parketnummer: 16/655370-12 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 10 mei 2012
[verdachte]
geboren op [1975] te [geboorteplaats] (Marokko)
wonende te [woonplaats]
thans gedetineerd in PI Midden Holland, Huis van bewaring Haarlem
raadsman mr. A.M.P.M. Adank, advocaat te Utrecht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 26 april 2012, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: samen met een ander of anderen 268 gram hasjiesj in zijn bezit heeft gehad;
Feit 2: een waterscooter heeft gestolen dan wel deze waterscooter heeft geheeld;
Feit 3: samen met een ander of anderen munitie voorhanden heeft gehad;
Feit 4: 17,07 gram MDMA (XTC) in zijn bezit heeft gehad;
Feit 5: 698,10 gram en/of 10 bolletjes hasjiesj en/of 88,53 gram hennep in zijn bezit heeft gehad.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de aan hem onder 2 primair, 2 subsidiair en 4 ten laste gelegde feiten heeft gepleegd en vordert verdachte van die feiten vrij te spreken.
De officier van justitie acht wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de hem onder 1, 3 en 5 ten laste gelegde feiten. De officier van justitie baseert zich daarbij ten aanzien van feit 1 met name op het door de politie opgemaakte proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot het aantreffen van de hasjiesj en op de bekennende verklaring van verdachte, ten aanzien van feit 3 met name op het door de politie opgemaakte proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot het aantreffen van de munitie en de bekennende verklaring van verdachte en ten aanzien van feit 5 met name op het door de politie opgemaakte proces-verbaal betreffende de doorzoeking van de woning van verdachte en het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut van 23 maart 2012.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtmatigheid van de doorzoeking betwist en daartoe aangevoerd dat de politie geen enkele reden had om bij de garageboxen, waarin uiteindelijk de munitie, de hasjiesj en de waterscooter zijn aangetroffen, naar binnen te gaan. Naar aanleiding van de melding dat er bij de garageboxen was ingebroken had de politie alleen vluchtig in het pand mogen kijken of de daders van de inbraak nog in het pand aanwezig waren. De politie heeft de garageboxen echter grondig doorzocht. Immers, het doosje met de munitie heeft de politie volgens de verklaring van de verdachte in een kast en niet op een kast gevonden en de hasjiesj die de politie vond lag in het dashboardkastje van een in één van de garageboxen staande afgesloten auto. Er is dus sprake geweest van een grondige doorzoeking en daarmee van een onrechtmatige zoeking door de politie, omdat voor een dergelijk grondige doorzoeking geen enkele reden was. Deze onrechtmatigheid dient te leiden tot uitsluiting van het uit de zoeking verkregen bewijs en als gevolg daarvan tot vrijspraak van verdachte, aldus de raadsman.
Subsidiair is de verdediging van mening dat de rechtbank wegens gebrek aan bewijs niet tot een bewezenverklaring kan komen van feit 1, feit 2 primair, feit 2 subsidiair, feit 4 en feit 5.
De raadsman heeft ten aanzien van feit 1 aangevoerd dat de plakken hasjiesj in het dashboardkastje van de afgesloten auto van de broer van verdachte lagen en dat verdachte geen sleutel van die auto had. Verdachte kon zelf niet bij de hasjiesj komen en heeft juridisch gezien dus niet de beschikking over de hasjiesj gehad. Ten aanzien van feit 5 heeft de raadsman de vraag gesteld of de gebruikte test wel betrouwbaar was, nu immers uit het dossier blijkt dat met een soortgelijke test er indicaties voor de aanwezigheid van MDMA waren in een eveneens aangetroffen stof (feit 4), terwijl uit later NFI onderzoek bleek dat die betreffende stof geen MDMA bevat.
De verdediging is van mening dat de rechtbank wel tot een bewezenverklaring kan komen van feit 3.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de doorzoeking:
De rechtbank overweegt op basis van de door de politie opgemaakte processen-verbaal van bevindingen dat de politie op 3 februari 2012 een melding kreeg dat er werd ingebroken in de betreffende garageboxen. De politie is ter plaatse gegaan en constateerde dat bij de garageboxen een garagedeur was opengebroken. Daarop is de politie bij de garageboxen naar binnen gegaan.
De politie was in deze situatie op grond van de artikelen 2 en 8 van de Politiewet bevoegd om de garageboxen te betreden en om zoekend rond te kijken. De rechtbank stelt vast dat de politie in de zin van genoemde artikelen ook zoekend heeft rondgekeken in de garageboxen. Daarbij heeft de politie onder andere een doosje met munitie en een als gestolen geregistreerd staande waterscooter aangetroffen. De rechtbank heeft geen enkele reden om te twijfelen aan het door de politie opgemaakte proces-verbaal van bevindingen waaruit volgt dat het doosje met munitie op een kast lag. Op dit punt is dus geen sprake van enige onrechtmatigheid. Op het moment dat de politie dit doosje met munitie vond ontstond de verdenking van overtreding van de Wet wapens en munitie. Eerder was al de verdenking ontstaan van het omkatten van auto’s . Gelet op die verdenkingen heeft de politie de sleutels van de afgesloten Volkswagen Golf die in de garageboxen stond aan de medeverdachte gevraagd en de medeverdachte heeft die sleutels, alsmede zijn toestemming, gegeven om in de Volkswagen Golf te zoeken. Daarop vindt de politie de hasjiesj in de Golf. Ook hier is dus geen sprake geweest van enige onrechtmatigheid.
De rechtbank is aldus van oordeel dat geen sprake is geweest van een onrechtmatige doorzoeking door de politie. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman op dit punt.
Vrijspraak feit 2 primair:
De rechtbank zal verdachte wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs van de onder feit 2 primair ten laste gelegde diefstal van de waterscooter vrijspreken.
Vrijspraak feit 4:
Nu uit het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut van 23 maart 2012 blijkt dat het in de woning van verdachte aangetroffen 17,07 gram bruine poeder, verpakt in een plastic zakje, coffeïne en paracetamol en dus geen MDMA bevat, zal de rechtbank verdachte van het onder feit 4 ten laste gelegde opzettelijk aanwezig hebben van 17,07 gram MDMA vrijspreken.
Bewezenverklaring feit 1:
De politie trof op 3 februari 2012 in garagebox 1 aan de [straat] te Utrecht een Volkswagen Golf aan. In het dashboardkastje van deze Volkswagen Golf lagen drie plakken hasj.
Uit onderzoek bleek dat de aangeboden partij bestond uit 268,89 gram (netto) bruine, samengeperste substantie verpakt in folie. De brok samengeperste substantie werd door de onderzoekende verbalisant herkend als hasjiesj, een vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep. Het aangeboden materiaal werd getest conform het gestelde in de ‘Forensisch technische norm 120.02’ waarbij gebruik werd gemaakt van M.M.C. Internationaal BV, zijnde de cannabis indicatietest. De test gaf een positieve reactie, indicatief voor THC, zijnde de werkzame stof in hennep en hasjiesj, vermeld op lijst II van de Opiumwet.
Verdachte verklaarde ter terechtzitting dat hij de garageboxen aan de [straat] huurde en dat hij daarom voor alles wat zich in de garageboxen bevond verantwoordelijk was. Verdachte verklaarde dat de plakken hasjiesj van hem waren. Hij had in het dossier gelezen dat zijn broer de plakken hasjiesj in zijn auto had gelegd.
De rechtbank acht op grond van voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met een ander opzettelijk ongeveer 268 gram hasjiesj aanwezig heeft gehad. Dat de Volkswagen Golf op het moment dat de politie er is, is afgesloten doet niets af aan de verklaring van verdachte dat de hasjiesj van hem waren en maakt evenmin dat verdachte geen beschikking had over de hasjiesj.
Bewezenverklaring feit 2 subsidiair:
De politie trof op 3 februari 2012 in de garageboxen 2 en 3 aan de [straat] te Utrecht een jetski (de rechtbank begrijpt: een waterscooter) aan. Bij navraag van het registratienummer van de waterscooter bij de meldkamer bleek dat deze als gestolen stond gesignaleerd sinds 14 februari 2011.
Verdachte verklaarde ter terechtzitting dat hij de garageboxen aan de [straat] huurde. Verdachte verklaarde dat de waterscooter van een derde persoon was, die ook gebruik maakte van de garageboxen. Verdachte wilde de waterscooter overnemen. Toen de derde persoon de waterscooter in de garagebox neerzette had verdachte aan hem gevraagd of de waterscooter gestolen was.
Uit het feit dat verdachte met de derde persoon heeft gesproken over het al dan niet van diefstal afkomstig zijn van de waterscooter maakt de rechtbank op dat verdachte het vermoeden had dat er mogelijk iets mis was met de waterscooter. Verdachte heeft na het ontkennende antwoord van de derde persoon echter nagelaten om bij de politie na te vragen of de waterscooter als gestolen stond gesignaleerd dan wel in ieder geval nader te onderzoeken of de waterscooter gestolen was. De rechtbank acht aldus wettig en overtuigend bewezen dat verdachte redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de waterscooter van misdrijf afkomstig was, terwijl hij deze, als feitelijk gebruiker van de boxen, voorhanden had.
Bewezenverklaring feit 3:
De politie trof op 3 februari 2012 aan de [straat] te Utrecht op een stalen lockerkast in garagebox 1 een doosje patronen van het kaliber .38 aan.
Onderzoek wees uit dat de patronen 48 scherpe patronen van het kaliber .38 betroffen en dat deze patronen munitie in de zin van artikel 1 onder 4e gelet op artikel 2 lid 2 categorie III van de Wet wapens en munitie zijn.
Verdachte verklaarde ter terechtzitting dat de munitie van hem was. Hij had het doosje met patronen gevonden en had dit bewaard.
De rechtbank acht op grond van voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte 48 patronen, kaliber .38, van categorie III, voorhanden heeft gehad. De rechtbank acht onvoldoende bewijs aanwezig dat verdachte deze munitie tezamen en in vereniging met een ander voorhanden heeft gehad en zal hem derhalve van dat deel van de tenlastelegging vrijspreken.
Bewezenverklaring feit 5:
Op 5 februari 2012 heeft een doorzoeking plaatsgevonden in de woning van verdachte aan de [adres] te [woonplaats]. Tijdens die doorzoeking trof de politie in een inbouwkast in de woonkamer plakken, vermoedelijk hasj, aan. Ook op de salontafel in de woonkamer werd een plakje hasj aangetroffen. Tevens vond de politie 3 zakjes met een onbekend poeder en vermoedelijk stukjes hasjiesj in 2 doosjes Marlboro.
Uit ingesteld onderzoek bleek dat de aangeboden partij bestond uit 88,54 gram (netto) gedroogde plantenresten (2 zakjes), 698,10 gram (netto) samengeperste plantendelen in 4 plakken en 10 bolletjes in 2 sigarettendoosjes. De bruine plakken werden door verbalisant herkend als materiaal van het geslacht cannabis, beter bekend als hasjiesj. Uit de aangeboden hoeveelheid werd door verbalisant een representatief monster genomen.
De groene plantenresten werden door verbalisant herkend als materiaal van het geslacht cannabis, beter bekend als hennep. Uit de aangeboden hoeveelheid werd door verbalisant een representatief monster genomen. Deze monsters werden ieder getest conform het gestelde in de ‘Forensisch technische norm 120.02’ waarbij gebruik werd gemaakt van M.M.C. International BV, zijnde voor hasjiesj en hennep de cannabistest.
De test gaf een positieve reactie, indicatief voor THC, zijnde de werkzame stof in hennep en hasjiesj, vermeld op lijst II van de Opiumwet.
De rechtbank acht op grond van voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzettelijk 698,10 gram hasjiesj, 10 bolletjes hasjiesj en ongeveer 88,53 gram hennep aanwezig heeft gehad. De rechtbank merkt hierbij nog op dat zij geen reden heeft te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de gebruikte indicatieve test, temeer omdat de resultaten daarvan mede worden ondersteund door de herkenning door de onderzoekende verbalisant van het onderzochte materiaal als hasjiesj en hennep. Daarnaast heeft verdachte ter terechtzitting aangegeven dat er hasj bij hem thuis lag, maar dat hij niet wist dat het zoveel hasj was.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 3 februari 2012 te Utrecht tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 268 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd
(hasjiesj), zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
2. subsidiair
op 3 februari 2012 te Utrecht een waterscooter voorhanden heeft gehad, terwijl hij redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf afkomstig goed betrof.
3.
op 3 februari 2012 te Utrecht voorhanden heeft gehad ongeveer 48 patronen, kaliber .38, in de zin van de Wet Wapens en Munitie van categorie III;
5.
op 05 februari 2012 te Utrecht opzettelijk aanwezig heeft gehad
- 698,10 gram en 10 bolletjes van een materiaal bevattende een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj), en
- ongeveer 88,53 gram van een materiaal bevattende hennep,
zijnde hasjiesj en hennep middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze door de rechtbank verbeterd. De verdachte is hierdoor niet geschaad in zijn verdediging.
5.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op:
Ten aanzien van feit 1:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Ten aanzien van feit 2 subsidiair:
Schuldheling.
Ten aanzien van feit 3:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Ten aanzien van feit 5:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 100 dagen met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om de door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf sterk te matigen nu verdachte alleen voor feit 3 kan worden veroordeeld.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft een grote hoeveelheid softdrugs in zijn bezit gehad. Softdrugs zijn stoffen die bij langdurig gebruik kunnen leiden tot schade voor de gezondheid. Het gebruik van dergelijke middelen veroorzaakt, door vaak daarmee gepaard gaand crimineel gedrag, onrust en schade in de samenleving.
Ook heeft verdachte een doosje met een groot aantal scherpe patronen voorhanden gehad. Munitie vormt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen. Het voorhanden hebben daarvan maakt een ernstige inbreuk op de rechtsorde. Dat verdachte naar eigen zeggen naast de munitie geen vuurwapen in zijn bezit had doet aan dat gevaar en die inbreuk niet af.
Tot slot heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan heling van een gestolen waterscooter. Verdachte heeft daarmee bijgedragen aan de instandhouding van een afzetmarkt voor gestolen goederen.
Blijkens het uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte d.d. 16 maart 2012 is verdachte eerder, namelijk op 5 maart 2010, veroordeeld voor overtreding van de Wet wapens en munitie, eerder meermalen voor overtreding van artikel 3 onder C van de Opiumwet, alsook eerder diverse malen voor heling.
Alles overziende is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest in combinatie met een werkstraf van 40 uur te vervangen door 20 dagen hechtenis als verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht een passende sanctie is. De rechtbank legt hiermee een hogere straf op dan door de officier van justitie is gevorderd, omdat de rechtbank in tegenstelling tot de officier van justitie ook tot een bewezenverklaring van feit 2 subsidiair is gekomen en de rechtbank van oordeel is dat de ernst van de door verdachte gepleegde feiten een dergelijke straf rechtvaardigt.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d, 57 en 417bis van het Wetboek van Strafrecht, artikel 11 van de Opiumwet en artikel 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
8 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van de onder 2 primair en 4 ten laste gelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 2 subsidiair: schuldheling;
feit 3: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
feit 5: opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 97 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 40 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 20 dagen;
- heft de voorlopige hechtenis van verdachte op.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.P.C.M. Waarts, voorzitter, mr. E.A. Messer en
mr. D.A.C. Koster, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K.F. van Dam, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 10 mei 2012.
Mr. Waarts is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.