uitspraak van de meervoudige kamer van 4 mei 2012 in de zaak tussen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bunnik, te Bunnik, eiser
(gemachtigde: mr. A.D. Kruikemeijer),
de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder
(gemachtigden: mr. H.P.M. Schenkels en drs. M.J. Meihuizen).
Bij besluit van 10 februari 2011 (het primaire besluit) heeft verweerder tot een bedrag van € 71.220,- de uitkering Wet sociale werkvoorziening (Wsw) van eiser teruggevorderd wegens onderrealisatie van het aantal Wsw-plaatsen in 2009.
Bij besluit van 14 april 2011 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 maart 2012. Eiser is verschenen, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
1. Met ingang van het begrotingsjaar 2008 is een nieuwe systematiek geïntroduceerd voor de uitvoering van de Wsw. Met ingang van dit begrotingsjaar worden budgetten die van rijkswege worden toegekend voor de uitvoering van de Wsw toegekend aan gemeenten en niet langer aan de werkvoorzieningschappen waarbij de arbeidsplaatsen feitelijk gerealiseerd worden. Gemeenten zorgen vervolgens dat de gelden, bestemd voor het realiseren van deze arbeidsplaatsen, worden doorgeleid naar de werkvoorzieningschappen waar inwoners van deze gemeenten werkzaam zijn. Voor de verantwoording van de gelden door de gemeenten hanteert verweerder het principe van single information single audit (sisa). Dit betekent dat eenmalige aanlevering van gegevens door de gemeenten plaatsvindt die als juist en volledig mag worden verondersteld.
2. Op 26 juli 2010 heeft eiser de voor het vaststellen van de Rijksbijdrage benodigde verantwoordingsgegevens aangeleverd, waaronder de jaarrekening met de bijbehorende sisa-bijlage.
3. Eiser heeft aangevoerd dat de sisa-bijlage bij de jaarrekening door hem niet correct is ingevuld. In die bijlage zijn abusievelijk alleen de dienstverbanden met de Gemeenschappelijke Regeling Sociale Werkvoorziening Zeist opgenomen en niet de Wsw-dienstverbanden met UW Holding B.V., een werkvoorzieningschap in de gemeente Utrecht. Door een administratieve fout zijn de bij UW Holding B.V. gemaakte arbeidsjaren (1,89) niet met de verantwoordingsgegevens meegezonden. In de bezwaarfase heeft eiser deze gegevens alsnog aan verweerder ter beschikking gesteld. Deze arbeidsjaren zijn dus wel gerealiseerd en de uitkeringsgelden zijn besteed aan het daarvoor bestemde doel. De uitkering wordt voor dat deel dan ook ten onrechte teruggevorderd.
4. Verweerder heeft– onder verwijzing naar artikel 9 van de Wsw – op grond van de door eiser verstrekte gegevens, vastgesteld dat eisers totale realisatie, uitgedrukt in arbeidsjaren, over 2009 minder bedraagt dan de verstrekte uitkering Wsw, uitgedrukt in arbeidsjaren. Verweerder heeft zich –kort gezegd– op het standpunt gesteld dat hij niet gehouden was het primaire besluit te herzien naar aanleiding van de door eiser in bezwaar aangeleverde gewijzigde gegevens, gelet op de eigen verantwoordelijkheid van eiser voor de correcte aanlevering van de cijfers. Er is sprake van verwijtbaar handelen aan de zijde van eiser en er is geen verschoonbare reden aan te wijzen voor de gemaakte fout.
5. Op grond van artikel 8, eerste lid, van de Wsw verstrekt de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) jaarlijks ten laste van ’s Rijks kas aan het college een uitkering voor de uitvoering van de hoofdstukken 2 en 3.
Op grond van artikel 8, tweede lid, van de Wsw wordt het bedrag van de uitkering, overeenkomstig bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels, berekend aan de hand van het voor ieder jaar bij wet vast te stellen totale bedrag dat beschikbaar is voor de uitkeringen, bedoeld in het eerste lid.
Op grond van artikel 9, eerste lid, van de Wsw wordt van de uitkering, bedoeld in artikel 8, eerste lid, teruggevorderd voor zover uit de bijlage, bedoeld in artikel 13, vierde lid, blijkt dat in het kalenderjaar waarop de uitkering betrekking heeft het aantal in dat jaar gerealiseerde arbeidsjaren uit dienstbetrekkingen als bedoeld in de hoofdstukken 2 en 3 minder bedraagt dan het op grond van artikel 8, tweede lid, vastgestelde minimumaantal arbeidsjaren.
Op grond van artikel 13, vierde lid, van de Wsw bevat een bijlage bij de jaarrekening, bedoeld in artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet, de verantwoordingsinformatie over de uitvoering van de Wsw.
6. De rechtbank stelt voorop dat artikel 9, eerste lid, van de Wsw imperatief is geformuleerd. Indien de omstandigheden als bedoeld in deze bepaling zich voordoen, is verweerder gehouden om, volgens de in deze bepaling neergelegde formule, over te gaan tot terugvordering van een deel van de aan de desbetreffende gemeente toegekende uitkering. Voor een afweging van de bij terugvordering betrokken belangen laat artikel 9, eerste lid, van de Wsw geen ruimte. De bijlage bij de jaarrekening vormt het uitgangspunt voor de vaststelling hoeveel arbeidsjaren door een gemeente zijn gerealiseerd.
7. Vast staat dat volgens de bijlage bij de jaarrekening van eiser over 2009 sprake was van een onderrealisatie van 2,63 arbeidsjaren. Verweerder was, volgens de tekst van artikel 9, eerste lid, van de Wsw, dan ook gehouden om over te gaan tot terugvordering van de voor de realisering van deze arbeidsjaren toegekende gelden.
8. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat het niet indienen van een correcte bijlage bij de jaarrekening eiser valt te verwijten. Niet gebleken is dat het voor eiser niet mogelijk was om gegevens te verschaffen over arbeidsplaatsen die gerealiseerd zijn bij andere werkvoorzieningschappen dan de Gemeenschappelijke Regeling Sociale Werkvoorziening Zeist. Bovendien lag het op de weg van eiser om de gegevens in de bijlage bij de jaarrekening te controleren, voordat deze werd ingediend. Van een situatie waarin eiser redelijkerwijs geen verwijt kan worden gemaakt is dan ook geen sprake. Verweerder heeft hierin dan ook geen aanleiding behoeven te zien om van strikte toepassing van artikel 9 van de Wsw af te zien.
9. De omstandigheid dat eiser wel degelijk kosten heeft gemaakt voor de arbeidsplaatsen die zijn gerealiseerd bij een ander werkvoorzieningschap kan niet afdoen aan het voorgaande, nu de elders gerealiseerde arbeidsjaren niet zijn verwerkt in de bijlage bij de jaarrekening van de gemeente. Deze beroepsgrond slaagt niet.
10. Eiser stelt zich verder op het standpunt dat verweerder in bezwaar de op dat moment bekende informatie, waaronder het feitelijk aantal gerealiseerde arbeidsjaren en geïndiceerde inwoners, bij de beoordeling had dienen te betrekken. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat met een toetsing in bezwaar, zoals eiser die voorstaat, de in artikel 17a, eerste lid, van de Financiële-verhoudingswet gestelde indieningstermijn illusoir zou worden en dat de door de wetgever in dit kader bepaalde systematiek zou worden doorbroken. De heroverweging in bezwaar gaat naar het oordeel van de rechtbank niet zover dat in bezwaar mag worden teruggekomen op de juistheid van ingediende gegevens, als daardoor een wettelijk voorgeschreven termijn voor het indienen van deze gegevens opzij zou worden gezet. Deze beroepsgrond slaagt niet.
11. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Bos, voorzitter, en mr. M. ter Brugge en mr. R.J. Praamstra, leden, in aanwezigheid van mr. M.L. Bressers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 mei 2012.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.