevoerd dat het Taxatierapport van [naam] niet tot het bewijs kan worden gebezigd en dat verdachte partieel dient te worden vrijgesproken van het witwassen van sieraden omdat de waarde ervan derhalve onbekend is. Immers heeft [naam] een collier als zijnde een collier van het merk Chopard getaxeerd op €36.000,-, terwijl dit een imitatiesieraad is gebleken
De rechtbank is met de verdediging van oordeel dat het Taxatierapport van [naam] niet tot het bewijs kan worden gebezigd, nu van voldoende deskundigheid van de taxateur niet is gebleken. Dit doet echter niet af aan het feit dat de rechtbank wel een zekere waarde toedicht aan de sieraden, mede gelet op de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 14 februari 2012 waarin hij stelt ruim €3.000,- te hebben betaald voor het Breitlinghorloge en de collierhanger. De rechtbank zal verdachte derhalve niet partieel vrijspreken van het witwassen van sieraden.
Partiële vrijspraak storting op Marokkaanse bankrekening
Nu niet geverifieerd is of bankrekeningnummer: [rekeningnummer] bij de Attijariwafa Bank een bestaande bankrekening is, die op naam van verdachte staat, acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een bedrag van in totaal €108.450,- Marokkaanse Dirham (omgerekend €9.742,24), dat contant zou zijn gestort bij de Attijariwafa bank op voornoemd rekeningnummer, heeft witgewassen. Verdachte zal derhalve van dit deel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
De rechtbank acht op grond van het hieronder weergegeven bewijs wettig en overtuigend bewezen dat verdachte, teneinde een hypotheek te verkrijgen, meermalen gebruik gemaakt van valse werkgeversverklaringen en loonstroken, als ware deze echt en onvervalst.
Bewijs
ABN AMRO Hypotheken Groep
Op 9 november 2009 wordt door verdachte en [naam] via tussenpersoon [naam], gevestigd te [vestigingsplaats], een aanvraag voor een hypothecaire lening gedaan bij de ABN AMRO Hypotheken Groep voor de financiering van een woning aan de [adres] te [woonplaats], voor een bedrag van €445.474,-. Verdachte heeft hiertoe een werkgeversverklaring, ondertekend door [naam] en loonstroken overgelegd, die een dienstverband bij werkgever 110KDR weergeven, aangevangen in 2005. De door verdachte opgegeven werkgever 110KDR staat niet ingeschreven bij de Kamer van Koophandel en op het door verdachte verstrekte adres van 110KDR is niet een bedrijf 110KDR gevestigd.
Bij doorzoeking van de woning van verdachte is een stempelapparaat aangetroffen dat soortgelijke stempels maakt als de stempel op de verstrekte werkgeversverklaring van 110KDR. Het op de stempel vermelde adres van 110KDR, te weten [adres], [woonplaats], betreft het vestigingsadres van [naam].
Toen op 22 december 2009 naar het in de werkgeversverklaring van 110KDR vermelde telefoonnummer [telefoonnummer] van werkgever [naam] werd gebeld, bleek dit telefoonnummer in gebruik bij verdachte. Vervolgens verstrekte verdachte als telefoonnummer van werkgever [naam] het nummer [telefoonnummer]. Dit telefoonnummer werd beantwoord door iemand die zich [naam] noemde en deze persoon bevestigde het dienstverband van verdachte bij 110KDR. Voornoemd telefoonnummer was echter niet in gebruik bij een persoon genaamd [naam], maar was in gebruik bij [naam]. [naam] kent geen [naam] en kent ook het bedrijf 110KDR niet.
Het burgerservicenummer (BSN) op de door verdachte verstrekte salarisstroken komt niet overeen met het burgerservicenummer (BSN) van verdachte zoals dat staat vermeld op zijn paspoort. Ondanks herhaalde verzoeken van de ABN AMRO Hypotheken Groep heeft verdachte geen bankafschriften betreffende salarisbijschrijvingen door 110KDR verstrekt. Ook is verzocht om een jaaropgaaf, een naam van een bestuurder en een Kamer van Koophandelnummer van het bedrijf 110KDR. Deze gegevens heeft verdachte evenmin verstrekt. De door verdachte verstrekte loonstroken vermelden een bruto maandloon van €3.150,- en een netto maandloon van €2.686,85.
Enige tijd later, op 20 januari 2010 ontvangt ABN AMRO Hypotheken Groep een schrijven van [naam] van het bedrijf [bedrijf 2], met de mededeling dat verdachte daar sinds 1 april 2005 werkzaam is.
Tijdens doorzoeking van de woning van verdachte is een brief aangetroffen van [naam], gericht aan verdachte. Deze brief dateert van 19 januari 2010 en komt exact overeen met de brief die aan ABN AMRO Hypotheken Groep is verstrekt ter verkrijging van een hypothecaire lening, inclusief dezelfde schrijffouten. Er zijn drie exemplaren van deze brief aangetroffen, waarvan twee exemplaren zijn afgedrukt op blanco papier. Eén exemplaar is afgedrukt op de achterzijde van voorgedrukt briefpapier voorzien van de bedrijfsnaam [bedrijf 2]
Nationale Nederlanden en SNS Bank
Op 22 december 2009 wordt door verdachte en [naam] via tussenpersoon [naam] een aanvraag voor een hypothecaire lening gedaan bij Nationale Nederlanden en bij SNS Bank voor de financiering van een woning aan de [adres] te [woonplaats], voor een bedrag van €445.509,-.
Verdachte heeft bij beide instanties een werkgeversverklaring aangeleverd, die een dienstverband bij werkgever [bedrijf 2] weergeven, aangevangen in 2005. Ook heeft verdachte beide instanties voorzien van loonstroken van [bedrijf 2] Op de door verdachte aangeleverde werkgeversverklaringen van [bedrijf 2] is met de hand als postcode van 110KDR 3564DE ingevuld. De werkgeversverklaringen zijn tevens voorzien van een bedrijfsstempel, waarop als postcode van [bedrijf 2] een andere postcode dan de handgeschreven postcode, te weten [adres], staat vermeld. Beide postcodes horen niet bij het vermelde vestigingsadres van [bedrijf 2], te weten 3542 DE.
Bij doorzoeking van de woning van verdachte is een stempelapparaat aangetroffen dat soortgelijke stempels maakt als de stempel op de verstrekte werkgeversverklaring van [bedrijf 2], met daarop dezelfde foutieve postcode [adres].
Verdachte heeft tevens loonstroken aangeleverd die een salarisboeking op bankrekening [rekeningnummer] weergeven. Deze bankrekening staat niet op naam van verdachte, maar op naam van de partner van verdachte, [naam]. Er hebben geen salarisboekingen door [bedrijf 2] op de opgegeven bankrekening met het nummer [rekeningnummer] plaatsgevonden. Ook hebben er geen stortingen op deze bankrekening plaatsgevonden ter hoogte van de op de salarisspecificaties vermelde bedragen. Op de loonstroken staat een bruto maandloon vermeld van €3.300,- en een netto maandloon van €2.252,52. Op alle verstrekte salarisspecificaties staat als datum de 15e van de maand vermeld, hetgeen opvallend is omdat dit in een aantal gevallen een zaterdag of zondag betreft. Het op de salarisspecificaties vermelde adres van [bedrijf 2] is verkeerd gespeld.
Uit gegevens verstrekt door de belastingdienst en het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) blijkt noch van een dienstverband bij een bedrijf genaamd 10KDR noch van een dienstverband bij [bedrijf 2] Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij vanaf januari 2009 tot halverwege 2010 in loondienst was bij [bedrijf 2], terwijl de aan Nationale Nederlanden en aan SNS Bank overgelegde bescheiden ter verkrijging van een hypothecaire lening bovendien een dienstverband bij [bedrijf 2] vanaf 2005 weergeven. Bovendien is uit bevraging van het register van de Kamer van Koophandel gebleken dat het bedrijf [bedrijf 2] reeds op 23 januari 2009 is beëindigd. Van een dienstverband bij 110KDR of [bedrijf 2] is niet gebleken en verdachte heeft hiertoe evenmin verifieerbare informatie verschaft.
Gelet op al het hiervoor weergegeven bewijs, is de rechtbank van oordeel dat verdachte geen dienstverband heeft gehad bij de bedrijven 110KDR en [bedrijf 2] Derhalve staat vast dat de werkgeversverklaringen die een dienstverband van verdachte bij voornoemde bedrijven weergeven in strijd met de waarheid en dus vals zijn. Dit geldt eveneens voor de salarisspecificaties die weergeven dat aan verdachte salarisbetalingen zijn verricht door deze bedrijven. Op de aan ABN AMRO Hypotheken Groep overgelegde salarisspecificaties staat bovendien een burgerservicenummer (BSN) vermeld dat niet aan verdachte toebehoort. Eveneens staat vast dat verdachte voornoemde werkgeversverklaringen en salarisspecificaties aan tussenpersoon [naam] heeft verstrekt opdat [naam] dit op haar beurt bij de aanvraag van een hypothecaire lening voor verdachte kon verstrekken en heeft verstrekt aan ABN AMRO Hypotheken Groep, Nationale Nederlanden en SNS Bank. Daarbij wist verdachte dat [naam] bij een drietal hypotheekverstrekkers een aanvraag zou indienen. De rechtbak acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich meermalen schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk gebruik maken van valse geschriften, als ware deze echt en onvervalst.
Zoals hiervoor reeds is overwogen zijn er weliswaar sterke aanwijzingen dat verdachte zich bezig houdt met hennepgerelateerde activiteiten, doch de rechtbank is van oordeel dat het wettig en overtuigend bewijs voor het telen, bereiden, bewerken of verwerken van hennep door verdachte in het pand aan de [adres] te [woonplaats] ontbreekt. De rechtbank spreekt verdachte derhalve vrij van het hem onder feit 3 ten laste gelegde.
De rechtbank acht op grond van het hieronder weergegeven bewijs wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie een dubbelloops hagelgeweer voorhanden heeft gehad.
Bewijs
Op 1 november 2011 is tijdens doorzoeking van de woning van verdachte aan de [adres] te [woonplaats] onder meer een dubbelloopsgeweer met afgezaagde loop aangetroffen en in beslag genomen. Dit geweer betreft een dubbelloops hagelgeweer van het merk Husqvarna, kaliber 12, waarbij de lopen zijn ingekort tot een lengte van circa 38,5 centimeter, terwijl deze in originele staat ongeveer 73 centimeter behoren te zijn. Het geweer betreft derhalve een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3, gelet op artikel 2, eerste lid, categorie II, onder 3, van de Wet wapens en munitie. Verdachte heeft dit vuurwapen via marktplaats gekocht en had dit vuurwapen ten tijde van de huiszoeking op 1 november 2011 al een aantal maanden in huis.
Nadere overwegingen met betrekking tot feit 4
Voor zover de raadsman heeft betoogd dat het opzet op het plegen van dit feit ontbrak omdat verdachte meende dat het een antiek wapen betrof, dat niet als verboden wapen kon worden gekwalificeerd en hij niet wist dat er modificaties aan het wapen waren aangebracht, oordeelt de rechtbank als volgt.
De bewijsbaarheid van het opzet richt zich voor dit feit uitsluitend op het voorhanden hebben. Verdachte heeft onder meer in zijn verklaring afgelegd ter terechtzitting d.d. 14 februari 2012 blijk gegeven van zijn wetenschap van het voorhanden hebben van het wapen. De rechtbank verwerpt derhalve het verweer van de verdediging.
Voor zover de raadsman heeft bedoeld te stellen dat verdachte verontschuldigbaar heeft gedwaald ten aanzien van de feitelijke aard van het wapen, zijnde een feitelijke dwaling waardoor schuld bij verdachte ontbreekt (afwezigheid van alle schuld), oordeelt de rechtbank als volgt.
De rechtbank stelt voorop dat onder feitelijke dwaling wordt verstaan verontschuldigbare onwetendheid omtrent feitelijkheden die betrekking kunnen hebben op alle onderdelen van het delict. Er wordt een algemene alertheid verwacht met betrekking tot ieders handelen en zeker waar iemand zich op voor hem onbekend terrein begeeft zal hij – alvorens tot daden over te gaan – zich eerst adequaat moeten hebben laten informeren. Ervan uitgaande dat verdachte zich bij de aankoop van het wapen op voor hem onbekend terrein begaf, had verdachte – alvorens tot aankoop over te gaan – zich eerst adequaat moeten laten informeren. Nu de aangebrachte wijziging aan het vuurwapen bovendien een aanmerkelijke wijziging betreft, in die zin dat de wijziging het uiterlijk van het wapen duidelijk heeft veranderd (de loop was immers ruim 30 centimeter ingekort), bestond er ten aanzien van dit punt zelfs een duidelijke aanleiding zich nader te laten informeren. Niet is gebleken dat verdachte advies heeft ingewonnen van iemand die men voor terzake deskundig mag beschouwen. Van een verontschuldigbare dwaling ten aanzien van de feiten is dan ook geen sprake. De rechtbank verwerpt derhalve ook dit verweer van de verdediging.
De rechtbank acht op grond van het hieronder weergegeven bewijs wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in strijd met artikel 10.9 van de Telecommunicatiewet een radiozendapparaat in de zin van artikel 1.1, onder kk, van de Telecommunicatiewet, te weten een zogenaamde ‘jammer’, aangelegd aanwezig heeft gehad, zonder dat hem daartoe een vergunning was verleend.
Bewijs
Op 1 november 2011 wordt in Utrecht de BWM personenauto voorzien van kenteken [kenteken], toebehorende aan verdachte, doorzocht. In deze auto wordt een goudkleurig kastje met drie antennes aangetroffen en in beslag genomen. Dit kastje betreft een 4-band draagbaar radiozendapparaat, als bedoeld in artikel 1.1 onder kk van de Telecomwet, zonder CE-markering of enig ander keurmerk. Het apparaat is gebouwd en ontworpen om het mobiele telefoonverkeer te verstoren op de frequentiebanden van 900, 1800 en 2100 Megahertz, zijnde de Europese GSM-band, de GSM-2 band en de UMTS band en zond ook op de vier genoemde frequentiebanden uit. Aan verdachte is niet de krachtens de Telecomwet vereiste vergunning verleend voor het gebruik van voornoemde frequentieruimte.
Op 1 november 2011 worden tijdens doorzoeking van de woning van verdachte aan de [adres] te [woonplaats] twee zwarte doosjes aangetroffen in de meterkast. In een van de doosjes zit een adapter en in het andere doosje een handleiding van een ‘signal jammer’. [verbalisant 2] ziet dat het plaatje in de handleiding overeen komt met de aangetroffen adapter en de bij doorzoeking van de BMW personenauto van verdachte aangetroffen ‘jammer’.
Nadere bewijsoverweging met betrekking tot feit 5
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte de ‘jammer’ niet heeft aangelegd, aangelegd aanwezig heeft gehad of heeft gebruikt, maar dat verdachte de ‘jammer’ louter voorhanden heeft gehad, hetgeen hem niet is ten laste gelegd. De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe het volgende.
Het begrip ‘aangelegd aanwezig hebben’ uit artikel 10.9 van de Telecommunicatiewet dient ruim te worden geïnterpreteerd (MvT, Kamerstukken II 2000/01, 27 576, nr. 3, p. 7). Hiervan zal alleen dan geen sprake zijn indien het apparaat in verpakte toestand aanwezig is of uit andere omstandigheden blijkt of kan worden aangetoond dat de intentie van gebruik niet aanwezig is, aldus de toelichting en de beleidsregel Aanwijzing telecommunicatiewet hoofdstuk 10 (Stcrt. 2007, 233). Niet is aangetoond of uit omstandigheden gebleken dat de intentie van gebruik van de ‘jammer’ bij verdachte afwezig was. Bovendien duidt het feit dat de ‘jammer’ niet in verpakte toestand is aangetroffen en de handleiding ervan op een andere plaats is aangetroffen erop dat de intentie van de houder, zijnde verdachte, erop was gericht het apparaat te gebruiken.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2007 tot en met 1 november 2011, te Vianen, in elk geval in Nederland, telkens van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft verdachte telkens
- van onderstaande voorwerpen (telkens) de werkelijke herkomst verborgen en/of verhuld en
- onderstaande voorwerpen verworven en voorhanden gehad of van genoemde voorwerpen gebruikt gemaakt, te weten:
- een geldbedrag van (totaal) 19.780,00 euro (aangetroffen tijdens de doorzoeking van de woning van verdachte);
- horloges (van onder andere het merk Chopard en Breitling);
- een ketting en/of collier;
- een crossmotor (merk Honda, type CRF250r);
- een televisieset;
- een personenauto (Merk BMW, type 330XD, kenteken [kenteken]);
- een personenauto (Merk Audi, type A2 TDI 55kw, kenteken [kenteken]);
- een personenauto (Merk Opel, type Astra, kenteken [kenteken]);
- een personenauto (Merk Volvo, kenteken [kenteken]);
- geldbedragen, contant gestort bij de ING op bankrekeningnummer: [rekeningnummer];
- geldbedragen, contant gestort bij de ABN-AMRO op bankrekeningnummer: [rekeningnummer];
- geldbedragen, contant gestort bij de ABN-AMRO op bankrekeningnummer: [rekeningnummer];
- contante uitgaven van in totaal 90.525,91 euro;
- contante betaling van huurpenningen van in totaal 4.875,00 euro
terwijl verdachte telkens wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat die voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf;
2.
op tijdstippen in de periode van 01 november 2009 tot en met 28 januari 2010 te Nieuwegein, meermalen (telkens) opzettelijk gebruik heeft gemaakt van valse werkgeversverklaringen en loonstroken, elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - als ware die geschriften (telkens) echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken hierin dat verdachte telkens door tussenkomst van een tussenpersoon (te weten [naam]) (telkens) een financiering van een woning aan de [adres] te [woonplaats] (voor het bedrag van 445.509,00) heeft aangevraagd
- bij ABN Amro op 09 november 2009 en
- bij Nationale Nederlanden op 22 december 2009 en
- bij SNS Bank op 22 december 2009,
en bestaande die valsheid hierin dat de op de door verdachte overgelegde werkgeversverklaringen (p.1336, 1406 en 1496 van het proces verbaal) aangegeven dienstverbanden (bij 110KDR en [bedrijf 2]) niet hebben plaatsgevonden en niet hebben bestaan en de overgemaakte lonen zoals vermeld op de door verdachte verstrekte loostroken (p.1337, 1338, 1339, 1407, 1408, 1497 en 1498 van het proces verbaal) niet door het uitoefenen van hierin genoemde functie (te weten manager danwel algemeen medewerker) zijn verdiend;
4.
op 01 november 2011 te Vianen een wapen van categorie II, te weten een dubbelloops hagelgeweer (kaliber 12, merk Husqvarna), voorhanden heeft gehad;
5.
op 01 november 2011 te Vianen, al dan niet opzettelijk, een radiozendapparaat, te weten een (zogenoemde) (signal)jammer, geheel of gedeeltelijk aangelegd aanwezig heeft gehad, terwijl voor het gebruik ervan aan de houder van dat radiozendapparaat op grond van hoofdstuk 3 van de Telecommunicatiewet geen vergunning voor het gebruik van frequentieruimte was verleend.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
5.1. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Feit 1:
Van het plegen van witwassen een gewoonte maken.
Feit 2:
Opzettelijk gebruik maken van het valse of vervalste geschrift als bedoeld in artikel 225 lid 1 Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd.
Feit 4:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot een wapen van categorie II.
Feit 5:
Overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 10.9, eerste lid, van de Telecommunicatiewet, opzettelijk begaan.
5.2. De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft een strafmaatverweer gevoerd en heeft de rechtbank verzocht bij eventuele strafoplegging rekening te houden met de door de officier van justitie ter terechtzitting aangekondigde vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd overweegt de rechtbank in het bijzonder het volgende. Verdachte heeft zich gedurende een periode van bijna vijf jaar schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen van aanzienlijke geldbedragen. Verdachte heeft met van misdrijf afkomstig geld onder meer dure auto’s en sieraden aangeschaft. Verdachte heeft door zijn handelen er aan bijgedragen dat opbrengsten van misdrijven aan het zicht worden onttrokken en daaraan een schijnbaar legale herkomst wordt verschaft. Door dergelijke witwaspraktijken wordt het plegen van criminele activiteiten bevorderd, vergemakkelijkt en in stand gehouden. Daarnaast heeft het witwassen van criminele gelden een ontwrichtende werking op het financieel-economisch verkeer. Deze werking wordt versterkt indien dit geld via witwassen als vermeend legaal geld aangewend kan worden in investeringen in de reguliere economie. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
Ook heeft verdachte meermalen gebruik gemaakt van valse/vervalste werkgeversverklaringen en loonstroken teneinde een hypotheek te verkrijgen ter financiering van een woning ter waarde van €445.509,-. Verdachte heeft getracht hiermee een drietal hypotheekverstrekkers te misleiden. Door het gebruik van valse/vervalste geschriften heeft verdachte misbruik gemaakt van het vertrouwen dat hypotheekverstrekkers in dergelijke stukken mogen stellen. Ook dit rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
Verdachte is tevens schuldig bevonden aan – kort gezegd – verboden wapenbezit en het zonder vergunning aangelegd aanwezig hebben van een zogenaamde signaal ‘jammer’. Het ongecontroleerde bezit van vuurwapens, in dit geval een dubbelloops jachtgeweer, is naar zijn aard gevaarlijk voor iedere burger die met het gebruik daarvan zou kunnen worden geconfronteerd. Bovendien veroorzaakt het ongecontroleerde bezit van dergelijke voorwerpen gevoelens van onveiligheid in de samenleving. Een signaal ‘jammer’ is gebouwd en ontworpen om mobiel telefoonverkeer en plaatsbepaling door middel van het GPS systeem te verstoren dan wel onmogelijk te maken en wordt in het criminele circuit gebruikt om buiten het zicht van de politie te kunnen manoeuvreren. De verstoring van het gsm- en gps-verkeer door signaal ‘jammers’ kan tevens voor levensgevaarlijke situaties zorgen, omdat ook hulpdiensten in de directe omgeving niet meer mobiel bereikbaar zijn.
Wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op de inhoud van:
- een verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 5 januari 2012, waaruit blijkt dat verdachte zich eerder aan strafbare feiten heeft schuldig gemaakt, zij het dat hij niet eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld;
- een de verdachte betreffend reclasseringsadvies d.d. 29 december 2011, opgemaakt door H. Luites, reclasseringswerker, waaruit blijkt dat de ontvankelijkheid voor begeleiding/behandeling van betrokkene laag is. Betrokkene heeft weinig verifieerbare informatie gegeven en op basis van de beschikbare informatie is geen inschatting van het recidiverisico mogelijk. Toezicht op bijzondere voorwaarden en directe interventies/behandelingen zijn niet geïndiceerd. De reclassering heeft geadviseerd in geval van schuldigverklaring van betrokkene een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
Bij de bepaling van de hierna te noemen straf heeft de rechtbank overeenkomstig het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, rekening gehouden met de omstandigheid, dat verdachte op 5 maart 2008 is veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van €100,- en subsidiair 2 dagen hechtenis in verband met overtreding van artikel 300, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht en nu opnieuw wordt schuldig verklaard aan een misdrijf dat gedeeltelijk is gepleegd voor de hierboven genoemde datum.
De rechtbank is, gelet op de ernst van de feiten, van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden passend en noodzakelijk is. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie en ziet in de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals deze ter terechtzitting zijn gebleken, geen aanleiding om een deel van de aan verdachte op te leggen gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen.
De tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht zal in mindering worden gebracht op de duur van de voormelde straf.
7. Het beslag
7.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verbeurdverklaring van de volgende voorwerpen gevorderd:
- een bestelauto van het merk en type Mercedes-Benz 639 Vito 109 Cd, voorzien van kenteken [kenteken];
- een personenauto van het merk en type BMW 330 xd, voorzien van kenteken [kenteken];
- een personenauto van het merk en type Audi A2 Tdi 55, voorzien van kenteken [kenteken];
- een (cross)motor van het merk en type Honda Crf250r met chassisnummer ME101400190;
- twintig stapels Eurogeld, met een totale waarde ter hoogte van €19.780,00.
7.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van het beslag.
7.3. Het oordeel van de rechtbank
De verbeurdverklaring
Uit het dossier volgt dat de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen vatbaar zijn voor verbeurdverklaring.
Gebleken is dat deze voorwerpen aan verdachte toebehoren of verdachte deze voorwerpen ten eigen bate kan aanwenden en deze geheel of grotendeels door middel van een strafbaar feit zijn verkregen.
8. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 24, 33, 33a, 57, 63, 225, 420bis en 420ter van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 55, 56 en 60 van de Wet wapens en munitie, de artikelen 3.3 en 10.9 van de Telecommunicatiewet en de artikelen 1 en 6 van de Wet Economische Delicten, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9. De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het onder 3 tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Feit 1:
Van het plegen van witwassen een gewoonte maken.
Feit 2:
Opzettelijk gebruik maken van het valse of vervalste geschrift als bedoeld in
artikel 225 lid 1 Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst,
meermalen gepleegd.
Feit 4:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie,
terwijl het feit is begaan met betrekking tot een wapen van categorie II.
Feit 5:
Overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 10.9, eerste lid, van de
Telecommunicatiewet, opzettelijk begaan.
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf.
Beslag
- verklaart verbeurd de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
* een bestelauto van het merk en type Mercedes-Benz 639 Vito 109 Cd, voorzien
van kenteken [kenteken];
* een personenauto van het merk en type BMW 330 xd, voorzien van kenteken [kenteken];
* een personenauto van het merk en type Audi A2 Tdi 55, voorzien van kenteken
[kenteken];
* een (cross)motor van het merk en type Honda Crf250r met chassisnummer
ME101400190;
* twintig stapels Eurogeld, met een totale waarde ter hoogte van €19.780,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. S. Wijna, voorzitter, mr. Y.M.J.I. Baauw-de Bruijn en
mr. E.C.A. Bakker, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N.R. Bakkenes, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 28 februari 2012.