ECLI:NL:RBUTR:2012:BW9213

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
18 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
6/655411-12 [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling en wederspannigheid tegen politieagent met rijden onder invloed

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 18 juni 2012 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van poging tot zware mishandeling, wederspannigheid tegen een politieagent en rijden onder invloed. De verdachte werd veroordeeld tot een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van twaalf maanden, met bijzondere voorwaarden waaronder reclasseringstoezicht en deelname aan een cova+ en/of leefstijltraining. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 12 februari 2012, tijdens een verkeerscontrole, met zijn auto probeerde te vluchten terwijl een politieagent met zijn bovenlichaam in de auto hing. De verdachte gaf veel gas en reed twee keer vooruit, waardoor de agent met zijn knie tegen een hard voorwerp botste. De rechtbank oordeelde dat er geen opzet was op de dood van de agent, maar dat er wel sprake was van een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de poging tot doodslag, maar achtte de andere feiten wel bewezen. De officier van justitie werd niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging van een vierde feit, omdat de verdachte hiervoor al een boete had betaald. De rechtbank legde ook een schadevergoeding op aan de benadeelde partij, de politieagent, ter hoogte van € 500,00.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/655411-12 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 18 juni 2012
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1985] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats], [adres]
raadsvrouw mr. E.G.C. Groenendaal, advocaat te Amsterdam.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzittingen van 26 april 2012 en 4 juni 2012, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: heeft geprobeerd om [verbalisant], brigadier van politie, van het leven te beroven dan wel heeft geprobeerd om aan die [verbalisant] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen;
Feit 2: zich met geweld heeft verzet tegen politieambtenaar in functie [verbalisant];
Feit 3: als bestuurder in een personenauto heeft gereden, terwijl hij teveel alcohol had gedronken en niet in het bezit was van een rijbewijs;
Feit 4: als bestuurder in een personenauto heeft gereden, terwijl hij geen rijbewijs had.
3 De voorvragen
Geen nietige dagvaarding ten aanzien van feit 2:
De raadsvrouw heeft ter zitting ten aanzien van feit 2 het volgende aangevoerd:
Hetgeen op 12 februari 2012 is gebeurd kan in drie fases worden verdeeld, namelijk (1) het gesprek tussen verdachte en politieagent [verbalisant] buiten op straat, (2) de worsteling in de auto tussen verdachte en [verbalisant] en (3) de situatie dat verdachte uit de auto is gewerkt en naast de auto op de grond ligt. Onder feit 2 wordt verdachte tenlastegelegd dat hij de politieagent heeft geslagen toen deze hem had aangehouden en vastgegrepen teneinde hem ten spoedigste voor te geleiden op verdenking van overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet en artikel 10 van het Reglement Verkeersregels en verkeerstekens. Echter, in fase 1 was nog geen sprake van een aanhouding en heeft verdachte de politieagent niet geslagen, in fase 2 was nog geen sprake van een aanhouding en in fase 3 was sprake van een aanhouding voor artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht. Het is naar de mening van de raadsvrouw dan ook niet duidelijk op welke gedraging het onder 2 ten laste gelegde feit ziet. Om die reden is de tenlastelegging onder feit 2 nietig, aldus de raadsvrouw.
De rechtbank overweegt dat de tenlastelegging van feit 2 luidt -kort gezegd- “toen aldaar dienstdoende [verbalisant] (zijnde een brigadier van de politie Utrecht) verdachte op verdenking van het overtreden van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 en/of van artikel 3 en/of artikel 10 van het Reglement Verkeersregels en verkeerstekens 1990, in elk geval op verdenking van het gepleegd hebben van enig strafbaar feit, had aangehouden en vastgegrepen”. Uit het door verbalisant [verbalisant] opgemaakte proces-verbaal volgt dat verdachte tijdens het gebeuren op 12 februari 2012 niet is aangehouden voor overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 of van artikel 3 en/of 10 van het Reglement Verkeersregels en verkeerstekens, maar dat een verkeerscontrole voor [verbalisant] de reden was om verdachte tegen te houden. Hiertegen heeft verdachte zich verzet door [verbalisant] te slaan op zijn rug, schouders en borst, aldus het proces-verbaal van bevindingen. Het verzet is onder feit 2 feitelijk als het slaan van [verbalisant] tenlastegelegd. De rechtbank is van oordeel dat op basis van de inhoud van het dossier helder is op welke gedragingen het onder feit 2 tenlastegelegde betrekking heeft. Er is naar het oordeel van de rechtbank dus geen sprake van een nietige dagvaarding. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer van de raadsvrouw.
De rechtbank heeft vastgesteld dat zijzelf bevoegd is om van deze zaak kennis te nemen.
De niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie ten aanzien van feit 4:
De raadsvrouw heeft ter zitting ten aanzien van feit 4 naar voren gebracht dat verdachte voor dit feit al een boete heeft betaald. De officier van justitie heeft dit ter zitting bevestigd en dientengevolge gevorderd om de officier van justitie voor wat betreft feit 4 niet-ontvankelijk te verklaren.
De rechtbank constateert op basis van genoemde mededelingen van de raadsvrouw en de officier van justitie dat verdachte voor het onder 4 ten laste gelegde feit reeds een boete heeft gehad en dat verdachte deze boete heeft betaald. Verdachte vervolgen voor het onder 4 ten laste gelegde feit is derhalve in strijd met het ne bis in idem-beginsel. De rechtbank zal de officier van justitie daarom ten aanzien van feit 4 niet-ontvankelijk verklaren.
De rechtbank heeft tot slot vastgesteld dat er geen reden is voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 (specifiek: poging doodslag), 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan. De officier van justitie baseert zich daarbij met name op het door verbalisant [verbalisant] opgemaakte proces-verbaal van bevindingen en de verklaringen van getuigen.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van feit 1, feit 2 en feit 3. De verdediging heeft daarbij gewezen op de in het ter zitting overgelegde schriftelijk pleidooi omschreven gronden.
De raadsvrouw heeft ten aanzien van feit 1 primair aangevoerd dat verdachte geen opzet heeft gehad op het gaan rijden met [verbalisant] half hangend in de auto. Verdachte wilde niet meer wegrijden op het moment dat de worsteling in de auto ontstond. Dat de auto is gaan rijden met [verbalisant] er half in hangend kwam niet door een bewuste actie van verdachte, maar door de worsteling in de auto. Verdachte heeft dan ook geen (voorwaardelijk) opzet gehad op de dood van of het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [verbalisant]. In de ontstane situatie is ook geen sprake geweest van een aanmerkelijke kans op de dood van [verbalisant] of een aanmerkelijke kans dat [verbalisant] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen, aldus de raadsvrouw.
Subsidiair heeft de raadsvrouw ten aanzien van feit 1 verzocht om, als de rechtbank tot het oordeel komt dat er wel een aanmerkelijke kans was op zwaar lichamelijk letsel of dat verdachte wel bewust heeft geprobeerd om weg te rijden, nader technisch onderzoek te laten verrichten naar de situatie ter plaatse.
De raadsvrouw heeft voor wat betreft feit 3 het verweer gevoerd dat niet valt uit te sluiten dat verdachte op het moment dat het bloedonderzoek werd verricht reeds medicatie toegediend had gekregen en dat deze medicatie de uitslag beïnvloed heeft. Naar de mening van de raadsvrouw is het bloedonderzoek daarom ongeldig of in elk geval onbetrouwbaar.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Bewezenverklaring feit 1 en feit 2:
[verbalisant], brigadier van politie Utrecht (hierna: [verbalisant]), relateert in het door hem opgemaakte proces-verbaal van bevindingen dat hij op 12 februari 2012 als politiebiker reed op het Oudkerkhof te Utrecht. [verbalisant] zag op de Korte Jansstraat een grijze personenauto van het merk Renault, voorzien van het kenteken [kenteken], aan komen rijden. De auto werd bestuurd door een man. De bestuurder reed aan de zijde bestemd voor het tegemoetkomende verkeer. [verbalisant] zag dat de bestuurder van de auto deze vanaf de rijbaan het trottoir opreed en dat hij de auto op het trottoir tot stilstand bracht. De bestuurder stapte uit en hij liep naar een eetcafé. [verbalisant] riep naar de man dat hij zijn auto niet op het trottoir mocht parkeren. [verbalisant] zag dat de man in zijn richting keek en een soort wegwerpgebaar maakte met één van zijn armen en het eetcafé inliep. [verbalisant] is het eetcafé ingelopen en riep dat de man direct zijn auto moest verplaatsen en op een normale parkeerplaats moest neerzetten. [verbalisant] zag dat de man de zaak verliet en naar de auto liep. [verbalisant] is achter de man aangelopen en vroeg om zijn rijbewijs. De man riep “ik heb geen rijbewijs bij mij, ik heb niet gereden, laat me met rust”. [verbalisant] vroeg de man nogmaals om zijn rijbewijs. [verbalisant] hoorde dat de man praatte met ‘dubbele tong’. Hij riep dat de man bij hem moest blijven staan. Hij zag dat de man naast zijn auto ging staan aan de zijde van de bestuurderskant.
[verbalisant] zag dat de man plaatsnam op de bestuurdersstoel en dat hij met zijn hand richting het contactslot greep. [verbalisant] vermoedde dat de man met de auto weg wilde rijden en dat wilde hij voorkomen, omdat de man geen rijbewijs had en hij hem wilde verbaliseren voor de eerder gepleegde overtredingen. Verder had [verbalisant] het vermoeden dat de man onder invloed was van alcohol. [verbalisant] heeft vervolgens via het portier aan de bestuurderszijde met de bovenzijde van zijn lichaam de auto betreden met het doel om de contactsleutel uit het contact te verwijderen teneinde te voorkomen dat de man de auto kon starten en wegrijden. [verbalisant] trachtte met zijn rechterhand de sleutel uit het contactslot te trekken. [verbalisant] zag en voelde dat de man meerdere malen tegen zijn rechterhand en tegen zijn borst en schouder sloeg. [verbalisant] zag ook dat de man meerdere keren probeerde om de auto te starten door te pogen de contactsleutel om te draaien, terwijl [verbalisant] de sleutel vasthield. [verbalisant] probeerde nogmaals de sleutel uit het contactslot te trekken. Hij zag en voelde dat de man hem meerdere keren op de bovenzijde van zijn lichaam sloeg. Ook probeerde de man naar het contactslot te grijpen. [verbalisant] is hierop in de auto bovenop de man gedoken en hij probeerde de man in een worsteling naar de bijrijdersstoel te duwen. [verbalisant] zag en voelde dat de man hem op zijn rug en schouders sloeg en hij hoorde dat de man de auto startte. [verbalisant] voelde dat de auto in beweging kwam en hij trok meerdere keren de versnellingspook in de vrije stand. Tevens probeerde [verbalisant] de contactsleutel om te draaien. Op dat moment hingen zijn beide benen nog uit de auto. [verbalisant] hoorde dat de motor van de auto nog steeds liep. Hij hoorde dat de man kennelijk veel gas gaf, want hij hoorde de motor loeien. [verbalisant] zag dat de man probeerde om de versnellingspook in de eerste versnelling te zetten en trok de versnellingspook weer in de vrije stand. [verbalisant] zag dat het de man wederom lukte om de versnellingspook in de eerste versnelling te zetten. [verbalisant] voelde dat de auto weer in beweging kwam. Hij hoorde het geluid van slippende banden en voelde hierna een stekende pijn in zijn linkerknie. Hij voelde dat hij ergens tegenaan was gebotst. [verbalisant] kon op dat moment over het dashboard heen kijken en hij zag dat de auto vooruit kwam. [verbalisant] dacht op dat moment dat de man de auto zou versnellen en dat hij zijn benen zou verbrijzelen en hij was bang dat hij onder de wielen van de auto zou komen. [verbalisant] heeft daarop de man meerdere malen met zijn vuist in zijn gezicht geslagen en hij voelde dat de auto tot stilstand kwam. Het lukte [verbalisant] om de versnellingspook weer in de vrije stand te trekken. [verbalisant] hoorde dat de man diverse malen het gaspedaal vol intrapte en dat de motor nog steeds liep. [verbalisant] zag dat het bijrijdersportier van de auto werd geopend en dat er een man buiten de auto stond. De man betrad de auto en legde een verwurging om de nek van de bestuurder aan. [verbalisant] zag dat de bestuurder vervolgens naar rechts viel. [verbalisant] is om de auto heen gerend en zag dat de bestuurder inmiddels in een worsteling met de andere man was op de grond naast de auto. Na drie à vier klappen van [verbalisant] staakte de man zijn krachtinspanningen.
Verdachte verklaarde dat hij op 12 februari 2012 de bestuurder van de grijze Renault met kenteken [kenteken] was geweest.
Uit medische informatie in het dossier volgt dat verbalisant [verbalisant] als gevolg van het gebeuren letsel heeft opgelopen, te weten: schaafwonden aan de binnenzijde van zijn linkerknie, een tweetal snijwonden op zijn linkerhand en medicale collaterale bandletsel aan de linkerknie. Later onderzoek wees uit dat sprake was van pijn in de linkerknie door een kneuzing en pijn in de nek en linkerschouder door klappen en een kneuzing.
Getuige [getuige 1] heeft bij de politie verklaard dat hij op 12 februari 2012 op de Korte Jansstraat liep en dat hij zag dat een politieagent en een man voor de shoarmatent stonden. De politieagent was met de man in gesprek. De man liep de shoarmatent in en de politieagent liep ook de shoarmatent in. [getuige 1] zag dat de politieagent de man weer aansprak en de man liep de shoarmatent weer uit. De man ging bij een lichtgrijze Opel (de rechtbank begrijpt: de Renault van verdachte) staan. De politieagent ging weer met de man in gesprek. De man stapte de auto in. [getuige 1] zag dat de politieagent de man achterna ging. De bestuurdersdeur stond nog open en de politieagent ging met zijn bovenlichaam aan de bestuurderszijde de auto in. Toen hoorde [getuige 1] de auto starten. Hij hoorde dat de auto een hoop herrie maakte. Het leek alsof er veel gas werd gegeven. De auto verplaatste zich naar voren. [getuige 1] had het idee dat de man weg wilde komen. Kort daarna ging de auto ook weer stil staan. [getuige 1] liep richting de auto om de politieagent te gaan helpen. Hij hoorde toen dat er weer gas werd gegeven en hij zag dat de auto zich weer verplaatste en later weer stil stond. [getuige 1] heeft het bijrijderportier open gedaan en hij heeft de man om zijn nek gepakt. De man viel uit de auto aan de bijrijderszijde. De politieagent kwam eraan en hij pakte de man vast. De man stribbelde heel erg tegen.
Getuige [getuige 2] heeft bij de politie verklaard dat hij zag en hoorde dat de man zijn auto startte. De politieagent wilde voorkomen dat de man wegreed. [getuige 2] zag dat de politieagent het portier aan de bestuurderszijde opentrok en dat er een worsteling ontstond tussen de man en de politieagent. De politieagent hing met zijn bovenlichaam in de auto en [getuige 2] zag dat hij probeerde om de autosleutels uit het slot te halen. [getuige 2] hoorde dat de man flink gas gaf. Vervolgens zag hij dat de auto een stuk vooruit reed. De politieagent hing nog steeds met zijn bovenlichaam in de auto en hij werd enkele meters meegesleurd. [getuige 2] zag dat er wederom een worsteling in de auto plaatsvond.
Getuige [getuige 3] heeft bij de politie verklaard dat hij op een gegeven moment het gas geven en piepende banden van een auto hoorde.
Getuige [getuige 4] heeft bij de politie verklaard dat hij een auto veel gas hoorde geven en dat hij de auto hoorde loeien. Hij zag de agent in de auto hangen. Het bestuurdersportier stond open. [getuige 4] zag heel goed dat de agent de sleutel probeerde te pakken en dat de man met zijn ellebogen de agent probeerde te raken.
Verdachte heeft verklaard dat hij zijn auto op de stoep had geparkeerd, omdat hij wat eten en nog wat biertjes wilde halen. In de shoarmatent werd hij door de agent aangesproken die vroeg of hij zijn auto wilde weghalen. Verdachte is naar buiten gelopen en in zijn auto gestapt. De agent vroeg naar zijn papieren en verdachte zei dat hij geen papieren had. De agent controleerde vervolgens het kenteken van zijn auto. Verdachte verklaarde dat hij toen zijn auto had gestart. De agent opende de deur van zijn auto en wilde de autosleutel uit het contactslot halen. De agent lag met zijn halve lichaam in de auto van verdachte. Verdachte verklaarde dat hij niet wilde dat de agent de sleutel uit het contactslot zou halen. Verdachte wilde gewoon wegrijden en weg van die plek, omdat het hem allemaal teveel werd.
Bewijsoverwegingen
De rechtbank maakt uit het genoemde proces-verbaal van verbalisant [verbalisant] en de genoemde verklaringen van getuigen op dat verdachte na door agent [verbalisant] te zijn aangesproken in zijn auto is gestapt, zijn auto heeft gestart en de versnelling in de eerste stand heeft gezet. [verbalisant] wilde voorkomen dat verdachte zou wegrijden en is daarom met zijn bovenlichaam de auto van verdachte in gegaan om de autosleutels uit het contactslot te kunnen halen. Verdachte wilde dit voorkomen en er ontstond in de auto een worsteling tussen [verbalisant] en verdachte, waarbij verdachte [verbalisant] sloeg op zijn schouders, rug en borst om zo te voorkomen dat [verbalisant] de autosleutels uit het contactslot zou halen. In de worsteling ging het om de autosleutels en om de versnellingspook. [verbalisant] heeft tijdens deze worsteling voortdurend en bij herhaling geprobeerd om de versnelling, die in de eerste stand stond, in de vrije stand te zetten en om de autosleutels uit het contactslot te halen om te voorkomen dat de auto weg zou rijden. Verdachte wilde wegrijden en wilde daarom beletten dat [verbalisant] de sleutels te pakken zou krijgen en de versnelling in de vrije stand zou zetten. Tijdens de worsteling heeft verdachte de auto twee keer een stuk naar voren gereden, terwijl [verbalisant] met zijn bovenlichaam in de auto lag en zijn benen buiten de auto hingen. Uiteindelijk is getuige [getuige 1] de agent te hulp geschoten door verdachte uit de auto te trekken, waarna wederom een worsteling plaatsvond naast de auto tussen [verbalisant] en verdachte, waarbij verdachte heftig tegenstribbelde.
De rechtbank is van oordeel dat de feitelijke gedragingen van verdachte het verweer van de raadsvrouw dat verdachte niet meer weg wilde komen toen agent [verbalisant] met zijn bovenlichaam half in de auto lag tegenspreken. Verdachte heeft immers bewust zijn auto gestart en in de eerste versnelling gezet en hij heeft vervolgens met alle macht geprobeerd om te voorkomen dat de agent de autosleutel uit het contactslot zou halen en de versnelling in de vrije stand zou zetten. Verdachte heeft zich voortdurend verzet tegen [verbalisant] en zelfs nadat verdachte door een getuige uit de auto was gehaald en verdachte naast de auto op de grond lag stribbelde hij nog heftig tegen en probeerde hij alsnog weg te komen. De rechtbank maakt uit de feitelijke gang van zaken op dat verdachte op elk moment heeft gewild en ook heeft geprobeerd om weg te komen. De rechtbank gaat er in dat kader dan ook vanuit dat verdachte in zijn poging om te vluchten zijn auto een stuk naar voren heeft gereden. De rechtbank heeft op basis van de inhoud van het dossier geen reden om te twijfelen aan de verklaring van [verbalisant] dat dit tot twee keer toe is gebeurd. Gelet op de feitelijke gang van zaken acht de rechtbank de verklaring van verdachte dat de auto alleen één keer naar voren is geschokt doordat de voet van verdachte van de koppeling schoot door de klap die hij op zijn neus kreeg onaannemelijk en niet geloofwaardig.
De rechtbank is voorts van oordeel dat het feit dat de gedragingen van verdachte erop gericht waren om weg te komen erop duidt dat verdachte het niet gemunt had op agent [verbalisant]. Het opzet van verdachte was gericht op het vluchten, op het wegkomen van die plek. Dat verdachte met die intentie ook ‘boos’ opzet had op het van het leven beroven van [verbalisant] dan wel het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [verbalisant] kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden bewezen.
Zoals hiervoor reeds weergegeven gaat de rechtbank er vanuit dat verdachte twee keer met zijn auto naar voren is gereden, terwijl [verbalisant] met zijn bovenlichaam in de auto lag en zijn benen buiten de auto hingen. Uit de foto’s van de plaats van het delict en de verklaringen in het dossier maakt de rechtbank niet zonder meer op dat verdachte de bedoeling had om tijdens het wegrijden vlak langs de ter plaatse staande lantaarnpaal te rijden of die lantaarnpaal te raken dan wel dat verdachte daadwerkelijk vlak langs die lantaarnpaal is gereden. Ook zijn er geen aanwijzingen in het dossier dat de auto bij het wegrijden tegen een verderop gelegen gebouw zou aanrijden, zoals door [verbalisant] aangegeven. De auto reed twee keer langzaam vooruit en kwam twee keer weer tot stilstand, er was geen ander verkeer op de weg en er waren geen obstakels in de directe omgeving van de auto. De rechtbank is van oordeel dat daarmee geen sprake is geweest van een situatie waarin zonder meer duidelijk was dat [verbalisant] door het vooruit rijden van de auto het leven zou laten. Er kan niet gesproken worden van een aanmerkelijke kans op de dood van [verbalisant] door de gedraging van verdachte. Aldus kan ook geen sprake zijn van de bewuste aanvaarding door verdachte van die aanmerkelijke kans. De rechtbank zal verdachte dan ook van feit 1 vrijspreken voor zover dit feit ziet op de poging om [verbalisant] van het leven te beroven.
De rechtbank is van oordeel dat door twee keer met zijn auto naar voren te rijden, terwijl [verbalisant] met zijn bovenlichaam in die auto lag en met zijn benen buiten die auto hing wel sprake is geweest van een situatie die zou kunnen leiden tot zwaar lichamelijk letsel bij [verbalisant]. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat iemand zwaar lichamelijk letsel kan oplopen als hij door een auto wordt meegesleurd. Daarnaast blijkt uit het door [verbalisant] opgemaakte proces-verbaal van bevindingen dat hij bang was dat zijn benen zouden worden verbrijzeld en dat hij met zijn lichaam onder de wielen van de auto zou komen en verklaarde verdachte zelf bij de politie dat hij wist dat de agent onder zijn auto terecht zou kunnen komen en in een rolstoel terecht zou kunnen komen. De rechtbank is daarmee van oordeel dat door de gedragingen van verdachte de aanmerkelijke kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [verbalisant] aanwezig was en dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans dat [verbalisant] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen heeft aanvaard.
Gelet op deze vaststelling ziet de rechtbank geen aanleiding om de zaak aan te houden voor het laten verrichten van aanvullend technisch onderzoek, zoals door de raadsvrouw voorwaardelijk verzocht. De rechtbank wijst dit verzoek van de raadsvrouw daarom af.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 12 februari 2012 heeft geprobeerd om aan [verbalisant] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Tevens acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich op 12 februari 2012 schuldig heeft gemaakt aan het plegen van verzet tegen brigadier van politie [verbalisant]. De rechtbank is daarbij van oordeel dat verdachte door te slaan [verbalisant] heeft belet om zijn controlerende taak in het kader van de Wegenverkeerswet uit te oefenen, en zich aldus met geweld heeft verzet tegen een opsporingsambtenaar in de rechtmatige uitoefening van zijn functie.
Bewezenverklaring feit 3:
Op 12 februari 2012 zag verbalisant [verbalisant] dat een persoon als bestuurder van een voertuig dit voertuig bestuurde op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Korte Jansstraat te Utrecht. De bestuurder reed in een auto van het merk Renault met kenteken [kenteken]. De bestuurder reed op de rijbaan van het tegemoetkomende verkeer en hij bracht zijn voertuig tot stilstand op het trottoir. [verbalisant] sprak de bestuurder aan. Hij had op 12 februari 2012 om 02.06 uur het eerste directe contact met de bestuurder leidend tot de verdenking van een gedraging in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994. [verbalisant] nam waar dat de adem van de bestuurder rook naar het inwendig gebruik van alcoholhoudende drank en hij hoorde dat de bestuurder met dubbele tong sprak. [verbalisant] heeft de bestuurder daarop aangehouden als verdacht van overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994. De verdachte gaf op te zijn genaamd [verdachte].
De verdachte verleende desgevraagd toestemming voor een bloedonderzoek. Op
12 februari 2012 om 04.05 uur heeft de arts bloed afgenomen bij verdachte. Het bloedonderzoek is overeenkomstig het bepaalde in de regeling Bloed- en urineonderzoek gewaarmerkt en verpakt en, alsmede het bloedafnameformulier, voorzien van een genummerde en op naam gestelde identiteitszegel met het nummer 2012.02.15.104.
Verdachte bleek niet in het bezit te zijn van een rijbewijs.
Onderzoek door het Nederlands Forensisch Instituut in de zaak met nummer 2012.02.15.104 wees als resultaat uit 1,05 milligram ethanol per milliliter bloed.
Verdachte bekende ter terechtzitting dat hij op 12 februari 2012 een paar biertjes had gedronken en dat hij daarna in zijn auto was gaan rijden. Verdachte bekende ook geen rijbewijs te hebben.
Bewijsoverwegingen
De rechtbank is van oordeel dat de raadsvrouw niet aannemelijk heeft gemaakt dat verdachte op het moment dat het bloedonderzoek werd verricht reeds medicatie toegediend had gekregen en, als dat al het geval was, dat die medicatie mogelijk de uitslag van het bloedonderzoek heeft beïnvloed. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer van de raadsvrouw dat de uitslag van het bloedonderzoek ongeldig dan wel onbetrouwbaar moet worden geacht.
De rechtbank acht op grond van voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 12 februari 2012 zijn auto heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank dat het alcoholgehalte van zijn bloed bij een onderzoek 1,05 milligram alcohol per milliliter bloed bleek te zijn en dat verdachte zijn auto heeft bestuurd zonder het vereiste rijbewijs.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 12 februari 2012 te Utrecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [verbalisant] (zijnde een brigadier van de politie [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
met dat opzet
terwijl die [verbalisant] verdachte wilde horen in het kader van het opmaken van een proces-verbaal met betrekking tot een of meer verkeersovertreding(en)
- een personenauto heeft gestart en vervolgens terwijl die [verbalisant] zich met zijn bovenlichaam (deels) in voornoemde auto bevond teneinde de contactsleutel uit het contact te verwijderen en hierdoor te voorkomen dat hij, verdachte, weg zou rijden
- meermalen veel gas heeft gegeven waardoor de motor veel toeren maakte en met slippende banden is weggereden terwijl die [verbalisant] (deels) met zijn lichaam uit het bestuurdersportier hing (over een afstand van enkele meters)
waardoor die [verbalisant] meegesleurd werd en met zijn linker knie tegen een hard voorwerp is gekomen, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
2.
op 12 februari 2012 te Utrecht zich met geweld heeft verzet tegen opsporingsambtenaar
[verbalisant], werkzaam in de rechtmatige uitoefening zijner bediening, door opzettelijk gewelddadig voornoemde [verbalisant] (met kracht) meermalen tegen de rechterhand en de borst en de rug en de schouder te slaan;
3.
op 12 februari 2012 te Utrecht als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto merk Renault, met kenteken [kenteken]) dit motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn bloed bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, 1,05 milligram alcohol per milliliter bloed bleek te zijn, terwijl voor het besturen van dat motorrijtuig een rijbewijs was vereist en verdachte dit motorrijtuig heeft bestuurd zonder rijbewijs.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op:
Ten aanzien van feit 1:
Poging tot zware mishandeling.
Ten aanzien van feit 2:
Wederspannigheid.
Ten aanzien van feit 3:
Overtreding van artikel 8, vierde lid, juncto artikel 8, derde lid, onderdeel b van de Wegenverkeerswet 1994.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd ten aanzien van feit 1 en feit 2 aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van dertig maanden waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar en het volgen van de cognitieve vaardigheidstraining + (hierna: cova+) en een leefstijltraining
als bijzondere voorwaarden, met dadelijke uitvoerbaarheid. De officier van justitie heeft voorts gevorderd verdachte een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van drie jaar op te leggen.
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ten aanzien van feit 3 een geldboete van
€ 750,00 en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van vier maanden op te leggen.
Tot slot heeft de officier van justitie gevorderd de door de benadeelde partij [verbalisant] ingediende vordering tot schadevergoeding geheel toe te wijzen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om, als de rechtbank tot een bewezenverklaring en een strafoplegging komt, rekening te houden met de gevolgen die het gebeuren voor verdachte heeft gehad. Door de raadsvrouw is er daarbij op gewezen dat verbalisant [verbalisant] veel geweld tegen verdachte heeft gebruikt, waardoor verdachte na zijn aanhouding naar het ziekenhuis moest worden gebracht. Verdachte had een gebroken neus, een gebroken oogkas, blauwe en dikke ogen en een hersenschudding en hij heeft nog steeds veel lichamelijke problemen. De raadsvrouw heeft verzocht verdachte een straf gelijk aan het voorarrest op te leggen, eventueel aangevuld met een voorwaardelijk strafdeel en de bijzondere voorwaarden, zoals door de reclassering aangegeven. De raadsvrouw heeft daarbij aangegeven akkoord te gaan met dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden.
De raadsvrouw heeft verzocht [verbalisant] niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering, omdat zowel verdachte als benadeelde een rol heeft gespeeld in het gebeuren en zij elkaar allebei verwondingen hebben toegebracht. De vordering is daarom te ingewikkeld om in het strafproces af te kunnen doen, aldus de raadsvrouw.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft uit alle macht geprobeerd om aan een verkeerscontrole door agent [verbalisant] te ontkomen. Verdachte heeft zich daarbij hevig verzet tegen agent [verbalisant] en er heeft een worsteling tussen hen plaatsgevonden in de auto van verdachte. Tijdens die worsteling is verdachte twee keer met zijn auto een stuk vooruit gereden, terwijl de agent met zijn bovenlichaam in de auto van verdachte lag en zijn benen uit de auto hingen. Verdachte heeft zeer laakbaar gehandeld. Het handelen van verdachte heeft tot grote angst bij de politieagent geleid en heeft een grote impact gehad op zijn (privé)leven. Dat blijkt ook uit de door de politieagent ingediende vordering tot schadevergoeding, met name uit de daaraan gehechte bijlage waarin hij aangeeft wat het gebeuren voor hem heeft betekend. De rechtbank rekent het verdachte bovendien zwaar aan dat hij een gezagsdrager heeft aangevallen. Gezagsdragers moeten hun werk kunnen doen, zonder met agressie geconfronteerd te worden.
Ten nadele van verdachte weegt de rechtbank nog mee dat verdachte met alcohol op achter het stuur was gaan zitten, terwijl hij een gewaarschuwd man was. Uit een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 16 maart 2012 blijkt dat verdachte op 22 maart 2011 een strafbeschikking heeft gehad voor overtreding van artikel 8 lid 4 van de Wegenverkeerswet 1994. Voorts is verdachte eerder meermalen veroordeeld voor overtreding van de Wegenverkeerswet 1994. Verdachte is niet eerder veroordeeld voor het plegen van geweldsdelicten.
Reclassering Nederland geeft in haar rapport van 24 april 2012 aan dat verdachte op verschillende leefgebieden problemen heeft. Verdachte overziet niet de gevolgen van zijn handelen en hij handelt impulsief. Verdachte heeft onvoldoende vaardigheden om zijn houding ten opzichte van grensoverschrijdend gedrag te veranderen. Het recidiverisico wordt ingeschat als hoog gemiddeld. De reclassering acht toezicht en begeleiding van groot belang. Een cognitieve vaardigheidstraining kan hier een positieve bijdrage aan leveren. Positief is dat verdachte gemotiveerd is voor begeleiding, gedragsverandering en het aanpakken van zijn middelengebruik. De reclassering adviseert om verdachte een
(gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met de bijzondere voorwaarden een meldingsgebod en deelname aan een cova+ en een leefstijltraining.
Verdachte heeft ter zitting aangegeven dat hij niet meer in dit soort situaties terecht wil komen. Verdachte wil wat van zijn leven maken. Verdachte vindt daarom begeleiding door de reclassering en het volgen van een cova+ en een leefstijltraining een goed idee en hij is bereid om daar aan mee te werken.
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van de door verdachte gepleegde feiten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigen. Een flink onvoorwaardelijk strafdeel is nodig om verdachte te doordringen van de ernst van hetgeen hij heeft gedaan. De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de straf mede rekening gehouden met het feit dat het gebeuren ook lichamelijke gevolgen heeft (gehad) voor verdachte.
Daarnaast is een voorwaardelijke gevangenisstraf passend om verdachte er in de toekomst van te weerhouden opnieuw (soortgelijke) strafbare feiten te plegen en om verdachte de hulp te bieden die hij nodig heeft. De rechtbank zal aan het voorwaardelijke strafdeel de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden verbinden, nu deze noodzakelijk zijn om het leven van verdachte op de rit te krijgen en te houden en daarmee te voorkomen dat hij wederom de fout in gaat. De rechtbank ziet geen aanleiding om verdachte een langere proeftijd dan gebruikelijk op te leggen en legt dan ook een proeftijd op van twee jaar.
Alles overziende zal de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van twaalf maanden waarvan drie maanden voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest en met een proeftijd van twee jaar, alsmede verplicht reclasseringstoezicht en deelname aan een cova+ en/of een leefstijltraining als bijzondere voorwaarden.
De rechtbank gelast de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden, omdat dit ten gunste van verdachte is, verdachte met de bijzondere voorwaarden heeft ingestemd en het voor verdachte van belang is dat de hulp snel in gang wordt gezet, hetgeen verdachte ook heeft bevestigd.
7 De benadeelde partij
De benadeelde partij [verbalisant] vordert een schadevergoeding van € 1.250,00 ter zake van immateriële schade voor feit 1.
De rechtbank is van oordeel dat uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder feit 1 bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreekse schade heeft geleden. Gelet op hetgeen de rechtbank bewezen heeft verklaard acht zij een bedrag van € 500,00 ter vergoeding van deze schade redelijk.
De rechtbank is daarom van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 500,00 een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit, en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde is tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering tot dat bedrag toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 februari 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Voor het overige acht de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering, omdat de behandeling van de vordering in zoverre een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Voor dat deel kan de benadeelde partij zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 14e, 24c, 36f, 45, 57, 180 en 302 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
Voorvragen
- verklaart de dagvaarding geldig;
- verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging van verdachte ten aanzien van feit 4;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1: Poging tot zware mishandeling;
feit 2: Wederspannigheid;
feit 3: Overtreding van artikel 8, vierde lid, juncto artikel 8, derde lid, onderdeel b van de Wegenverkeerswet 1994;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarde:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die de reclassering hem geeft, waarvoor verdachte zich moet melden bij Reclassering Nederland en zich gedurende bepaalde perioden moet blijven melden zo frequent als Reclassering Nederland dat gedurende deze periode nodig acht, ook als dat inhoudt dat verdachte moet deelnemen aan een Cognitieve Vaardigheidstraining + en/of een Leefstijltraining;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarde;
- beveelt dat de gestelde bijzondere voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
- veroordeelt verdachte tot een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van drie jaar;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [verbalisant] van € 500,00 ter zake van immateriële schade en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf
12 februari 2012 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[verbalisant], € 500,00 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 10 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- heft op de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van de datum van het onherroepelijk worden van de uitspraak in deze zaak.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.A.C. Koster, voorzitter, mr. E.A. Messer en
mr. P.P.C.M. Waarts, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K.F. van Dam, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 18 juni 2012.