ECLI:NL:RBUTR:2012:BW9198

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
21 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/655541-12 [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van gevangenisstraf en afwijzing ISD-maatregel na winkeldiefstal

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 21 juni 2012 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 13 maart 2012 een winkeldiefstal heeft gepleegd bij de Plus Supermarkt in Utrecht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte een kant-en-klaarmaaltijd heeft weggenomen met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening. De rechtbank achtte niet bewezen wat meer of anders was ten laste gelegd, waardoor de verdachte van die beschuldigingen werd vrijgesproken. Het bewezenverklaarde feit, diefstal, werd als een misdrijf van betrekkelijke ernst gekwalificeerd, vooral gezien de omstandigheden waaronder het was gepleegd, kort na de afsluiting van een eerdere ISD-maatregel.

De officier van justitie had gevorderd om de verdachte een ISD-maatregel op te leggen, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet passend was. De deskundige, de heer D. Bokking, had verklaard dat plaatsing in een hostel met 24-uursvoorziening een goede optie voor de verdachte zou kunnen zijn, zodat hij aan zijn alcoholverslaving kan werken. De rechtbank heeft de vordering tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders afgewezen, omdat de verdachte recentelijk al een ISD-maatregel had ondergaan en er alternatieven voorhanden waren.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft als bijzondere voorwaarde gesteld dat de verdachte zich moet houden aan de aanwijzingen van Centrum Maliebaan, ook als dat inhoudt dat hij moet werken aan zijn plaatsing in een hostel. De rechtbank heeft ook bepaald dat de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, in mindering wordt gebracht op het onvoorwaardelijke deel van de gevangenisstraf. Dit vonnis is uitgesproken in het openbaar en is ondertekend door de rechters en de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/655541-12 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 21 juni 2012
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1965] te [geboorteplaats]
thans gedetineerd in de P.I. Utrecht, Huis van Bewaring, locatie Nieuwegein
raadsvrouwe mr. M.M. Helmers, advocaat te Utrecht
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 7 juni 2012, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
op 13 maart 2012 te Utrecht een winkeldiefstal heeft gepleegd bij Plus Supermarkt gelegen aan de [straat] aldaar.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft geconstateerd dat de dagvaarding geldig is, de rechtbank bevoegd is, de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en er geen reden is voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan en baseert zich daarbij op het aangifteformulier van Plus Supermarkt, een proces-verbaal bevindingen betrekking hebbend op het uitkijken van de bewakingsbeelden en de bekennende verklaring van verdachte.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank tot een bewezenverklaring kan komen en heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Aangezien verdachte het ten laste gelegde feit heeft bekend en de verdediging niet tot vrijspraak heeft gepleit, volstaat de rechtbank, met toepassing van artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering, met een opsomming van de bewijsmiddelen.
De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de terechtzitting van 7 juni 2012 ;
- een aangifteformulier van Plus [straat] BV, inhoudende de aangifte door [aangever], leidinggevende en de getuigenverklaring van [getuige], beveiliger ;
- een proces-verbaal van bevindingen betreffende het uitkijken van de beelden van de bewakingscamera’s .
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 13 maart 2012 te Utrecht, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening, heeft weggenomen een kant en klaarmaaltijd, toebehorende aan Plus Supermarkt, vestiging [straat];
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op:
diefstal.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaar.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht de vordering tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders, verder te noemen ISD, af te wijzen. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Verdachte heeft in het verleden al twee keer eerder een ISD-maatregel opgelegd gekregen. De tweede ISD-maatregel is zeer recent, op 30 december 2011, afgesloten. Nu weer een derde ISD-maatregel opleggen komt te snel na de laatste maatregel en zou alleen tot doel hebben om de maatschappij te vrijwaren van delicten die verdachte pleegt. Het gaat om relatief lichte vergrijpen als winkeldiefstallen met een geringe financiële waarde. Niet is gebleken dat de ernst van de delicten toeneemt met het verstrijken van de tijd.
Voorts heeft de verdediging aangevoerd dat er alternatieven zijn voor behandeling en begeleiding van verdachte, waaronder plaatsing in een hostel, welke alternatieven nog niet zijn uitgeprobeerd.
De verdediging heeft er op gewezen dat het opnieuw opleggen van een ISD-maatregel neer komt op langdurige opsluiting zonder dat er zorg en begeleiding wordt geboden, hetgeen thans niet passend en geboden is. Ook worden de overwegingen met betrekking tot de proportionaliteit van de maatregel zwaarwegender.
De verdediging heeft primair voorgesteld aan verdachte een deels voorwaardelijke vrijheidsstraf op te leggen met doorgeleiding vanuit het Huis van Bewaring naar een hostel en een verplicht reclasseringscontact.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een winkeldiefstal.
Een feit als winkeldiefstal veroorzaakt overlast en financiële schade voor de betrokken middenstander. De rechtbank neemt verdachte dit kwalijk.
In beginsel is oplegging van de ISD-maatregel mogelijk, nu aan alle vereisten van artikel 38m Wetboek van Strafrecht is voldaan.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit een Uittreksel Justitiële Documentatie van 4 mei 2012 blijkt dat verdachte in de afgelopen vijf jaar voorafgaand aan het bewezenverklaarde feit ten minste drie maal eerder wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld, waaronder twee maal tot de ISD-maatregel, welke straffen alle reeds ten uitvoer zijn gelegd.
Op grond van voornoemde documentatie en het feit dat verdachte in het verleden niet heeft willen meewerken aan een begeleidingstraject, ook niet vanuit de ISD, dient er ernstig rekening mee te worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan. Bescherming van de maatschappij dient in beginsel te prevaleren en de ISD-maatregel kan daartoe een geëigend middel zijn.
De rechtbank heeft gelet op een reclasseringsadvies van Centrum Maliebaan van 31 mei 2012, opgemaakt door B.H.V. Dölle, reclasseringswerker.
In het rapport wordt gemeld dat in de jaren voor de laatste ISD-maatregel duidelijk werd dat het jarenlange alcoholmisbruik van verdachte van essentiële invloed was op zijn functioneren. Problemen werden door verdachte buiten zichzelf gelegd. Hij was geenszins van plan verandering te brengen in zijn levensstijl en ging, zonder daar zelf problemen mee te hebben, volledig op in zijn bestaan als zwerver, alcoholist en overlastveroorzaker.
Reclasseringstoezicht heeft nooit een positief effect gehad op verdachte. In het kader van de laatste ISD-maatregel is geprobeerd om verdachte te behandelen in de Dubbele Diagnosekliniek Rozenburg. Verdachte wees een behandeling echter af. Ook werd getracht verdachte te motiveren voor woonbegeleiding, maar ook dit stuitte op onwil van verdachte. Verdachte wilde niet aan de ISD gebonden zijn en wilde zelf een kamer zoeken.
Na de ISD heeft verdachte vier weken op straat geleefd en werd hij regelmatig gesignaleerd in een laveloze en deplorabele toestand. Hij stond op de wachtlijst voor casemanagement van het Centrum Maliebaan en hield ondertussen contact met de reclassering. Zijn begeleider heeft in de weken voorafgaand aan zijn laatste aanhouding in samenwerking met het ACT-team geprobeerd om verdachte in een hostel geplaatst te krijgen, maar dit is niet gelukt door de hernieuwde aanhouding van verdachte.
Plaatsing in een hostel lijkt de enige optie, maar de verwachting is dat verdachte door zijn excessieve alcoholgebruik in combinatie met zijn onaangepaste en soms agressieve gedrag een verblijf op langere termijn in een hostel voor zich zelf onmogelijk maakt. Bovendien wordt niet verwacht dat plaatsing in een hostel effect zal hebben op een beperking van de recidive. Enkel een behandeling van zijn alcoholprobleem zal recidivebeperkend werken, maar daar wil verdachte niet aan meewerken. Nu hij er zelf voor kiest veel alcohol te blijven drinken, is de kans op recidive groot.
De kans op het onttrekken aan voorwaarden wordt als hoog ingeschat. Verdachte heeft zich na ommekomst van de ISD-maatregel overal aan onttrokken.
De reclassering heeft geadviseerd tot oplegging van de ISD-maatregel.
Uit het verhandelde ter zitting is de rechtbank gebleken dat alternatieven voor de ISD-maatregel aanwezig worden geacht. De deskundige, de heer D. Bokking, die gedurende de laatste ISD-maatregel toezichthouder is geweest, heeft ter zitting verklaard dat plaatsing in een hostel met een 24-uursvoorziening een goede plek voor verdachte zou kunnen zijn, van waaruit verdachte kan werken aan zijn alcoholverslaving. De deskundige, die ook na ommekomst van de laatste ISD-maatregel, contact is blijven houden met verdachte, heeft verklaard dat hij de indruk heeft dat verdachte zijn leven wil beteren en vraagt zich af of oplegging van een ISD-maatregel zo kort na de vorige ISD-maatregel nodig is.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat het opleggen van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders, zeer kort na ommekomst van de laatste ISD-maatregel, thans niet passend en geboden is.
Weliswaar betreft het onderhavige feit een voor de middenstand zeer hinderlijk en overlast veroorzakend feit, maar het is te kwalificeren als een misdrijf van betrekkelijke ernst, dat gepleegd is binnen enkele weken na afsluiting van een eerder aan verdachte opgelegde ISD-maatregel. Aannemelijk is geworden dat praktische zaken, als huisvesting en financiën nog niet waren geregeld, welke omstandigheden mede ten grondslag hebben gelegen aan het plegen van de diefstal.
De rechtbank ziet, gelet op het voorgaande, thans nog geen aanleiding tot oplegging van de ISD-maatregel en zal de vordering van de officier van justitie tot plaatsing van verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders dan ook afwijzen.
De rechtbank ziet in het omvangrijke strafblad van verdachte echter wel een reden om een gevangenisstraf van substantiële duur op te leggen. De rechtbank zal verdachte veroordelen tot een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur, waarbij aan het voorwaardelijk deel van deze straf de bijzondere voorwaarde zal worden verbonden dat verdachte zich dient te houden aan de aanwijzingen van Centrum Maliebaan, ook als dat inhoudt dat toegewerkt wordt naar plaatsing in een hostel.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
8 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
diefstal;
- verklaart verdachte strafbaar;
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van TIEN (10) MAANDEN, waarvan VIJF (5) MAANDEN voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* dat de verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbied;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarde:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens Centrum Maliebaan te Utrecht, ook als dit inhoudt dat wordt toegewerkt naar plaatsing in een hostel;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarde;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
Opheffing bevel voorlopige hechtenis
- heft op het bevel voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur daarvan gelijk wordt aan de duur van het onvoorwaardelijke gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P. den Otter, voorzitter, mr. D.A.C. Koster en P.P.C.M. Waarts, rechters, in tegenwoordigheid van H.J. Nieboer, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 21 juni 2012.
Mrs. R.P. den Otter en P.P.C.M. Waarts zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.