ECLI:NL:RBUTR:2012:BW8433

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
27 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/700001-12
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van poging doodslag en zware mishandeling na ruzie met alcoholgebruik

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Utrecht op 27 april 2012 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het medeplegen van poging tot doodslag en zware mishandeling. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten. De zaak kwam voort uit een ruzie op 31 december 2011 in een woning in Utrecht, waarbij de verdachte en een medeverdachte betrokken waren. Tijdens de ruzie zou de verdachte het slachtoffer, [aangever 1], met een potje op het hoofd hebben geslagen, terwijl de medeverdachte met een mes zou hebben gestoken. De rechtbank heeft vastgesteld dat er verschillende scenario's zijn gepresenteerd door de betrokkenen, maar kon niet bewijzen dat er sprake was van een bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte. De rechtbank oordeelde dat het voorwerp waarmee de verdachte zou hebben geslagen niet geschikt was om het leven van het slachtoffer te beroven of hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van het primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde feit. Tevens werd de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere straf afgewezen. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/700001-12; 16/600753-11 (tul) [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 27 april 2012
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1963] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats]
thans uit anderen hoofde gedetineerd in P.I. Overijssel, P.I.V. Zwolle, te Zwolle
raadsman mr. H.W.M. van den Heiligenberg, advocaat te Utrecht
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 13 april 2012, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter terechtzitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
(primair) zich samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag door slachtoffer [aangever 1] met een (zwaar) voorwerp op het hoofd te slaan en/of met een mes in de schouder/rug te steken;
(subsidiair) samen met een ander op voornoemde wijze het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht;
(meer subsidiair) aldus heeft gepoogd het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
3. De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, in die zin dat verdachte verweten kan worden dat zij met een (zwaar) voorwerp op het hoofd van aangever [aangever 1] heeft geslagen. Volgens de officier van justitie kan niet bewezen worden dat verdachte met betrekking tot dit feit samen met een ander heeft gehandeld en met een mes in de schouder/rug van aangever [aangever 1] heeft gestoken. Op deze onderdelen dient verdachte partieel te worden vrijgesproken.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank in zijn geheel niet tot een bewezenverklaring kan komen van het primair en subsidiair tenlastelegde. Evenals de officier van justitie heeft de verdediging vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde medeplegen en steken met het mes door medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna te noemen: [medeverdachte 1]).
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat wel het meer subsidiair tenlastegelegde – te weten een poging tot zware mishandeling – bewezen kan worden, nu verdachte aangever [aangever 1] met een vaasje op het hoofd heeft geslagen.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt omtrent het tenlastegelegde het volgende.
Er is op 31 december 2011 in de woning aan de [adres] te Utrecht een ruzie ontstaan tussen aangever [aangever 1] enerzijds en verdachte en [medeverdachte 1] anderzijds. Alle vier de aanwezige personen hadden alcoholhoudende drank genuttigd, drie van hen –waaronder verdachte- waren dronken of (zwaar) onder invloed van alcohol. Verdachte heeft ter terechtzitting van 13 april 2012 verklaard dat zij aangever [aangever 1] met een tinnen vaasje met droogbloemen op zijn hoofd heeft geslagen toen hij na de vechtpartij met [medeverdachte 1] op de bank zat. [medeverdachte 1] heeft bij de politie bekend dat hij aangever [aangever 1] reeds eerder in de keuken had gestoken met een mes en dat aangever [aangever 1] vervolgens op de bank is gaan zitten. Volgens [medeverdachte 1] was op dat moment verdachte nog boos op aangever [aangever 1] en heeft zij hem met een rond potje van ongeveer 20 centimeter hoog en 10 à 15 centimeter breed op het hoofd geslagen.
De rechtbank constateert dat door de verdachten, aangever en de aanwezige getuige meerdere scenario’s omtrent de feitelijke gang van zaken worden geschetst en dat deze scenario’s in details uiteen lopen. De rechtbank kan niet vaststellen hoe de feitelijke gang van zaken precies is geweest. Wel stelt de rechtbank vast dat verdachte, [medeverdachte 1] en ook aangever [aangever 1] hebben bijgedragen aan een sfeer tot escalatie.
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van verdachte van oordeel dat, gelet op voornoemde wisselende scenario’s, niet bewezen kan worden dat er sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] in die zin dat verdachte tezamen en in vereniging met [medeverdachte 1] heeft gehandeld.
Nu de rechtbank medeplegen van het tenlastegelegde niet bewezen acht, zijn ook de handelingen van [medeverdachte 1] – het steken met het mes – niet aan verdachte toe te rekenen en dient zij daarvan te worden vrijgesproken.
De rechtbank ziet zich derhalve gesteld voor de vraag of het slaan met potje/vaasje als poging tot doodslag subsidiair zware mishandeling meer subsidiair poging tot zware mishandeling is te beschouwen.
Ten aanzien van het voorwerp waarmee is geslagen, heeft verdachte ter terechtzitting verklaard dat het vaasje dat (op de grond) is te zien op de foto van pagina 178 van het dossier, het vaasje is waarmee zij heeft geslagen.
De rechtbank is van oordeel, dat van het onverhoeds slaan door verdachte met een potje waarvan de massa onbekend is, niet zonder meer gesteld kan worden dat dit voorwerp geschikt was aangever [aangever 1] van het leven te beroven dan wel hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Er zijn uit het dossier ook geen andere feiten en omstandigheden gebleken die de rechtbank op dit punt tot een ander oordeel (kunnen) leiden.
Gelet op het voorgaande, zal verdachte van het primair en meer subsidiair tenlastegelegde worden vrijgesproken.
Het subsidiair tenlastegelegde kan evenmin bewezen worden verklaard nu het zwaar lichamelijk letsel, voor zover daarmee wordt bedoeld een geperforeerde long, niet door het slaan met het voorwerp door verdachte is veroorzaakt. Van overig zwaar lichamelijk letsel, veroorzaakt door het slaan met het voorwerp door verdachte, is de rechtbank niet gebleken.
De rechtbank acht derhalve niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde feiten heeft begaan en zal haar dan ook daarvan vrijspreken.
De rechtbank overweegt ten overvloede dat, gezien de omstandigheden waaronder het incident in de woning zich op 31 december 2011 heeft voorgedaan en de eerste verklaringen van verdachte bij de politie en de rechter-commissaris, het zeer wel in de rede lag de ernstige bezwaren en gronden ten aanzien van verdachte voor de thans ten laste gelegde feiten aanwezig te achten.
5. De vordering tot tenuitvoerlegging
De officier van justitie heeft ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging gevorderd dat de proeftijd met één jaar zal worden verlengd.
Nu de rechtbank verdachte zal vrijspreken van het tenlastegelegde, wijst de rechtbank de vordering tot tenuitvoerlegging af.
6. De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde feit;
Vordering tenuitvoerlegging
- wijst de vordering tot tenuitvoerlegging af;
- heft op het – reeds geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.A.C. Koster, voorzitter, mr. M.A.E. Somsen en
mr. P.P.C.M. Waarts, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. van Beek, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 27 april 2012.