Parketnummer: 16/600850-11 [P]
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 30 maart 2012
[verdachte],
geboren op [1964] te[geboorteplaats] (Marokko),
wonende te [adres], [woonplaats],
raadsman mr. J.B. Boone, advocaat te Wijk bij Duurstede.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzittingen van 2 december 2011 en 16 maart 2012, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van € 10.100,00 en € 1.900,00;
feit 2: een grote hoeveelheid hasjiesj opzettelijk heeft verkocht, afgeleverd, verstrekt, vervoerd en/of opzettelijk aanwezig heeft gehad.
3 De voorvragen
3.1 De ontvankelijkheid van de officier van justitie
De raadsman heeft primair betoogd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging, subsidiair dat bewijsuitsluiting dient te volgen en meer subsidiair dat sprake dient te zijn van strafvermindering. De raadsman heeft daartoe het volgende aangevoerd. Het gesprek tussen [naam], werkzaam bij cameratoezicht, en de meldkamer van de politie heeft blijkens het dossier plaatsgevonden op 23 augustus 2011 om 23.45 uur. Op de camerabeelden zijn echter pas om 23.47 uur de handelingen te zien die door [naam] aan de meldkamer zijn doorgegeven. Dit verschil in tijdstippen doet volgens de verdediging vermoeden dat de daadwerkelijke aanleiding voor de politie voor het starten van een onderzoek een andere is geweest dan de reden die is gerelateerd in het proces-verbaal.
De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging en overweegt daartoe dat op geen enkele wijze aan de rechtbank is gebleken dat sprake is van enige onrechtmatigheid in (de aanvang van) het onderzoek. Het enkele feit dat er sprake is van enig tijdverschil tussen het moment waarop de meldkamer wordt verwittigd en het moment waarop door de melder verdachte handelingen worden waargenomen via camerabeelden met een tijdregistratie, is onvoldoende om het door de raadsman gestelde aannemelijk te maken. Het is immers een bekend gegeven dat tijdregistratie op camerabeelden vaak (in enige mate) afwijkt van de daadwerkelijke tijd. Nu ook overigens het dossier geen enkel aanknopingspunt biedt voor maar een begin van aannemelijkheid van de juistheid van het door de raadsman gesuggereerde, is de rechtbank van oordeel dat geenszins vaststaat dat in het voorbereidend onderzoek vormen zijn verzuimd die tot niet-ontvankelijkheid zouden moeten leiden. Naar het oordeel van de rechtbank is de officier van justitie dan ook ontvankelijk in zijn vervolging.
Nu de rechtbank het verweer van de raadsman heeft verworpen, kan van bewijsuitsluiting of strafvermindering evenmin sprake zijn.
3.2 De overige voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan. Met betrekking tot het onder 2 tenlastegelegde is de officier van justitie van mening dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte de in de tenlastelegging genoemde hoeveelheden hasjiesj opzettelijk aanwezig heeft gehad.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde feit kan komen. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat het in de woning van verdachte aangetroffen geldbedrag van € 10.100,00 afkomstig was van zijn bankrekening en bestemd was voor de inrichting en verbouwing van zijn nieuwe woning. Het bij verdachte aangetroffen geldbedrag van € 1.900,00 was bestemd voor het Suikerfeest. Volgens de verdediging kan niet worden vastgesteld dat deze geldbedragen uit misdrijf afkomstig zijn. De raadsman heeft met betrekking tot het onder 2 tenlastegelegde aangevoerd dat op basis van het dossier niet bewezen kan worden verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan handel in hasjiesj. De in de woning van verdachte aangetroffen hoeveelheden hasjiesj waren voor eigen gebruik.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
4.3.1 Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
[naam], werkzaam bij cameratoezicht, was in de nacht van 24 augustus 2011 belast met het uitkijken van de camerabeelden van het IBIS hotel te [woonplaats]. Hij heeft daarop het volgende waargenomen. Er kwam een Mercedes aanrijden die hij heeft gevolgd. Een persoon die uit het hotel kwam, stapte bij deze Mercedes in. De bestuurder van de Mercedes liet vervolgens een bruinkleurige plak met doorzichtig folie eromheen aan de passagier zien, waarvan [naam] vermoedde dat het drugs was, wiet of hasj. [naam] heeft deze informatie doorgezet naar de meldkamer en hij heeft daarbij aangegeven dat hij het vermoeden had dat er in drugs gehandeld werd. [naam] nam daarna waar dat de bestuurder en de bijrijder in de richting van de Elgarlaan wegreden. Daar zijn zij staande gehouden door de politie. Bij de bijrijder werd een contant geldbedrag van € 6.019,56 aangetroffen. De bestuurder bleek te zijn genaamd: [verdachte]. Bij de fouillering van verdachte werd in zijn broekzak geld en een papiertje met daarop een optelsom aangetroffen. Ook uit de linkerachterzak van verdachte kwam een pak met geld. Het ging hierbij in totaal om 18 biljetten van elk € 100,00, 1 biljet van 50,00, 2 biljetten van € 5,00 en muntgeld ter waarde van € 1,05. Op het moment dat verdachte gefouilleerd werd, gooide hij iets weg naar achteren. In de bosjes is vervolgens een plastic zakje aangetroffen met daarin een bruine plak. Van deze plak is een representatief monster genomen dat werd getest door middel van de indicatieve cannabis test. De test gaf een positieve reactie, indicatief voor THC, zijnde de werkzame stof in hennep en hasjiesj, vermeld op lijst II van de Opiumwet. Het totale gewicht van de plak betrof 91,37 gram. Verdachte heeft bekend dat hij een plak hasjiesj bij zich had en dat hij die had weggegooid.
De woning van verdachte, locatie [adres] te [woonplaats], is op 24 augustus 2011 doorzocht. In de ouderlijke slaapkamer werd in een kledingkast een enveloppe met daarin 101 biljetten van € 100,00 aangetroffen , zijnde een bedrag van € 10.100,00. Op verschillende plekken in de woning werden plakken bruine substantie aangetroffen. Verdachte heeft bekend dat dit plakken hasjiesj waren. Uit onderzoek is gebleken het ging om plakken hasjiesj van 282 gram, 224,15 gram, 192,76 gram en 191,34 gram.
4.3.2 Waardering van het bewijsmateriaal
Bewijsoverweging ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 tenlastegelegde en heeft daartoe aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat de bij verdachte aangetroffen geldbedragen van misdrijf afkomstig zijn. De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe het volgende.
Uit de hiervoor weegegeven redengevende feiten en omstandigheden blijkt dat verdachte ’s nachts op een parkeerplaats in een auto aan een ander, die een grote hoeveelheid contant geld bij zich had, een pak hasjiesj heeft getoond. Verdachte had zelf ook een grote hoeveelheid contant geld bij zich, te weten een bedrag van € 1800,00 in coupures van
€ 100,00. Vervolgens is de woning van verdachte doorzocht, waarbij een hoeveelheid hasjiesj van in totaal 890,25 gram is aangetroffen, hetgeen niet aan te merken is als een gebruikershoeveelheid. In de woning van verdachte is daarnaast een geldbedrag van
€ 10.100,00 aangetroffen, ook in coupures van € 100,00. Het is een feit van algemene bekendheid dat een biljet van € 100,00 een ongebruikelijke, niet courante coupure is.
Vorenstaande feiten en omstandigheden rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank dat van verdachte een verklaring mag worden verlangd omtrent de herkomst van het geld. Om als betrouwbaar en geloofwaardig te worden aangemerkt, dient het bij een dergelijke verklaring te gaan om een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand als volslagen onwaarschijnlijk aan te merken herkomst.
Verdachte heeft verklaard dat het bij hem thuis aangetroffen geldbedrag afkomstig is van zijn bankrekening en bestemd is voor de verbouwing en inrichting van zijn nieuwe woning. Het bij hem tijdens de fouillering aangetroffen geldbedrag was bestemd voor het Suikerfeest. Verdachte heeft ter onderbouwing van zijn verklaring een transactieoverzicht van zijn bankrekeningnummer overgelegd, waaruit blijkt dat er van 26 juni 2010 tot en met 19 augustus 2011 regelmatig bedragen van zijn bankrekening zijn gepind bij geldautomaten. De rechtbank acht deze verklaring van verdachte met betrekking tot de herkomst van het geld ongeloofwaardig, nu het een feit van algemene bekendheid is dat een Nederlandse geldautomaat geen coupures van € 100,00 uitgeeft.
Gezien voornoemde feiten en omstandigheden leidt het uitblijven van enige aannemelijke verklaring over de herkomst van de geldbedragen de rechtbank tot het oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat het bij verdachte aangetroffen geld - onmiddellijk of middellijk - uit enig misdrijf is verkregen en dat verdachte dit ook wist. De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van een geldbedrag van € 10.100,00 en een geldbedrag van € 1.800,00.
Algemene overweging ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde
De rechtbank acht op grond van de hiervoor opgenomen redengevende feiten en omstandigheden bewezen dat verdachte opzettelijk 91,37 gram hasjiesj heeft vervoerd en aanwezig heeft gehad en dat hij de andere in de tenlastelegging genoemde hoeveelheden hasjiesj opzettelijk aanwezig heeft gehad.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde:
op 24 augustus 2011 te [woonplaats] van voorwerpen, te weten geldbedragen (te weten 10.100 euro en 1.800 euro), de herkomst heeft verhuld, terwijl hij wist dat die voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit een misdrijf;
ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde:
op 24 augustus 2011 te [woonplaats] opzettelijk heeft vervoerd en/of opzettelijk aanwezig heeft gehad een grote hoeveelheid hasjiesj, te weten 91,37 gram en 282 gram en 224,15 gram en 192,76 gram en 191,34 gram, zijnde hasjiesj telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op:
Feit 1: witwassen, meermalen gepleegd;
Feit 2: opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet
gegeven verbod en opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 100 dagen met aftrek van voorarrest en een werkstraf van 80 uren.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat de vordering van de officier van justitie, gelet op de straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd, te hoog is. De raadsman heeft daarom verzocht om aan verdachte alleen een gevangenisstraf conform het voorarrest van 100 dagen op te leggen.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het vervoer en het aanwezig hebben van een grote hoeveelheid softdrugs. Softdrugs zijn stoffen die bij langdurig gebruik kunnen leiden tot schade voor de gezondheid. Het gebruik van dergelijke middelen veroorzaakt, door vaak daarmee gepaard gaand crimineel gedrag, onrust en schade in de samenleving. Ook heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het witwassen van geldbedragen. Door het witwassen werd de werkelijke herkomst van de gelden versluierd en verdachte heeft daarmee de integriteit van het financiële en economische verkeer in ernstige mate geschonden.
Verdachte is blijkens het uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 3 februari 2012 niet eerder voor soortgelijke feiten veroordeeld.
Alles afwegend en mede gelet op de straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd komt de rechtbank tot het oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straffen in voldoende mate recht doen aan de ernst van de feiten en de persoon van de verdachte. De rechtbank zal derhalve aan verdachte opleggen een gevangenisstraf van 100 dagen met aftrek van het voorarrest en een werkstraf van 80 uren.
7 Het beslag
7.1 De verbeurdverklaring
De rechtbank verklaart de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen, zijnde geldbedragen van € 10.100,00 en € 1.800,00, vatbaar voor verbeurdverklaring. Gebleken is dat deze voorwerpen aan verdachte toebehoren. Feit 1 is begaan met betrekking tot die voorwerpen.
7.2 De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave aan verdachte gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen, te weten een notitieboekje, Iphone en een geldbedrag van € 61,05, aangezien deze voorwerpen niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag zijn genomen.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 22c 22d, 33, 33a, 57 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht en artikel 11 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
Voorvragen
- verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging van verdachte;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Feit 1: witwassen, meermalen gepleegd;
Feit 2: opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet
gegeven verbod en opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd ;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 100 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 80 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 40 dagen;
Beslag
- verklaart verbeurd de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
* Euro geld, € 10.100,00, 450062;
* Euro geld, € 1.800,00, 449485;
- gelast de teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
* notitieboekje, 450220;
* Apple Iphone, 450237;
* Euro geld, € 50,00, 449486;
* Euro geld, € 10,00, 449487;
* Euro geld (muntgeld), € 1,05, 449489.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.A.T. Engbers, voorzitter, mrs. D.A.C. Koster en P.P.C.M. Waarts, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D. Riani el Achhab, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 30 maart 2012.