parketnummer: 16/710569-11 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 26 januari 2012
[verdachte],
geboren op [1982] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
gedetineerd in het Huis van Bewaring Wolvenplein te Utrecht.
Raadsman mr. F. Visser, advocaat te Utrecht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 12 januari 2012, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:
samen met anderen beroepsmatig in een pand aan [adres] te [plaats] een hennepplantage heeft gehad en/of samen met anderen daar elektriciteit heeft weggenomen;
feit 2:
samen met anderen in een pand aan de [adres] te [plaats] een hennepplantage heeft gehad en/of samen met anderen daar elektriciteit heeft weggenomen;
feit 3:
samen met anderen een grote hoeveelheid hennep voorhanden heeft gehad in een woning aan het [adres] te Utrecht en/of in een pand aan de [adres] te [woonplaats];
feit 4:
samen met anderen beroepsmatig in hennep heeft gehandeld, dan wel hennep voorhanden heeft gehad;
feit 5:
samen met anderen heeft deelgenomen aan een criminele organisatie gericht op hennepdelicten en witwassen;
feit 6:
zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van een grote hoeveelheid geld en voertuigen, dan wel dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de schuldvariant van het witwassen van dat geld en die voertuigen.
3 De voorvragen
3.1 De geldigheid van de dagvaarding
Partiële nietigheid dagvaarding ten aanzien van feit 4.
De raadsman heeft aangevoerd dat het onder feit 4 ten laste gelegde niet is geconcretiseerd naar een feitelijke handeling, specifieke plaats of datum. De dagvaarding dient derhalve ten aanzien van feit 4 nietig verklaard te worden.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op het dossier en de aard van het ten laste gelegde, de verwijzing naar plaats, tijd en feitelijke handeling voldoende duidelijk is.
Voorts is tijdens de behandeling van de feiten ter terechtzitting gebleken dat de verdediging verweer heeft gevoerd wat betreft het onder 4 ten laste gelegde feit.
3.2 De bevoegdheid van de rechtbank
De rechtbank is bevoegd.
3.3 De ontvankelijkheid van de officier van justitie en geldigheid van de dagvaarding
3.3.1. De raadsman heeft zich –in tweede termijn - aangesloten bij het verweer in de zaak [medeverdachte 1] (naar de rechtbank begrijpt: behoudens voor wat betreft het gestelde over een toezegging van de officier van justitie over witwassen, die in de zaak van zijn cliënt niet speelt en m.m.).
In die zaak is – zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd:
Er is een dagvaarding gedateerd 13 september 2011(hierna ook: de september-dagvaarding) die 5 feiten bevat, waaronder witwassen. Voor dat feit is verdachte ook in bewaring gesteld en is gevangenhouding verleend.
Verdachte heeft in december een tweede dagvaarding ontvangen (hierna ook: de december dagvaarding).
De september-dagvaarding is niet (door een mededeling op de december-dagvaarding, of door een mededeling ter zitting) ingetrokken.
De officier van justitie heeft ook niet bij de voordracht op 6 januari 2012 medegedeeld dat de september-dagvaarding is ingetrokken. Die voorgedragen dagvaarding was de december-dagvaarding.
Het systeem van het Wetboek van Strafvordering brengt (bovendien) mee dat geen nieuwe dagvaarding uit mag gaan als niet op de eerste dagvaarding onherroepelijk is beslist.
De september-dagvaarding is ook niet ter zitting gewijzigd op de voet van art. 314a van het Wetboek van Strafvordering, zodat verdediging noch rechter zich over de wijziging heeft kunnen uitlaten.
Omdat nu beide dagvaardingen naast elkaar bestaan was voor de verdediging niet duidelijk welke feiten onderwerp van het onderzoek ter terechtzitting vormen.
De verdediging kreeg daarover pas tijdens de zitting van 6 januari 2012 duidelijkheid.
Verdachte mocht er, gelet op de september-dagvaarding op vertrouwen dat het onderzoek ter terechtzitting niet zou gaan over de 291 planten van feit 1 en de 2002 planten van feit 2 en de diefstallen van stroom bij beide feiten.
De verdediging is door een en ander ernstig geschaad in haar belangen.
De raadsman concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie, subsidiair tot (partiële) nietigverklaring van de dagvaarding, meer subsidiair tot nietigheid van een onderzoek indien dat plaatsvindt op de grondslag van de december-dagvaarding.
3.3.2. De rechtbank oordeelt als volgt.
3.3.2.1.Een dagvaarding gedateerd 13 september 2011 voor de zitting van 13 oktober 2011 is aan de verdachte uitgereikt op 15 september 2011 onder toezending van een afschrift aan zijn raadsman.
In deze september-dagvaarding wordt de verdachte – zakelijk weergegeven en voor zover voor de beoordeling van het verweer van belang - verweten
1. 1 januari 2011 tot en met 5 juli 2011 in Utrecht, [plaats] en/of [plaats] telen, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, in elk geval opzettelijk aanwezig hebben van meer dan 30 gram hennep;
2. 1 januari 2011 tot en met 5 juli 2011 in (het arrondissement) Utrecht: deelneming aan een criminele organisatie die als oogmerk heeft telen, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren , verstrekken, vervoeren, in elk geval opzettelijk aanwezig hebben van hennep;
3. 1 januari 2011 tot en met 6 juli 2011 in Utrecht althans Nederland witwassen van geld;
4. 1 januari 2011 tot en met 5 juli 2011 in Utrecht ([adres] respectievelijk [adres]) telen, bereiden, bewerken, verwerken van 20,36 respectievelijk 24,78 kilogram hennep.
3.3.2.2. Op de dagvaarding is door de officier van justitie onder meer het volgende vermeld:
(voorgedrukt) “Ik deel voorts mede dat ik ter terechtzitting onmiddellijk nadat ik de zaak heb voorgedragen, schorsing van het onderzoek op de terechtzitting zal vorderen (art. 282 lid 4 Wetboek van strafvordering).” en (in handschrift): “Dit betreft een regiezitting.”
3.3.2.3. Het proces-verbaal van de terechtzitting van 13 oktober 2011 houdt onder meer het volgende in als mededeling van de officier van justitie:
“De thans voorliggende tenlastelegging is ingevolge artikel 261 lid 3 van het Wetboek van Strafvordering conform de voorlopige tenlastelegging in het bevel bewaring. Het onderzoek betreffende deze strafzaak is zo goed als afgerond en het einddossier wordt 7 november 2011 verwacht. Ik zal zo spoedig mogelijk na deze datum het einddossier, alsmede een definitieve tenlastelegging, aan de procespartijen doen toekomen.
en voorts:
De rechtbank verzoekt de verdediging zo spoedig mogelijk na het ontvangen van het einddossier eventuele onderzoekswensen kenbaar te maken. Aan de -naar het zich nu laat aanzien- inhoudelijke behandeling op 12 januari 2012 zal op 6 januari 2012 een proforma-behandeling voorafgaan.
De rechtbank schorst vervolgens, gehoord de officier van justitie, de verdachte en de raadsman, het onderzoek tot de terechtzitting van 6 januari 2011 te 13.45 uur. (…)
De rechtbank zegt verdachte en de raadsman aan dan zonder nadere oproeping weer aanwezig te zijn.
3.3.2.4. Een dagvaarding gedateerd 13 december 2011 voor de zitting van 6 januari 2012 is aan de verdachte uitgereikt op 14 december 2011onder toezending van een afschrift aan zijn raadsman.
In deze dagvaarding wordt de verdachte – zakelijk weergegeven en voor zover voor de beoordeling van het verweer van belang – verweten
1. 1 maart 2011 tot en met 16 mei 2011 in [plaats] ([adres]) telen, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, in elk geval opzettelijk aanwezig hebben van 291 hennepplanten, in elk geval meer dan 30 gram hennep en diefstal van elektriciteit ter plaatse;
2. 1 januari 2011 tot en met 5 juli 2011 in [plaats] ([adres]) telen, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren , verstrekken, vervoeren, in elk geval opzettelijk aanwezig hebben van 2002 hennepplanten, in elk geval meer dan 30 gram hennep en diefstal van elektriciteit ter plaatse;
3. 5 juli 2011 in Utrecht ([adres] respectievelijk [adres]) telen, bereiden, bewerken, verwerken van 20,36 respectievelijk 24,78 kilogram hennep
4. 1 januari 2011 tot en met 5 juli 2011 in Utrecht, [plaats] en/of [plaats]; althans in Nederland telen, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren , verstrekken, vervoeren, in elk geval opzettelijk aanwezig hebben van meer dan 30 gram hennep;
5. 1 januari 2011 tot en met 5 juli 2011 in (het arrondissement) Utrecht althans in Nederland: deelneming aan een criminele organisatie die als oogmerk handelen in strijd met artikel 3B en 3C van de Opiumwet en
6. witwassen van geld en goederen.
3.3.2.5. Op die terechtzitting heeft de officier van justitie de tenlastelegging voorgedragen. Dat betrof, aldus de raadsman, de tenlastelegging opgenomen in de december-dagvaarding.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 6 januari 2012 houdt hierover in:
De voorzitter deelt mede dat de behandeling van de zaak op 12 januari 2012 te 10.00 uur zal worden voortgezet, waarbij de tenlastelegging zoals die vandaag door de officier van justitie is voorgedragen, de grondslag is voor het onderzoek ter terechtzitting.
3.3.2.6. De rechtbank stelt vast dat de september-dagvaarding een dagvaarding als bedoeld in art. 261 lid 3 Wetboek van Strafvordering was. De dagvaarding zelf vermeldt dit niet. De wet stelt die eis ook niet (HR 21 maart 2006 AU9125 NJ 2006, 221). Het was de verdediging overigens voldoende duidelijk dat het ging om een dergelijke dagvaarding omdat de officier van justitie dit heeft medegedeeld op de zitting, omdat de tekst gelijk is aan die van het bevel bewaring en omdat op de dagvaarding wel al werd medegedeeld dat sprake was van het geval waarvoor artikel 261 lid 3 Wetboek van Strafvordering (ook) is geschreven: dat de zaak nog niet gereed is voor een behandeling ter zitting, terwijl deze, vanwege de duur van de voorlopige hechtenis toch op de terechtzitting moet komen.
Vervolgens heeft de officier van justitie niet, zoals bij het Utrechtse parket in grotere zaken vrij gebruikelijk, voorafgaand aan de inhoudelijke behandeling een concepttekst van de wijziging tenlastelegging conform art. 314a Wetboek van Strafvordering aan de verdediging gestuurd en ter terechtzitting zodanige wijziging gevorderd, maar, kennelijk per abuis, een dagvaardingsformulier gebruikt en een vordering tot wijziging nagelaten.
3.3.2.7. Het antwoord op de vraag of een inhaaldagvaarding (on)aanvaardbaar is, is mede afhankelijk van de omstandigheden van het geval (zoals de AG Fokkens overweegt in zijn conclusie voor het door de raadsman aangehaalde arrest van de Hoge Raad van 8 februari 2005 AQ8552 en zoals blijkt uit het door de raadsman zelf aangehaalde arrest van de Hoge Raad van 17 maart 2009 BG6671).
De rechtbank neemt daarbij het volgende in aanmerking:
- de september-dagvaarding was een dagvaarding als bedoeld in art. 261 lid 3, zodat verdachte er rekening mee moest houden dat een definitieve tenlastelegging – binnen de grenzen van art. 314a Wetboek van Strafvordering – te verwachten was;
- de tenlastelegging van de december-dagvaarding blijft binnen genoemde grenzen en een gevorderde wijziging zou zijn toegewezen;
- de inhoudelijke behandeling van de zaak ter terechtzitting van 12 januari 2012 heeft plaatsgevonden op de grondslag van de december-dagvaarding;
- dit is reeds op 6 januari 2012 door de voorzitter aangekondigd, zodat het voor de verdachte en de raadsman duidelijk moet zijn geweest voor welke strafbare feiten de verdachte uiteindelijk werd vervolgd en waartegen hij zich moest verdedigen;
- er is wel gesteld dat er verdedigingsbelangen zijn geschaad, maar dit is op geen enkele wijze geconcretiseerd: in het bijzonder is niet aangevoerd wat het bezwaar zou kunnen zijn tegen een wijziging ex art 314a Wetboek van Strafvordering en ook is niet duidelijk waarom de tijd tekort zou zijn voor een goede verdediging. In dat verband is van belang dat de meest substantiële wijziging wat betreft de tenlastelegging is dat uit het “verzamelfeit” van de septemberdagvaarding (1 januari 2011 tot en met 5 juli 2011 in Utrecht, [plaats] en/of [plaats] telen, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren , verstrekken, vervoeren, in elk geval opzettelijk aanwezig hebben van meer dan 30 gram hennep) de plantages in [plaats] en [plaats] zijn afgesplitst en dat daaraan de diefstal van elektriciteit is toegevoegd, een gering onderdeel van het feitencomplex, terwijl de verdediging daarmee rekening kon houden vanaf het moment dat de nieuwe tenlastelegging (per abuis) als dagvaarding was verzonden.
Ook is witwassen toegevoegd als oogmerk van de verweten criminele organisatie naast het zelfstandig verwijt terzake witwassen aan de verdachte. Ook hiervoor geldt dat de verdediging hiermee rekening kon houden
Ten slotte is van belang dat het eindproces-verbaal 11 november 2011 is ingekomen op het parket en aanstonds aan de raadsman is verzonden en dat ter zake alle feiten verweer is gevoerd.
3.3.2.8. De conclusie van de rechtbank is dat er geen verdedigingsbelang is geschaad en ook geen processuele beginselen.
Dat het Openbaar Ministerie (anders dan in HR 17 maart 2009 BG6671) niet expliciet heeft gemeld dat de september-dagvaarding was ingetrokken doet daar niet aan af.
De rechtbank acht de officier van justitie dan ook ontvankelijk in haar vervolging en acht de dagvaarding geldig. De rechtbank zal de zaak beoordelen op de grondslag van de december-dagvaarding.
3.4 Overige voorvragen
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 ten laste gelegde feiten.
4.2 Het standpunt van de verdediging
Start onderzoek - algehele bewijsuitsluiting
De raadsman heeft aangevoerd dat twee van de drie CIE meldingen over verdachte die aanleiding zijn geweest voor het inzetten van de opsporingsmiddelenmiddelen niet op betrouwbaarheid kon beoordelen. Derhalve lag het op de weg van de politie om een nadere toetsing uit te voeren. Een enkele GBA check is, aldus de raadsman, onvoldoende, zie ook de uitspraak van het Hof ’s-Hertogenbosch (LJN BC5433). Een nadere check zou uitwijzen dat de CIE informatie inderdaad onjuiste informatie bevatte. Derhalve is, aldus de raadsman de CIE info niet of onvoldoende getoetst en is de grondslag voor de inzet van ingrijpende opsporingsmiddelen onvoldoende geweest.
De raadsman heeft gesteld dat derhalve de toegepaste bob-middelen daarom niet ingezet hadden mogen worden. Met het ten onrechte tappen en oberveren is sprake van een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering, hetgeen dient te leiden tot algehele bewijsuitsluiting, hetgeen een integrale vrijspraak tot gevolg dient te hebben
Ten aanzien van de feiten
De verdediging is van mening dat de rechtbank op basis van het dossier niet tot een bewezenverklaring kan komen van de onder 1, 2, 4, 5 en 6 ten laste gelegde feiten, alsmede van het onder 3 ten laste gelegde feit waar het het pand aan de [adres] betreft.
De rechtbank kan naar de mening van de verdediging wel tot een bewezenverklaring komen van het onder feit 3 ten laste gelegde feit, voor zover dit feit het voorhanden hebben van een hoeveelheid hennep aan het [adres] te Utrecht betreft. Verdachte dient vrijgesproken te worden van het in vereniging voorhanden hebben van de hennep.
Ten aanzien van feit 1 en 2 stelt de verdediging dat verdachte nimmer bij of in deze loodsen is geweest en gezien. Voorts zijn de afgeluisterde en opgenomen tapgesprekken onvoldoende voor het aannemen van een nauwe en bewuste samenwerking van verdachte met betrekking tot de kwekerijen. Ten aanzien van feit 1 aangaande het tapgesprek over het vervangen van een slot, stelt de verdediging dat uit het gesprek niet blijkt dat het om het slot van het pand aan de [adres] ging. Voorts hebben de observanten medeverdachte [medeverdachte 3] daar op dat moment niet in de weer gezien met een slot.
Ten aanzien van feit 3 stelt de verdediging dat uit het dossier niet blijkt dat verdachte op enige wijze betrokken was bij de hennep aangetroffen in het pand aan de [adres], dan wel hier wetenschap van had.
Ten aanzien van feit 4 stelt de verdediging dat uit het dossier niet blijkt dat verdachte op enige wijze betrokken was bij de handel in hennep.
Ten aanzien van feit 5 stelt de verdediging dat uit het dossier niet blijkt wat de structuur was van de organisatie, de rolverdeling en de rol van verdachte hierin. Voorts is onduidelijk wat precies het onderlinge verband is tussen de in het dossier genoemde strafbare feiten.
Ten aanzien van feit 6 stelt de verdediging dat het niet onaannemelijk is dat verdachte het aangetroffen geld heeft verdiend met zijn jarenlange handel in oud ijzer en auto’s. Immers verdachte is ingeschreven bij de Kamer van Koophandel en terzake zijn bonnen overgelegd. Dat die deels zijn terug te leiden naar anderen dan verdachte, is gevolg van het feit dat verdachte zijn oud ijzer de laatste tijd vaak liet wegbrengen door een bekende.
De verdediging heeft bij voornoemde standpunten gewezen op de in het ter zitting overgelegde schriftelijk pleidooi omschreven gronden.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
4.3.1 Ten aanzien van het verweer
Start onderzoek –algehele bewijsuitsluiting
De rechtbank overweegt dat in de door de raadsman aangehaalde zaak van het Hof
’s-Hertogenbosch sprake was van slechts één enkele CIE melding, waarvan geen oordeel over de betrouwbaarheid kon worden gegeven. In het onderhavige onderzoek is evenwel sprake van een geheel andere situatie: er is een drietal CIE meldingen, waarvan één als betrouwbaar is aangemerkt. Voorts is naar aanleiding van deze CIE meldingen een GBA check gedaan en zijn de antecedenten van de betrokken personen nagetrokken, waaruit bleek dat twee van hen antecedenten hadden met betrekking tot overtreding van de Opiumwet.
De rechtbank is derhalve, anders dan de raadsman, van oordeel dat er in de onderhavige onderzoek wel voldoende grondslag was voor een verdenking ex artikel 27 Wetboek van Strafvordering en derhalve ook voor de inzet van de toegepaste bob-middelen.
De rechtbank verwerpt derhalve het verweer van de raadsman.
4.3.2 De deelvrijspraak
Ten aanzien van feit 3 voor wat betreft het pand aan de [adres] te [woonplaats]
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het ten laste gelegde medeplegen van het voorhanden hebben van 24,78 kg hennep in het pand aan de [adres] te [woonplaats].
De rechtbank is van oordeel dat op basis van de inhoud van het dossier onvoldoende is komen vast te staan dat verdachte betrokken was bij de aangetroffen hoeveelheid hennep aan de [adres] te [woonplaats].
4.3.3 De bewijsmiddelen
Waar in het navolgende wordt gesproken over [medeverdachte 2], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1], dan wel [medeverdachte 2], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1], worden daarmee bedoeld respectievelijk de medeverdachten [medeverdachte 2], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1].
De rechtbank gaat , gelet op het hierna te noemen telefoongesprek met nummer 168 van 7 maart 2011, [telefoonnummer] en op een in de woning van [verdachte] aangetroffen nota op naam van “[verdachte]/manke” ervan uit dat met de bijnaam “de manke” wordt gedoeld op [verdachte].
Voor zover geschriften in de zin van art. 344.1.5º Wetboek van Strafvordering tot bewijs worden gebezigd, worden zij alleen gebruikt in verband met de inhoud van de overige bewijsmiddelen.
In het onderzoek tegen de verdachten [verdachte], [medeverdachte 3], [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zijn telefoongesprekken van verdachten afgeluisterd en opgenomen.
De rechtbank gaat er van uit dat [medeverdachte 1] onder meer gebruik maakte van de nummers:
[telefoonnummer] ; [telefoonnummer] ; [telefoonnummer] en [telefoonnummer] .
De rechtbank gaat er van uit dat [medeverdachte 3] onder meer gebruik maakte van het nummer:
[telefoonnummer] .
De rechtbank gaat er van uit dat [verdachte] onder meer gebruik maakte van de nummers:
[telefoonnummer] en [telefoonnummer] .
De verdachte heeft dit ook niet betwist.
4.3.3.1 Feit 1
Op 16 mei 2011 vindt er een doorzoeking plaats in de loods gelegen aan [adres] te [plaats]. Op de eerste etage van de loods wordt een in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen met daarin 291 hennepplanten van ongeveer 5 weken oud. De professionaliteit van de kwekerij is hoog, gelet op onder andere de navolgende indicatoren: de belichting geschiedt door middel van natriumlampen op een tijdklok; er is een geregeld bevloeiingssysteem, de kwekerij is geïsoleerd met betrekking tot daglicht en temperatuur, de verwarming is thermostaat gestuurd, de aanwezigheid van een intern circulatiesysteem, van een elektromotorische aan- en afzuiging en van biologische bestrijdingsmiddelen. Vastgesteld wordt dat er niet eerder hennep is geoogst.
Op de begane grond van het pand was een (opslag)loods, welke loods met uitzondering van wat bouwmateriaal en afval, leeg was. Naast de roldeur bevond zich een toegangsdeur met daarachter een hal. In de hal bevonden zich: een toegangsdeur naar voornoemde loods, een deur naar het toilet, een deur van de meterkast, een deur met daarachter een gipswand en een –afgesloten- deur naar een met gipswanden afgesloten trapopgang. Via de trapopgang was de eerste verdieping bereikbaar. Op de eerste verdieping bevond zich een kantoorruimte met daarin een keukenblok. Tevens bevond zich op de eerste verdieping een afgescheiden ruimte, met in de afscheiding een middels een schuifslot afgesloten deur, welke ruimte was ingericht als hennepkwekerij.
De door de verbalisant uitgevoerde test van de monsters afkomstig van de hennepkwekerij bevestigde dat het hennepplanten van het soort cannabis waren. De verbalisant zag ook aan de kleur en het uiterlijk en hij rook aan de geur dat het delen van hennepplanten waren van het soort cannabis.
Uit de camerabeelden over de periode 18 april 2011 t/m 28 april 2011 volgt dat [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] in de betreffende periode meerdere malen de loods bezoeken, deze binnengaan en verlaten.
Een telefoongesprek tussen [medeverdachte 3] ([telefoonnummer]) en [medeverdachte 1] ([telefoonnummer]) d.d. 7 maart 2011 te 18.14 uur, paallocatie [adres] te [plaats]:
[medeverdachte 1]: Ik zeg: die manke zei dat je het slot moest vervangen. Een nieuwe sleutel”.
[medeverdachte 3]: “Ja nou, dan rijd ik wel effe terug.”
In het gesprek is op de achtergrond [verdachte] te horen. Hij spreekt over witte tegels.
[medeverdachte 3]: “Anders kom je toch… He, is ie thuis?”
[medeverdachte 1]: “Nee, we zijn net vertrokken van zijn huis.”
[verdachte] (gebruikt het toestel van [medeverdachte 1]): “Ja?”
[medeverdachte 3]: “Nou, kom effe dan, je moet toch een nieuw slot erin zetten.”
[verdachte]: “Wacht je daar dan?”
[medeverdachte 3]: “ja”
[verdachte]: “Oke, je ziet me zo”
Een telefoongesprek tussen [verdachte] ([telefoonnummer]) en een onbekende d.d. 7 maart 2011 te 18.09 uur:
[verdachte] spreekt over het verbouwen van zijn douche. Tijdens het gesprek zegt [verdachte] tegen iemand die bij hem aanwezig is: “Je moet hem zeggen dat hij de sleutel moet vervangen.” Op de achtergrond is de stem van [medeverdachte 1] te horen die tegen iemand anders zegt: “Ik zeg: manke zei dat je het slot moet vervangen.”
Op 7 maart 2011 wordt gezien dat [medeverdachte 3] om 18.29 uur parkeert bij [adres] te [plaats] en daar naar binnen gaat.
[medeverdachte 3] [telefoonnummer]
Gesprek 467 d.d. 21 maart 2011, paallocatie [plaats], [adres].
[medeverdachte 1]: Ben je in de buurt?”
[medeverdachte 3]: “Ik ben bij die ene.”
[medeverdachte 1]: “Oke ik zie je zo.”
Uit opgenomen telefoonverkeer blijkt voorts van een telefoongesprek tussen [medeverdachte 3] ([telefoonnummer]) en [medeverdachte 1] ([telefoonnummer]) d.d. 30 april 2011 te 10.44 uur:
[medeverdachte 1]: “[medeverdachte 3], we gaan zo vissen.”
[medeverdachte 3]: “Ik ben al aan het vissen.”
[medeverdachte 1]: Aan het vissen? Jaa dan moeten ze me bellen [medeverdachte 3], ik kom er aan.”
Uit de camerabeelden d.d. 30 april 2011 volgt dat [medeverdachte 3] te 10.10 uur de loods gelegen aan [adres] te [plaats] binnengaat. Om 11.04 uur gaat [medeverdachte 1] de betreffende loods binnen. Om resp. 12.02 en 12.03 uur verlaten [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] de loods.
Op het aanrecht in de kantoorruimte op de eerste verdieping, gelegen naast de aangetroffen kwekerij, worden onder andere drie sigarettenpeuken aangetroffen en veiliggesteld. Het DNA, aangetroffen op een van de sigarettenpeuken komt overeen met het DNA van [medeverdachte 1].
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij meerdere keren in de betreffende loods is geweest met [medeverdachte 3]. Voorts heeft [medeverdachte 1] verklaard dat hij in zijn telefonische contacten met [medeverdachte 3] aangaande de werkzaamheden in de loods, daar gewoon over sprak en niet in bepaalde, verhullende termen.
De rechtbank acht op basis van voornoemde bewijsmiddelen de verklaring van [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] dat zij samen in de betreffende loods op de begane grond aan een keuken hebben gewerkt en niet op de eerste etage zijn geweest, niet aannemelijk. Daartoe acht de rechtbank mede bepalend dat [medeverdachte 3] noch [medeverdachte 1] nadere details over de opdrachtgever voor de werkzaamheden aan de keuken heeft gegeven, beide verdachten blijkens uitgevoerde observaties vele malen meer dan volgens eigen opgave in het pand aanwezig zijn geweest en er op de begane grond van de loods geen keuken is aangetroffen. In het versluierd taalgebruik van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] vindt de rechtbank eveneens steun voor hun betrokkenheid bij de gevonden hennepplantage. De rechtbank acht het ongeloofwaardig dat met “vissen” gedoeld wordt op het bouwen van een keuken. Zowel [medeverdachte 3] als [medeverdachte 1] hebben ter zitting ook verklaard dat zij bouwen van een keuken niet plegen aan te duiden met “vissen”. Uit het opgenomen telefoonverkeer blijkt voorts dat verdachte [verdachte][medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] met betrekking tot de hennepkwekerij aanstuurt. Uit de paallocaties en de inhoud van het gesprek volgt dat de conversatie over het slot betrekking moet hebben gehad op de hennepkwekerij en niet, zoals [verdachte] ter zitting heeft verklaard, op een slot in of bij zijn woonwagen.
Gelet op vorenvermelde bewijsmiddelen concludeert de rechtbank dat verdachte en zijn medeverdachten een actieve bemoeienis hebben gehad met de aangetroffen kwekerij. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte zich samen met anderen heeft schuldig gemaakt aan de ten laste gelegde hennepteelt. Gelet op hoge professionaliteit van de aangetroffen hennepplantage alsook gelet op de samenhang met de hierna te bespreken feiten is de rechtbank van oordeel dat verdachte daarbij heeft gehandeld in de uitoefening van een beroep of bedrijf.
Op 16 mei 2011 was [medewerker Stedin] van [bedrijf]/Energiebedrijf Eneco aanwezig in de loods aan [adres] te [plaats] waar de politie een hennepkwekerij had aangetroffen. Bij controle van de netcomponenten van Stedin en de elektrische installatie in de meterkast van het pand werd geconstateerd dat de verzegeling van het deksel van de hoofdaansluitkast verbroken was. Aan de bovenzijde van de hoofdzekeringen was een vijf-aderige elektriciteitskabel bijgeplaatst en aangesloten. Deze elektriciteitskabel zat aangesloten voor de elektriciteitsmeter, zodat alle elektriciteit die via deze kabel werd afgenomen niet door de elektriciteitsmeter werd geregistreerd. De elektriciteitskabel kwam uit in een onderverdeelinrichting van elektriciteit van waaruit de aanwezige hennepkwekerij onbemeten van elektriciteit werd voorzien. De in de hennepkwekerij aanwezige hennepplanten waren ongeveer 35 dagen oud. De diefstal heeft daarom plaatsgevonden in de periode van 11 april 2011 tot en met 16 mei 2011.
Bewijsoverweging
Verdachte heeft de hennepkwekerij samen met anderen opgezet. Voor een hennepkwekerij is een aanzienlijke hoeveelheid elektriciteit nodig. Feit van algemene bekendheid is dat daartoe in zeer veel gevallen de elektriciteitsmeter wordt gemanipuleerd. Blijkens de in het dossier opgenomen foto’s bevindt de meterkast zich direct naast de trapopgang naar de eerste verdieping, alwaar de kwekerij is aangetroffen, en is de meter zichtbaar gemanipuleerd. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] zijn meermalen in het pand aanwezig geweest ten behoeve van de kwekerij en moeten derhalve een en ander hebben gezien. Gelet op hun betrokkenheid bij de kwekerij en bij verdachte kan het naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet anders dan dat ook verdachte zich bewust is geweest van het feit en heeft gewild dat de elektriciteit ten behoeve van de hennepkwekerij werd gebruikt zonder daarvoor te betalen. Hiermee heeft hij zich schuldig gemaakt aan diefstal in vereniging door middel van verbreking.
4.3.3.2 Feit 2
Op 13 maart 2011 belt het nr [telefoonnummer] naar het nummer van [medeverdachte 3] ([telefoonnummer]). Het nummer [telefoonnummer] staat op naam van de [bedrijf 1] te [plaats]. De [bedrijf 1] huurt een loods aan de [adres] te [plaats].
Op 13 maart 2011 zijn diverse telefoongesprekken tussen [medeverdachte 3] ([telefoonnummer]) en [verdachte] ([telefoonnummer]) afgeluisterd en opgenomen:
Gesprek 445 te 21.27 uur:.
[verdachte]: “Rij er maar even heen want alles ligt plat.”
[medeverdachte 3]: ”Ik ben er net nog geweest.”
[verdachte]: “Ja. Rij er maar even heen, ik word net gebeld door die dikkop.”
[medeverdachte 3]: “…gaat om het hele gebied daar.”
Gesprek 447 te 21.44 uur:
[verdachte]: “Ben je d’r al.”
[medeverdachte 3]: “Ja ik rij d’r nou voorlangs….”
[verdachte]: “Ga maar gewoon naar binnen.”
Gesprek 448 te 21.47 uur:
[verdachte]: “Is hij er ook.”
[medeverdachte 3]: “Hij is er ook nou. Ik rij d’r gewoon op…”
Gesprek 450 te 21.49 uur:
[verdachte]: “Niet zeggen dat ik op vakantie ben.”
[medeverdachte 3]: “He nee.”
[verdachte]: “En ook niet naar boven lopen.”
Gesprek 451 te 21.54 uur:
[medeverdachte 3]: “… ik bel je zo terug als ik van het industrieterrein af ben…”
[verdachte]: “Sluit effe alles goed af ja?”
Tijdens deze gesprekken wordt de paallocatie [adres] te [plaats] aangestraald. Deze paallocatie is gelegen nabij het industrieterrein, waar ook de loods aan de [adres] ligt. Uit onderzoek is gebleken dat er op 13 maart 2011 een stroomstoring was in [plaats].
In de periode tussen 22 maart 2011 en 4 juli 2011 zijn er diverse telefoon- en sms contacten tussen de [bedrijf 1] en [verdachte] (7 maal) en tussen De [bedrijf 1] en [medeverdachte 3] (15 maal). Op 22 maart 2011 te 10.55 uur belt [verdachte] naar de [bedrijf 1]. In alle gesprekken wordt de stem van de gebruiker van de telefoon van de [bedrijf 1] voor 100% herkend als de stem van [medewerker bedrijf 1].
21 mei 2011 heeft [medeverdachte 3] ([telefoonnummer]) diverse malen contact met de [bedrijf 1]:
11.15 uur:
[medewerker bedrijf 1]: “Die hoeheetdat blijft gigantisch hangen.”
[medeverdachte 3]: “Ik ga het hem gelijk melden.”
13.49 uur:
[medeverdachte 3]; “…Als het goed is is het opgelost.”
[medewerker bedrijf 1]: ”Ja?”
Op 31 mei 2011 te 15.39 uur belt [verdachte] ([telefoonnummer]) met de [bedrijf 1]. De telefoon van verdachte straalt de paallocatie [adres] te [plaats] aan.
[verdachte]: Hai, kan ik naar binnen?”
[medewerker bedrijf 1]: “Nee nog niet… 5 uur pas..”; “Ik ben wel hier, maar er kan effe niemand naar binnen.”
[verdachte]: “Oke ja dan wacht ik wel effe.”; “… ik ben in elk geval in de buurt.”
Op 21 juni 2011 belt [medeverdachte 3] met de [bedrijf 1]:
[medewerker bedrijf 1]: Ik zocht die zoon van je.”
[medeverdachte 3]: “Ik zal ehm, hoeheetdat,. Ik zal het zo tegen hem zeggen dan komt hij straks wel even bij je langs. Ja?”
Op 22 juni 2011 belt [medeverdachte 3] met de [bedrijf 1]:
[medeverdachte 3]: “Ja man met mij. Ik had het gisteren doorgegeven. Maar hij belt mij net dat hij morgen langs komt. Hij zou gisterenavond al langsgekomen zijn… Morgenavond zie je hem dan.”
Op 23 juni 2011 belt [medeverdachte 3] met de [bedrijf 1]:
[medeverdachte 3]: “Ja man, hij staat voor je deur, maar je bent er niet zegt ie.”
Op 5 juli 2011 wordt [medeverdachte 3] aangehouden op het moment dat hij wegrijdt bij het bedrijfspand aan de [adres] te [plaats]. De verbalisanten ruiken een sterke hennepgeur welke afkomstig is uit de auto van [medeverdachte 3]. [medeverdachte 3] verklaart dat hij zojuist planten had geknipt en dat deze achterin zijn bus lagen. [medeverdachte 3] heeft verklaard dat hij, als de wiet klaar was die zou verkopen en daar een paar duizend euro aan over zou hebben gehouden.
In de loods aan de [adres] te [plaats] bevindt zich aan de linkerkant een, tot aan het dak, afgetimmerd gedeelte met daarin drie dubbele deuren, elk afgesloten met een hangslot. Met behulp van de sleutels, afkomstig van [medeverdachte 3], kan de middelste dubbele deur geopend worden. Hierachter bevindt zich een ruimte met aan de linker- en rechterkant een zwart zeil. Achter de beide zeilen bevinden zich twee hennepkwekerijen. Beide kwekerijen (kweekruimten 1 en 2) bevatten elk 651 plantenbakken met daarin reeds geknipte hennepplanten. In voornoemde ruimte bevindt zich een trap welke uitkomt op de hal op de eerste verdieping. Ook in deze hal hangen links en rechts zwarte zeilen, waarachter zich hennepkwekerijen bevinden. Een kwekerij (kweekruimte 3) bevat 496 hennepplanten van ongeveer 4 weken oud. De andere kwekerij (kweekruimte 4) bevat 504 plantenbakken met daarin reeds geknipte hennepplanten.
De professionaliteit van de kwekerij is hoog, gelet op onder andere de navolgende indicatoren: de belichting geschiedt door middel van assimilatielampen aangestuurd door middel van een tijdklok, er is een centraal geregeld bevloeiingssysteem, de kwekerij is geïsoleerd met betrekking tot daglicht en temperatuur en de verwarming is thermostaat gestuurd.
Uit ingesteld onderzoek blijkt dat er eerder is geoogst, hetgeen is vastgesteld aan de hand van:
- het aantreffen van diverse vuilniszakken met daarin aarde, restkluiten van geknipte hennepplanten;
- sterk vervuilde koolstoffilters in kweekruimten 1 en 2. Na onderzoek is vastgesteld dat de vervuiling ter plaatse is ontstaan en dermate is dat er minimaal 5 eerdere hennepoogsten zijn geweest;
- het aantreffen van zeer veel lege flessen groei-/bloeimiddelen en PH regelaars;
- stof op de lampenkappen;
- de kalkafzetting op het zeil van de vloeren van de kwekerijen en de kalkafzetting in de afvoergoten;
- de verkleuring van het hout, welke zichtbaar werd na het demonteren van een lampenkap en waaruit opgemaakt kan worden dat de kweekruimten al lange tijd in werking waren;
- de sterke vervuiling door algen en kalk op een tweetal dompelpompen;
- de in kweekruimte 4 aangetroffen sporttassen, welke van hetzelfde soort zijn als de tassen met hennepplanten die aangetroffen in de auto van [medeverdachte 3].
De door de verbalisant uitgevoerde test van de monsters afkomstig uit de aangetroffen kweekruimten 1 t/m 4 en uit de bus van verdachte bevestigde dat het hennepplanten van het soort cannabis waren. De verbalisant zag dat, voor wat betreft de planten uit kweekruimte 3 en uit de auto van verdachte, ook aan de kleur en het uiterlijk en hij rook aan de geur dat het delen van hennepplanten waren van het soort cannabis.
In de hal van het pand aan de [adres] te [plaats] wordt op de begane grond een blikje Red Bull aangetroffen en veiliggesteld.
Het DNA, aangetroffen op het blikje Red Bull, komt overeen met het DNA van [medeverdachte 3].
Op de vloer in de hal op de tweede verdieping van het pand aan de [adres] te [plaats] wordt een sigarettenpeuk aangetroffen en veiliggesteld.
Het DNA, aangetroffen op de sigarettenpeuk, matcht met het [medeverdachte 1].
[medeverdachte 3] heeft verklaard dat hij meerdere keren in de betreffende loods is geweest.
Tijdens de doorzoeking van de woning van [verdachte] en [medeverdachte 2] aan het [adres] te Utrecht is onder een matras in de ouderlijke slaapkamer een zevental handgeschreven papieren gevonden. Op elk van de papieren staan soortgelijke omschrijvingen en berekeningen, te weten (als voorbeeld):
Knipen 7x2=14x150 = 2100
steken 650x4 = 2600
droogen = 2000
en kniplek
voeddin = 1500
8200
42500 –
34300
6 %
5700
Uit de aantekeningen leidt de rechtbank af dat het eerste bedrag de totale opbrengst van een hennepoogst is. Daar zijn de kosten van het verwerken afgetrokken, te weten: de kosten van de knippers, de kosten van de droog- en knipruimte van de hennep en de kosten van de voeding, tevens is de aankoopprijs van de nieuwe stekken in mindering gebracht. De netto opbrengst is vervolgens gedeeld door een aantal personen dat overeenkomt met het cijfer genoemd met een procent teken. Onder de laatste streep staat vervolgens de opbrengst per persoon.
De in deze aantekeningen genoemde aantallen die betrekking hebben op de stekken (te weten 650 en 500), komen nagenoeg overeen met de aangetroffen hoeveelheden planten in kweekruimten 1 t/m 4 van de loods aan de [adres] te [plaats] (te weten resp. 651, 651, 504 en 496 planten).
Voorts is in de woning van [verdachte] een ruimte aangetroffen, geschikt voor het drogen van hennep.
Gelet op vorenvermelde bewijsmiddelen concludeert de rechtbank dat verdachte en zijn medeverdachten een actieve bemoeienis hebben gehad met de aangetroffen kwekerij. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte zich samen met anderen heeft schuldig gemaakt aan de ten laste gelegde hennepteelt.
Op 7 juli 2011 was [medewerker Stedin] van [bedrijf]/Energiebedrijf Eneco aanwezig in de loods aan de [adres] te [plaats] waar de politie hennepkwekerijen had aangetroffen. Bij controle van de netcomponenten van Stedin en de elektrische installatie in de meterkast van het pand werd geconstateerd dat de verzegeling van het deksel van de hoofdaansluitkast verbroken was. De hoofdzekeringen zijn verzwaard van 3 x 35 Ampère naar 3 x 100 Ampère. Aan de bovenzijde van de hoofdzekeringen was een vijf-aderige elektriciteitskabel bijgeplaatst en aangesloten. Deze elektriciteitskabel zat aangesloten voor de elektriciteitsmeter, zodat alle elektriciteit die via deze kabel werd afgenomen niet door de elektriciteitsmeter werd geregistreerd. De elektriciteitskabel kwam uit in een onderverdeelinrichting van elektriciteit van waaruit de aanwezige hennepkwekerij onbemeten van elektriciteit werd voorzien.
De kappen van de aanwezige assimilatielampen zaten onder een dikke laag stof, hetgeen er op duidt dat deze al langere tijd aanwezig waren. Het filtermateriaal van de aanwezige koolstoffilters was door het gebruik ter plaatse dermate vervuild dat deze minimaal 6 oogsten in werking moeten zijn geweest. Op de vloer in de kwekerijen lagen resten en afval van hennepplanten. Voorts lagen er een aantal scharen met restanten van hennepplanten en was er een grote hoeveelheid vuilniszakken, gevuld met restkluiten van geknipte hennepplanten. Het watervat, bestemd voor de watertoevoer van de hennepkwekerijen is voorzien van een dikke kalkaanslag en op het water drijft een dikke blubberlaag, hetgeen duidt op het langdurig in bedrijf zijn van de kwekerijen. De diefstal heeft daarom plaatsgevonden in de periode van 11 mei 2010 tot en met 5 juli 2011.
Bewijsoverweging
Verdachte heeft de hennepkwekerij samen met anderen opgezet. Voor een hennepkwekerij is een aanzienlijke hoeveelheid elektriciteit nodig. Feit van algemene bekendheid is dat daartoe in zeer veel gevallen de elektriciteitsmeter wordt gemanipuleerd. Blijkens de in het dossier opgenomen foto’s bevindt de meterkast zich direct naast de trapopgang naar de eerste verdieping, alwaar de kwekerij is aangetroffen, en is de meter zichtbaar gemanipuleerd. [medeverdachte 3] is meermalen in het pand aanwezig geweest ten behoeve van de kwekerij en moet derhalve een en ander hebben gezien. Gelet op zijn betrokkenheid bij de kwekerij en bij verdachte kan het naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet anders dan dat ook verdachte zich bewust is geweest van het feit dat en heeft gewild dat de elektriciteit ten behoeve van de hennepkwekerij werd gebruikt zonder daarvoor te betalen. Hiermee heeft hij zich schuldig gemaakt aan diefstal in vereniging door middel van verbreking.
4.3.3.3 Feit 3 ([adres] Utrecht)
Op 5 juli 2011 vindt in de woning van [verdachte] en [medeverdachte 2] aan het [adres] te Utrecht een doorzoeking plaats. Ter plaatse wordt [verdachte] aangehouden; [medeverdachte 2] is in de woning aanwezig. In de woning wordt een hoeveelheid hennep aangetroffen . De aangetroffen hennep betreft gedroogde hennep en het totaal gewicht bedraagt (5,68 + 5,78 + 1,5 + 1,3 + 2,62 +1,52 + 1,96 =) 20,36 kg.
De door de verbalisant uitgevoerde test van de monsters afkomstig uit de woning aan het [adres] te Utrecht bevestigde dat het hennepplanten van het soort cannabis waren. De verbalisant herkende de plantendelen als hennep.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat de in de woning [adres] te Utrecht aangetroffen hennep zijn bezit was en dat hij dacht daar iets mee te verdienen.
Medeplegen
De rechtbank is van oordeel dat er geen enkel begin van aannemelijkheid is dat verdachte [medeverdachte 2] niet op de hoogte was van de aanwezigheid van de aangetroffen hennep.
De rechtbank overweegt daartoe dat de –aanzienlijke hoeveelheid- hennep is aangetroffen op zogenaamde droogrekken in een kamer op de begane grond van de woning van [medeverdachte 2] en haar partner [verdachte]. Voorts betrof het droge hennep, waaruit de rechtbank afleidt dat de hennep al enige tijd in de woning aanwezig was. [medeverdachte 2] heeft verklaard dat zij woont op het adres [adres] te [woonplaats] en daar het huishouden doet en voor haar kinderen zorgt. Voorts was zij op 5 juli 2011 in de woning aanwezig. Bevestiging voor de wetenschap van de aanwezigheid van de hennep vindt de rechtbank ook in het door [medeverdachte 2] op 17 april 2011 met een zekere Bennie heeft gevoerd. In dit gesprek wordt gesproken over politie-invallen bij hennepkwekerijen en vraagt Bennie aan verdachte [medeverdachte 2] of bij hen alles nog rustig is, hetgeen het geval blijkt te zijn, gezien het antwoord van [medeverdachte 2].
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het onder 1 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen.
4.3.3.4 Feit 4
Zoals hiervoor vermeld wordt op 5 juli 2011 in de woning van [verdachte] en [medeverdachte 2] aan het [adres] te Utrecht een hoeveelheid hennep aangetroffen met een totaal gewicht van 20,36 kg.
In het dossier bevinden zich voorts tapverslagen waaruit blijkt dat verdachte zich, met anderen, heeft schuldig gemaakt aan de handel in hennep:
Gesprek 563 d.d. 8 maart 2011.
[medeverdachte 1]: “Luister, ik heb voor jou een zak.”
[koper 1]: “Eentje?”
[medeverdachte 1]: “Ja voor jezelf weet je voor uh echt bomba (opmerking verbalisant: in straattaal betekent “Bomba”: dikke joint).
[koper 1]: “Uhh.. Ik had liever meer gehad, eentje is niets…in de winkel doe ik niets meer.. begrijp je?”
[medeverdachte 1]: “oh helemaal gestopt.” “Oke ik had toevallig nog 1 zak weet je, maar die is gewoon echt superieur.”
[medeverdachte 1] [telefoonnummer]
Gesprek 1983 d.d. 8 april 2011.
[medeverdachte 1]: “.. geeft t’ie hem zo mee. Ik ging net kijken, zeiknat, ik ga nu alles terugbrengen ze zoeken het maar uit…”
NN: “Naar wie ga je, naar die dikkop?”
[medeverdachte 1]: “Nee, ik ga nu naar die manke, ik ga tegen hem zeggen..luister pik zo en zo… ik zeg zoek maar uit…ik zeg weet je hoe het is..twee… drie.. mensen hebben al nee gezegd.. moet je nagaan.”; “wat is dat nou met die mongool, als hij gewoon nog 1 dagje langer had gewacht was het wel minder geweest.”; “.. hij doet alles 1 dag eerder weg… dan bespaar je drie vierhonderd… op die partij.”; “Die hebberigheid, die kamperhebberigheid.”
“Ja nu… ik ga gewoon naar die manke, ik geef alles terug, ik zeg zoek maar uit..”
[medeverdachte 1] [telefoonnummer]
Gesprek 28 d.d. 3 mei 2011.
[medeverdachte 1]: “Ja, en neem voor mij twintig van die zakken mee.”
NN: “Die lichte?”
[medeverdachte 1]: “Ja die witte, die hele dunne kleine.”
Gesprek 21 d.d. 3 mei 2011
NN: “Wat is de prijs van die ene waarmee gerotzooid is zeg maar.”
[medeverdachte 1]: “Hebben? Als je wilt kopen of verkopen?”
NN: “…afnemen zeg maar kopen.”
[medeverdachte 1]: “Rond de 25 a 26.”
NN: “En weg doen.”
[medeverdachte 1]: “Ja zoiets, ook rond de 26 maximaal.”
Gesprek 69 d.d. 4 mei 2011.
[medeverdachte 1]: ‘Ja nee die heb ik zelf effe snel ingepakt…”; “Die liggen nog op die dingen, dus ik moet m zelf in zakken doen zo meteen.”
NN: “ja kijk hij vindt m mooi, alleen het punt is dat er veel kleine stukjes in deze hoor.”
[medeverdachte 1]: “Ja, dat maakt niet uit… ik zorg dat die allemaal helemaal niet d’r in zit. Geef ik ook een beetje extra.”
[medeverdachte 1] [telefoonnummer]
Gesprek 35 d.d. 19 juni 2011 te 19.52 uur.
[koper 2]: “En dan wil hij het wel hebben, maar dan voor 3.2 anders niet.”
[medeverdachte 1]: “…3.2… wat pakken we dan? Een meijertje de man.”
[koper 2]: “Iets meer…”
[medeverdachte 1]: “Ik ga even bellen, bel je zo terug.”
Gesprek 36 d.d. 19 juni 2011 te 19.53 uur.
[medeverdachte 1]: “Ik ben langs een paar mensen geweest. Ik kan het wel kwijt maar pas morgen.”; “… Wat doen we hou ik het gewoon bij me tot morgen en haal ik dan de rest op?”
NN: “Ja… Morgen zorg ik dat de rest voor je klaar staat.”
Gesprek 37 d.d. 19 juni 2011 te 19.54 uur.
[medeverdachte 1]: Yo 3.2 he? Morgen?”
[koper 2]: “Morgen ja.”
[medeverdachte 1]: “Is goed, ik zorg dat alles klaar staat morgen.”
Gesprek 48 d.d. 20 juni 2011 te 13.24 uur.
[medeverdachte 1]: “Ik heb 4.6 man.”
NN: “Das goed.”
[medeverdachte 1]: “Hij is echt mooi, mooi licht, een mooie volle zak.”
NN; ”Prijs.”
[medeverdachte 1]: “Wat kan je gebeuren… kijk maar.”
NN: Ik ga gewoon open kaart spelen. Wat kan ik beuren…”
[medeverdachte 1]: “Probeer maar dat ik 5.1 beur.” “Wil jij mij gelijk terugbellen?’
Gesprek 31 d.d. 20 juni 2011 te 14.07 uur. (de onbekende man belt terug)
[medeverdachte 1]: “Al wat gehoord.”
NN: “.. hij vraagt of het mooie is…”
[medeverdachte 1]: “Als hij komt laat hem meteen geld meenemen…” “Hij is echt heel mooi, volle zak, geen gruis.”
[verdachte] [telefoonnummer]
Gesprek 3819 d.d. 3 juli 2011 te 15.55 uur.
[medeverdachte 1]: “Nou ik heb ruzie met hem gemaakt.. ik zeg laat maar.. hoeft niet.”
[verdachte]: “Ja moet je luisteren ik heb uh.. eerst vraagt ie of ik het vast wil houden. Doe ik voor ze. Ik kon het gisteren al weg doen.. voor hetzelfde wat ik m als eerste vroeg..”
[medeverdachte 1]: “Ik heb ook andere.”
[verdachte]: “Moet je daar maar achter aan gaan.”
[medeverdachte 1]: “huhu, maar ik denk niet meer dan vijf hoor…”
[verdachte]: “Daar gaat het mij niet om.. al wil een ander me nu vijf geven, interesseert me niks.”
[medeverdachte 1]: “Ik bel je zo, kwartiertje.”
Gesprek 3820 d.d. 3 juli 2011 te 15.57 uur.
[medeverdachte 1] belt [verdachte]. [verdachte] geeft een laatste bod, namelijk het verschil delen. Laatste kans voor de koper.
Gesprek 3821 d.d. 3 juli 2011 te 15.59 uur.
[verdachte]: ‘Je moet zeggen dat je ruzie… een beetje ruzie met mij hebt gemaakt. Moet je zeggen mijn collega reageert straks op zijn manier, is eigen verantwoording.”
[medeverdachte 1]: “Hmm.. is goed… ben nu bezig met… neemt niet op.”
[medeverdachte 3] [telefoonnummer]
Gesprek 2481 d.d. 19 juni 2011 te 14.31 uur.
[medeverdachte 3] had een gesprek eerder ene [koper 3] aan de telefoon en zou hem terugbellen. Dat doet [medeverdachte 3] en terwijl de telefoon over gaat hoor je [medeverdachte 3] tegen iemand zeggen: “Ja [koper 3], hij wou wiet hebben.”
Gesprek 2481 d.d. 19 juni 2011 te 14.47 uur.
[koper 3]: “Hai, je had gebeld?”
[medeverdachte 3]: “Ja ik ben bij mijn moeder, als je dat weet te vinden.”; “41”.
[koper 3]: “Okee dan kom ik daar wel naar toe.”
[medeverdachte 1] heeft, ter terechtzitting gehoord als getuige, verklaard dat hij voorafgaand aan zijn aanhouding (de rechtbank begrijpt dat verdachte 5 juli 2011 bedoelt) heeft gehandeld in wiet. Hij haalde de wiet, een paar kilo per keer, op, soms 3 tot 4 keer per week, en verkocht deze. Per keer verkocht hij een kilo hier en twee kilo daar. In totaal heeft hij ongeveer 25 kilogram verkocht.
Gelet op de inhoud van de tapgesprekken, de vondst van hennep in de woningen van [verdachte] en [medeverdachte 1] en de verklaring van de getuige [medeverdachte 1] acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [verdachte] samen met anderen opzettelijk heeft gehandeld in hennep. De rechtbank merkt die handel, gelet ook op het feit dat verdachte zich bezig heeft gehouden met het opzetten van hennepkwekerijen en gezien de duur en omvang van de handel, onder meer blijkende uit de aangetroffen hoeveelheden hennep, aan als handel in de uitoefening van een beroep of bedrijf.
4.3.3.5 Feit 5
Van een organisatie als bedoeld in artikel 11a van de Opiumwet en artikel 140 Sr is sprake als blijkt van een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband van twee of meer personen met een bepaalde organisatiegraad. Dit kan blijken uit een onderlinge verdeling van werkzaamheden of onderlinge afstemming van activiteiten van deelnemers binnen de organisatie met het oog op het bereiken van het gemeenschappelijk doek van de organisatie.
De rechtbank betrekt bij het bewijs voor dit feit mede de bewijsmiddelen voor de overige feiten, waaruit immers blijkt dat sprake was van betrokkenheid van verdachte met een ander of anderen bij hennepkwekerijen en bij hennephandel.
In het dossier bevinden zich onder meer de volgende tapverslagen:
[medeverdachte 1] [telefoonnummer]
Gesprek 414 d.d. 5 maart 2011, paallocatie [adres] te Utrecht
NN: “Waar is die manke dan?”
[medeverdachte 1]: “Hij ligt op bed…”
NN: “Oh.. want die gasten moeten eten.”
[medeverdachte 1]: “…nee, ze hebben vanmiddag al gehad” “Ik ben even thuis… Ik ga me zo omkleden dan ga ik die kant weer op.”
NN: “Haal jij effe wat te eten voor ze.”
Gesprek 4880 d.d. 15 maart 2011
[medeverdachte 1]: “Hoi [medeverdachte 3] met mij.”,“Als we uuh.. moet je mij bellen.”, “Ik zeg als we moeten werken moet je me bellen ’s ochtends he.”
[medeverdachte 3]: “Ja ..is goed.”
[medeverdachte 3], [telefoonnummer]
Gesprek 362 d.d. 7 maart 2011, paallocatie [plaats][adres].
[medeverdachte 1]: Ik zeg: die manke zei dat je het slot moest vervangen. Een nieuwe sleutel”.
[medeverdachte 3]: “Ja nou, dan rijd ik wel effe terug.”
In het gesprek is op de achtergrond [verdachte] te horen. Hij spreekt over witte tegels.
[medeverdachte 3]: “Anders kom je toch… He, is ie thuis?”
[medeverdachte 1]: “Nee, we zijn net vertrokken van zijn huis.”
[verdachte] (gebruikt het toestel van [medeverdachte 1]): “Ja?”
[medeverdachte 3]: “Nou, kom effe dan, je moet toch een nieuw slot erin zetten.”
[verdachte]: “Wacht je daar dan?”
[medeverdachte 3]: “ja”
[verdachte]: “Oke, je ziet me zo”
[verdachte] [telefoonnummer]
Gesprek 168, d.d. 7 maart 2011, paallocatie Leidsche Rijn.
Goedee spreekt over het verbouwen van zijn douche. Tijdens het gesprek zegt [verdachte] tegen iemand die bij hem aanwezig is: “Je moet hem zeggen dat hij de sleutel moet vervangen.” Op de achtergrond is de stem van [medeverdachte 1] te horen die tegen iemand anders zegt: “Ik zeg: manke zei dat je het slot moet vervangen.
[medeverdachte 1] [telefoonnummer]
Gesprek 384 d.d. 5 maart 2011
[medeverdachte 1]: “uh.. komen jullie werken.”
Mickey: “Ik ben een beetje druk pik.” “Met verhuizen”.
[verdachte] (op de achtergrond): “Wat is ie druk?”
[medeverdachte 1]: “Met verhuizen.”
[verdachte] (op de achtergrond): “Met verhuizen. Dat ken ook morgen.”
[medeverdachte 1]: “Ja.. kom gewoon hier naar toe met Mike, met Ans dan.”
[verdachte] [telefoonnummer]
Gesprek 467 d.d. 17 maart 2011.
[verdachte]: “Waarom reageer je niet op die andere.”
[medeverdachte 1]: “Heb ik in mijn auto liggen.”
[verdachte]: “Je moet zorgen dat je die bij je houdt.”
[medeverdachte 1] [telefoonnummer]
Gesprek 1189 d.d. 22 maart 2011 te 17.13 uur
[verdachte]: “Waar blijf je nou man?”
[medeverdachte 1]: “…ik moest even wachten, dan ga ik boodschappen doen. Dan kom ik naar jou.” “Ik wacht even op die vriend.”
[verdachte]: “Luister… als hij er niet is dan ga je maar gewoon weg .. dan heb ik t voor hem gehad ga gewoon weg daar.
Gesprek 1190 d.d. 22 maart 2011 te 17.14 uur
[verdachte]: “Je komt maar.”
[medeverdachte 1]: “Okee pikkie is goed.”
Gesprek 1965 d.d. 8 april 2011 te 06.40 uur
NN: “Naar manke ja” “Naar manke moet ie komen.”
[medeverdachte 1]: “is goed jongen.”
[verdachte] [telefoonnummer]
Gesprek 1596 d.d. 17 maart 2011.
[verdachte]: “Waar ben je nou?”
[medeverdachte 1]: “Ik ben in de/mijn buurt.”
[verdachte]: “Pik mij dan op de camping op.”
[medeverdachte 1]: “Ik moet zelf Nikkie ophalen…. Die is op mij aan het wachten.”
[verdachte]: “Dat doe je maar wat later.”
[medeverdachte 1]: “Uhhh”
[verdachte]: “Gewoon bellen dat je 2 uurtjes later komt.”
[medeverdachte 1] [telefoonnummer]
Gesprek 3326 d.d. 22 maart 2011 te 17.13 uur
[medeverdachte 1]: “Moet ik iets meenemen…”
[verdachte]: “Nee, je moet zo naar bolle z’n schuur toe voor die wagen.”
[medeverdachte 1]: “Ok wat moet ik doen? Moet ik je halen zo of niet?”
[verdachte]: “Ja kom maar hier heen, gas dan.”
Gesprek 4178 d.d. 12 juni 2011
[verdachte]: “Waar ben je..?”
[medeverdachte 1]: “Ik ben even in de auto.”
[verdachte]: ”Wat ben je in de auto aan het doen dan?”
[medeverdachte 1]: Beetje poolen met mijn vriendin.”
[verdachte]: “Je moet werken vandaag jongen. Ik weet niet allemaal wat jij aan het doen bent allemaal.”
[medeverdachte 1]: “Ja ik heb van niemand wat gehoord.”
[verdachte] (schreeuwt): “Van niemand wat gehoord. Je weet dat je zelf toch ook een beetje moet doen. Bellen toch.”
[medeverdachte 1]: “Ja pik als ik niet wordt gebeld weet ik niet dat ik moet werken toch. Waar zijn ze dan.”
[verdachte]: “Ja uh werken he.”
[medeverdachte 1]: “… Moet ik er nu naar toe gaan?”
[verdachte]: “Dat zou ik maar doen dan.”
[medeverdachte 1]: “Ja, ik ga zo naar toe werken.”
Gesprek 4183 d.d. 12 juni 2011
[medeverdachte 1]: “Je had mij weer gebeld.”
[verdachte]: “…Ik heb je al tien keer gebeld.”
[medeverdachte 1]: “.. ik ben onderweg daar naar toe..”.
[verdachte]: “Nee, je bent onderweg hier naar mij.”
[medeverdachte 1] [telefoonnummer]
Gesprek 5061 d.d. 29 juni 2011 te 15.58 uur
[medeverdachte 1] spreekt met zijn moeder. Zijn moeder vraagt of hij al aan [verdachte] heeft gezegd dat hij morgen weggaat. [medeverdachte 1] zegt nog niet.
Gesprek 5071 d.d. 29 juni 2011 te 18.07 uur
[medeverdachte 1] spreekt met zijn moeder. Zijn moeder vraagt: [verdachte] al dat je weggaat?” [medeverdachte 1] zegt nog niet.
Gesprek 5083 d.d. 29 juni 2011 te 22.38 uur
[medeverdachte 1] spreekt met zijn moeder.
Moeder: “Heb je hem gezegd dat je vertrekt?”
[medeverdachte 1]: “Nee nog niet. Ik vertel het hem vanavond…”
Moeder: “Vertel je hem dat je….”
[medeverdachte 1]: “Nee, dat vertel ik hem niet…… Spanje. Als hij het niet goed vindt dan moet hij mij maar ontslaan, gesodemieter.”
[medeverdachte 1] [telefoonnummer]
Gesprek 1983 d.d. 8 april 2011.
[medeverdachte 1]: “.. geeft t’ie hem zo mee. Ik ging net kijken, zeiknat, ik ga nu alles terugbrengen ze zoeken het maar uit…”
NN: “Naar wie ga je, naar die dikkop?”
[medeverdachte 1]: “Nee, ik ga nu naar die manke, ik ga tegen hem zeggen..luister pik zo en zo… ik zeg zoek maar uit…ik zeg weet je hoe het is..twee… drie.. mensen hebben al nee gezegd.. moet je nagaan.”; “wat is dat nou met die mongool, als hij gewoon nog 1 dagje langer had gewacht was het wel minder geweest.”; “.. hij doet alles 1 dag eerder weg… dan bespaar je drie vierhonderd… op die partij.”; “Die hebberigheid, die kamperhebberigheid.”
“Ja nu… ik ga gewoon naar die manke, ik geef alles terug, ik zeg zoek maar uit..”
[medeverdachte 1] [telefoonnummer]
Gesprek 106 d.d. 19 april 2011.
[medeverdachte 1]: “Ik ben bij je uh bij je thuis man.”; “Ik moest toch wat ophalen.”
[verdachte]: “Ja, in de schuur.”
[medeverdachte 1]: “Ja en ik heb een leuk tasje bij me…. Ik regel het wel, maak je niet druk.”
[verdachte]: “Leg maar in de wasmachine neer.”
Gesprek 142 d.d. 20 april 2011.
[medeverdachte 1]: “… ik heb die dingen weggedaan…”; “..niet zo goed… zeg maar die H voor vier acht weggedaan.”; “Snap je anders kon ik het niet kwijt…en die P voor drie twee”; “Is ongeveer duizendvijftig de man…”; “Ja en ..uh.. ik moest 2 zakken van die kruimels halen bij die manke”; “en die centen van die anderen liggen ook klaar he…”.
[medeverdachte 3] [telefoonnummer]
Gesprek 1433 d.d. 26 april 2011, paallocatie [plaats], [adres].
[medeverdachte 1]: “We zijn er bijna. We staan in de file.”
[medeverdachte 3]: “Laten we eerst naar dat eerste stekkie gaan ja?”
[medeverdachte 1]: “Ja, maar ik heb die spullen niet bij me [medeverdachte 3].”; “.. die heb ik thuis en ik ben nu al hier. Die manke zegt tegen mij: niet meenemen niet meenemen.” “ik sta 100 meter van de eerste Mac. Van die nieuwe visstek.”
[medeverdachte 3]: “Daar ben ik ook.”
[medeverdachte 1]: “Ja, die eerste Mc Donalds. Niet bij die ouwe, bij die nieuwe.”; “Ik sta bij Laagraven bij de Sligro.”
[medeverdachte 3]: “Ja ik ook…”
[medeverdachte 1]: “Oke, dan zie je me zo…”
[medeverdachte 1] [telefoonnummer]
Gesprek 4886 d.d. 20 juni 2011.
[medeverdachte 1]: ‘Luister dan, er moet gewerkt worden.”; “Er zijn geen mensen, dus euhe… er wordt verwacht dat je ook aanwezig bent.”; “Alles moet binnen twee dagen.”; “.. Twee stuks binnen twee dagen. Een dag eentje en de andere dag de andere. Er zijn maar twee mensen, met jou en mij er bij vier.”; “Want eentje moet geknipt worden…”; “Mike, jij, ik, waarschijnlijk 1 van die manke”; Morgen zin het er maar 400, dusseuh moet lukken.”
NN: “Bij Martinus toch?”
[medeverdachte 1]: “Ja”
NN: “Bij benzine. Oke ik ben morgen om acht uur daar ja.”
[medeverdachte 1]: “Ja, is goed.”
Gesprek 4975 d.d. 28 juni 2011.
NN: “Wanneer kom je dan.”
[medeverdachte 1]: “Niet morgen weer…”
NN: “Morgen knippen?”
[medeverdachte 1]: “Ja.”
[verdachte] [telefoonnummer]
Gesprek 3819 d.d. 3 juli 2011 te 15.55 uur.
[medeverdachte 1]: “Nou ik heb ruzie met hem gemaakt.. ik zeg laat maar.. hoeft niet.”
[verdachte]: “Ja moet je luisteren ik heb uh.. eerst vraagt ie of ik het vast wil houden. Doe ik voor ze. Ik kon het gisteren al weg doen.. voor hetzelfde wat ik m als eerste vroeg..”
[medeverdachte 1]: “Ik heb ook andere.”
[verdachte]: “Moet je daar maar achter aan gaan.”
[medeverdachte 1]: “huhu, maar ik denk niet meer dan vijf hoor…”
[verdachte]: “Daar gaat het mij niet om.. al wil een ander me nu vijf geven, interesseert me niks.”
[medeverdachte 1]: “Ik bel je zo, kwartiertje.”
Gesprek 3820 d.d. 3 juli 2011 te 15.57 uur.
[medeverdachte 1] belt [verdachte]. [verdachte] geeft een laatste bod, namelijk het verschil delen. Laatste kans voor de koper.
Gesprek 3821 d.d. 3 juli 2011 te 15.59 uur.
[verdachte]: ‘Je moet zeggen dat je ruzie… een beetje ruzie met mij hebt gemaakt. Moet je zeggen mijn collega reageert straks op zijn manier, is eigen verantwoording.”
[medeverdachte 1]: “Hmm.. is goed… ben nu bezig met… neemt niet op.”
[verdachte] [telefoonnummer]
Gesprek 802 d.d. 17 april 2011.
Benny: “Alles rustig bij jullie?”
[medeverdachte 2]: “Ja.”
Benny: “Ja ok dan is hij het niet… allemaal invallen geweest in [plaats][wijk], [plaats].. Met plantages en alles er op en er aan, auto’s…”; “.. maar het is rustig?”
[medeverdachte 2]: “Ja.”
Uit vermelde taps blijkt van een onderling afstemmen van activiteiten tussen onder meer [verdachte], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] en ook van een onderlinge verdeling van werkzaamheden. De betreffende samenwerking heeft onmiskenbaar het oog op het doel van de criminele organisatie, te weten de teelt en handel van hennep en het daarmee behalen van winst. Mede in acht genomen hetgeen hierna ten aanzien van feit 6 (witwassen) wordt overwogen, is de rechtbank voorts van oordeel dat het doel ook was het witwassen van die verkregen winst
Gelet op de onderlinge taakverdeling die uit de tapgesprekken blijkt en de periode waarin de bedoelde teelt en handel hebben plaatsgevonden is de rechtbank van oordeel dat de samenwerking structureel en van duurzaam karakter is geweest. Bovendien is er naar het oordeel van de rechtbank sprake geweest van een bepaalde organisatiegraad.
De rechtbank concludeert dan ook dat [medeverdachte 1], [medeverdachte 3] en [verdachte] hebben deelgenomen aan een criminele organisatie.
Het onder 5 ten laste gelegde is dan ook wettig en overtuigend bewezen.
4.3.3.6 Feit 6
Ten aanzien van dit feit heeft de rechtbank acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen.
Contant, bij de doorzoeking aangetroffen, geld
In de woning van [medeverdachte 2] en [verdachte] zijn op diverse plaatsen contante geldbedragen aangetroffen:
- verstopt in een plastic strijkzak achter een luik op de slaapkamer;
- een bundel bankbiljetten onder het matras van het bed en
- 10 bankbiljetten van € 500,-- in een kast boven de televisie.
Het totaal van de aangetroffen geldbedragen bedraagt € 177.345,00.
Contante stortingen
Uit onderzoek naar de bankgegevens van [verdachte] en [medeverdachte 2] blijkt dat er in de periode van 1 januari 2008 tot en met 5 maart 2011 voor respectievelijk:
€ 0,-- aan contante stortingen zijn gedaan op bankrekeningnummer [rekeningnummer] ten name van [verdachte].
€ 40.814,34 aan contante stortingen zijn gedaan op bankrekeningnummer [rekeningnummer]3 ten name van [medeverdachte 2]
en € 87.704,30 aan contante stortingen zijn gedaan op bankrekeningnummer [rekeningnummer]3 ten name van [medeverdachte 2].
Contante aankopen en andere contante uitgaven
BMW [kenteken]
[verdachte] is op 5 juli 2011 een BMW X3 in beslag genomen.
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat hij de BMW op 18 januari 2010 contant heeft verkocht voor € 31.500,00. Hij herkent de hem getoonde foto nr. 2 ((waarneming rechtbank: [verdachte]) als de man die de BMW kocht. Hij verklaart dat deze man een tasje gaf met het geld in contanten. De man was in gezelschap van zijn vrouw en van een zus van hem of haar. De auto is toen op het postkantoor op naam gezet van deze zus, niet op zijn naam of op naam van zijn vrouw, die het koopcontract had getekend.
De BMW is op 20 januari 2010 te naam gesteld van [zus medeverdachte 2], een zus van mede/verdachte [medeverdachte 2].
[zus medeverdachte 2] heeft verklaard dat [verdachte] haar maandelijks € 300 contant betaalt voor de wegenbelasting en verzekering en dat hij ook de bekeuringen op kenteken contant aan haar voor de auto betaalde.
[verdachte] heeft ter zitting verklaard dat de BMW bij hem en zijn partner, medeverdachte [medeverdachte 2], in gebruik was. Verdachte heeft de auto contant betaald en opgehaald.
[medeverdachte 2] heeft verklaard dat zij de BMW, die op naam staat van haar zus [zus medeverdachte 2], het meest gebruikte, en dat [verdachte] de BMW af en toe gebruikt.
[getuige 6] verklaart dat de BMW op 13 april 2010 in zijn bedrijf[bedrijf 2] in onderhoud is geweest, dat de klant-kaart is ingevuld met de naam [medeverdachte 2] en dat contant is betaald voor een onderhoudsbeurt (€ 527,53) en voor verkoop uit het magazijn (€ 311,26 en € 398,07).
De rechtbank overweegt dat zij ervan uitgaat dat gelet op deze feiten en omstandigheden dit voertuig toebehoorde aan en gefinancierd is door [verdachte], al was het, kennelijk om dit toebehoren te verhullen, op naam gesteld van een ander.
Caravan [kenteken]
Op 5 juli is een caravan (merk Hobby) in beslag genomen, waarvan het kenteken op naam van mede/verdachte [verdachte] staat. Getuige [getuige 3] heeft verklaard dat hij de caravan met voortent op 16 april 2011 volgens de factuur heeft verkocht aan [verdachte]. Het totaalbedrag van € 23.000,00 is contant betaald.
[verdachte] heeft ter zitting verklaard dat hij de caravan, merk Hobby heeft gekocht.
Verdachte [medeverdachte 2] heeft verklaard dat zij de caravan hebben gekocht in Purmerend.
Quad Bombardier[kenteken]
In de woning van [medeverdachte 2] en [verdachte] is een envelop van de RDW, met daarop de naam “[verdachte]” aangetroffen, inhoudende een blanco kentekenbewijs van een driewielig motorrijtuig, merk Bombardier.
Getuige [getuige 4], directeur van [bedrijf 3], heeft verklaard dat hij in juni 2011 de betreffende quad [kenteken] heeft verkocht aan “[verdachte]” voor een contant bedrag van € 15.750,00. De quad moest nog worden besteld.
Uit diverse afgeluisterde en opgenomen telefonische gesprekken volgt dat [A] op 30 mei 2011 tegen [verdachte] zegt: : “vijftienzevenvijftig. Ja of nee.” “ja of nee, geef ik t door is ie er misschien over twee weken of zo”. [verdachte] antwoord: “.. maar dan moet ik wel van die ander af.” Op 10 juni 2011 zegt [A] tegen [verdachte]: “Had je ruzie?”. [verdachte] antwoord: “Ja.”. [A] zegt daarop: “Nee, je had beter geen nieuwe quad kunnen kopen.”. Op 21 juni 2011 zegt [verdachte] in een gesprek: “Ik ben bezig aan m’n quad jongen.” en “Van die nieuwe”. Op 25 juni 2011 wordt aan [verdachte] gevraagd: “En ben je al een beetje aan het rondrijden op dat nieuwe ding”. [verdachte] antwoord: “Nee ik krijg morgen pas de kentekenplaten.”.
Op 12 augustus 2011 is uit handen van [getuige 4] een quad met kenteken [kenteken] inbeslaggenomen. Deze was eigendom van [verdachte] en stond bij [bedrijf 3] opgeslagen.
Quad Yamaha [kenteken]
In de woning van [medeverdachte 2] en [verdachte] is een mapje in beslag genomen, inhoudende een kentekenbewijs deel I A en B en deel II, van een quad Yamaha, type YFM 700 FWAD, kenteken [kenteken], ten name van [broer medeverdachte 2], de broer van verdachte [medeverdachte 2].
Getuige [getuige 5], directeur van [bedrijf 4], herkent [verdachte] van een foto, als iemand die in zijn zaak is geweest. Volgens hem is dit ook degene aan wie hij de quad heeft verkocht, maar de getuige is daar niet helemaal zeker van. De quad is verkocht voor € 13.250,00 contant. De factuur staat op naam van [broer medeverdachte 2]. De getuige herkent [broer medeverdachte 2] niet van een foto.
[broer medeverdachte 2] heeft verklaard dat kenteken en reservesleutel van de Yamaha-quad bij [verdachte] lagen en dat [verdachte] met deze quad naar Spanje is geweest.
Een vervangend kentekenbewijs voor het voertuig met kenteken [kenteken] ten name van [broer medeverdachte 2], met als reden: kentekenbewijs vermist, is op 9 juli 2011 aangevraagd en betaald door [medeverdachte 2], op naam van [broer medeverdachte 2] en betaald van rekeningnummer [rekeningnummer] van rekeninghouder [medeverdachte 2].
De rechtbank overweegt dat zij ervan uitgaat dat gelet op deze feiten en omstandigheden dit voertuig toebehoorde aan en gefinancierd is door [verdachte], al was het, kennelijk om dit toebehoren te verhullen, op naam gesteld van een ander.
Volkswagen Transporter [kenteken]
Op 5 juli is onder medeverdachte [medeverdachte 3] een Volkswagen Transporter (VW) in beslag genomen.
Het kenteken van de VW heeft in de periode 15 november 2010 tot en met 7 juni 2011 op naam gestaan van verdachte [verdachte].
[getuige 7] heeft de VW verkocht voor €13.000,00. Er is contant betaald door de koper. De nota is gesteld op naam van [verdachte].
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij de VW heeft gekocht en contant heeft betaald. De VW heeft hij vervolgens op afbetaling verkocht aan zijn vader, mede verdachte [medeverdachte 3], voor ongeveer € 10.000,00.
[medeverdachte 3] heeft verklaard dat de VW Transporter op zijn naam staat, dat de vrouw van [verdachte] die wel eens gebruikt en [verdachte] zelf ook en dat hij deze op afbetaling heeft gekocht voor € 10.000,-- of € 11.000,--.
Motor KTM Duke [kenteken] en motor KTM [kenteken]
Een motor KTM Duke met kenteken in het kentekenregister van de RDW heeft in de periode van 11 april 2008 tot en met 8 januari 2010 op naam gestaan van [verdachte], en vanaf laatstgenoemde datum op naam van [broer medeverdachte 2].
Bij verzekeringsmaatschappij Allianz Nederland bleek dat bij Orion Direct een polis bekend was betreffende een KTM motorfiets met kenteken [kenteken] van 19 september 2008 tot 19 september 2010.
[verkoper bedrijf 5], verkoper bij [bedrijf 5] te De Bilt, verklaart dat hij de motorfiets KTM met kenteken [kenteken] volgens de factuur heeft verkocht aan [broer medeverdachte 2] te [plaats]. Daarbij heeft hij de KTM met kenteken [kenteken] ingekocht. Er moest nog € 10.038,28 worden bijbetaald.
De motor is op 15 juli 2010 ingeruild voor € 7.500,-- .
De motor met kenteken [kenteken] is op 5 juli 2011 op de locatie [adres] (woning [verdachte]) in beslaggenomen. Deze staat sinds 15 oktober 2010 op naam van [broer medeverdachte 2].
Bij de doorzoeking van de woning van [verdachte] werden onder meer in beslag genomen: de contactsleutel van de motor met kenteken [kenteken], aan één ring met sleutels voordeur en hek van de woning [adres]; en reservesleutels van de motor met kenteken [kenteken].
Op 5 april 2011 is het rijbewijs van [broer medeverdachte 2] ingevorderd naar aanleiding van een verkeersovertreding met een motorfiets met kenteken [kenteken] en op 30 juni 2011 is hij aangehouden in Maarssen in verband met rijden op de motor met kenteken [kenteken], terwijl zijn rijbewijs was ingevorderd.
De rechtbank overweegt dat zij ervan uitgaat dat gelet op deze feiten en omstandigheden deze voertuigen met kentekens [kenteken] en [kenteken] toebehoorden aan en gefinancierd waren door [verdachte], al waren ze, kennelijk om dit toebehoren te verhullen, op naam gesteld van een ander.
Natuzzi meubelen
Op 5 juli 2011 werden in de woning [adres] te Utrecht Natuzzi meubelen (bankstel, salontafel en dressoir) aangetroffen.
In de woning werd aangetroffen en in beslag genomen een Natuzzi factuur met ordernummer 070783 op naam van [moeder medeverdachte 2], [adres], betreffende 1 salontafel NAT en 6 losse elementen NAT. [moeder medeverdachte 2] is de moeder van [medeverdachte 2].
Door Natuzzi meubelen werd na een daartoe strekkend bevel per email opgave gedaan van drie contante betalingen voor order 070783 tot een bedrag van € 8478,45.
Aankopen IJzerhandel
[directeur bedrijf 6], directeur en eigenaar van[bedrijf 6] heeft staal verkocht aan een man van 25 à 30 jaar oud, die zich voorstelde als Goedee en die kwam van het kamp aan de [adres]. De man reed in een BMW, een soort Jeep. De man heeft staal besteld voor ongeveer € 3.000,-- en dit bedrag contant betaald in briefjes van € 50,-- en van € 20,--.
Ter zake is een factuur opgemaakt die een totaalbedrag inhoudt van € 2.975,00 inclusief BTW en voorts: “Voldaan per kas”.
Vakantie februari 2010
Bij de doorzoeking op 5 juli 2011 van de woning [adres] te Utrecht is een factuur aangetroffen van Globe Reisbureau notanr. 2327/0 met een kwitantie betreffende een betaling door [medeverdachte 2] van € 835,00. De factuur betreft een totaalbedrag van € 2424,98 en houdt onder meer in: “Hartelijk dank voor uw boeking, verzorgd door [medewerker reisbureau].
[medewerker reisbureau] heeft naar aanleiding van vragen over notanr. 2327/0 van haar reisbureau verklaard dat alle bedragen contant zijn betaald.
Aankopen bouwmateriaal [bedrijf 7]
[vestigingsmanager bedrijf 7], vestigingsmanager bij [bedrijf 7][plaats], verklaart dat onder klantnummer [klantnummer] onder meer de volgende gegevens zijn opgeslagen: [verdachte]. Onder dit klantnummer zijn facturen opgemaakt, die allemaal contant zijn betaald.
In tapgesprek TA03-3546 van 28 juni 2011 belt [medeverdachte 2] naar [bedrijf 7] en noemt daarbij het klantnummer [klantnummer].
Een overzicht debiteurenrekening [verdachte] Klantcode [klantnummer] vermeldt facturen van de periode april 2007 tot en met december 2009, waarvan het totaalbedrag voor de periode 1 januari 2008 tot en met 5 juli 2011 € 4.265,71 bedraagt.
Betaling verbouwing badkamer [adres]
Bij de doorzoeking op 5 juli 2011 werd in de woning [adres] te Utrecht een factuur aangetroffen en in beslag genomen van [bedrijf 8], die onder meer inhoudt: Klant: Fam [verdachte], Totaal: € 4.477,99.
[eigenaar bedrijf 8], eigenaar van [bedrijf 8]heeft verklaard dat de factuur betrekking heeft op de aanleg van een douche en toileteenheid in de schuur op het woonwagenkamp in [wijk], dat het factuurbedrag van € 4.477,99 contant is betaald door [verdachte] en dat [verdachte] hem ook € 2.130,-- contant heeft betaald om tegels, wc en apparatuur te betalen aan [bedrijf 9], zodat hij totaal (€ 7.607,99, de rechtbank leest verbeterd:) € 6.607,99 heeft ontvangen.
Betalingen CJIB
Bij de doorzoeking op 5 juli 2011 van de woning [adres] te Utrecht werden kwitanties aangetroffen en in beslag genomen ter zake contante betalingen aan het CJIB, te weten 6 betalingen, de eerste op 23 oktober 2009 en de laatste op 12 maart 2010, voor een totaalbedrag van € 2.555,63.
Camperhuur 2008
Een “Verhuurcontract” vermeldt dat “ondergetekende [verdachte]”een camper heeft gehuurd voor “2 weken van 16-07-08” en voorts: “€ 2.000,-- contant op 16.07.08”.
Blijkens een afschrift van de RABObankrekening [rekeningnummer] op naam van [medeverdachte 2] is op 13 mei 2008 een bedrag van € 1250,00 afgeschreven ovv “2 x camperborg 16-7 tot 1-8.
Diverse aankopen
Bij de doorzoeking op 5 juli 2011 van de woning [adres] te Utrecht zijn bonnen van contante aankopen aangetroffen (onder andere betreffende aankopen bij elektronicawinkels, aankoop van aan hennepteelt gerelateerde producten en tankbonnen) voor een totaalbedrag van € 22.661,22.
[verdachte] heeft ter terechtzitting verklaard dat handgeschreven nota’s, die onder meer Canna Ph-bloei, Canna Terra Floris betreffen en die zijn aangetroffen in zijn woning, betrekking hebben op benodigdheden voor hennepteelt.
Contant beschikbaar en traceerbaar
Tegenover al deze contante uitgaven staat een gering contant bedrag dat traceerbaar is: een beginsaldo van € 3.000,-- en contante opnames van € 5.420,--.
Conclusie inzake witwassen
Vast staat dat de verdachte tussen 1 januari 2011 en 5 juli 2011 betrokken was bij hennepteelt en –handel.
De rechtbank is van oordeel dat de contante bedragen die de verdachte ter beschikking had (grotendeels) van misdrijf afkomstig zijn. De verdachte heeft door zijn aankopen de herkomst van dit geld verhuld en heeft de bedragen die hij contant aanwezig had (grotendeels) verborgen.
Het is een feit van algemene bekendheid dat met de handel in hennep veel geld wordt verdiend en dat er veel contant geld in omgaat.
De rechtbank stelt vast dat [verdachte] en [medeverdachte 2] in de periode 1 januari 2008 tot en met 5 juli 2011 beschikten over een zeer groot bedrag aan contant geld, meer dan € 475.000,--, terwijl daar slechts een gering contant bedrag van traceerbare herkomst (€ 8.420,--) tegenover stond.
Tussen het totaalbedrag in contanten waarover [verdachte] en [medeverdachte 2] gezamenlijk beschikten dan wel beschikt hebben en het traceerbare totaalbedrag aan contanten gaapt een kloof van meer dan € 450.000,--.
Het voorgaande draagt de conclusie dat de – door verdachte en/of zijn partner verhulde - contante middelen (grotendeels) voortkomen uit misdrijven.
Verdachte behoeft niet te bewijzen dat hij legale inkomsten heeft gehad, maar: tegenover bewijsmiddelen die de conclusie dragen dat zijn – door hem verhulde - contante middelen voortkomen uit misdrijven ligt het op de weg van de verdediging het standpunt dat verdachte legaal inkomsten heeft verkregen, in de voor witwassen tenlastegelegde periode of, als het spaargeld betrof, voor de voorafgaande periode, enigszins te onderbouwen. Dat is niet of onvoldoende gebeurd.
De rechtbank acht de verklaring van [verdachte] ter terechtzitting dat het aangetroffen geld afkomstig is uit zijn oud ijzerhandel, zijn autohandel en bemiddeling voor derden in aankopen bij de growshop niet aannemelijk.
Het enkele feit dat sprake is van een inschrijving bij de Kamer van Koophandel betekent niet dat inkomsten van de ingeschrevene legaal verkregen zijn.
Verdachte stelt dat er een belastingaangifte van hem moet zijn, maar legt geen afschrift over, terwijl over de jaren 2008 tot en met 2010 geen aangiften inkomstenbelasting zijn ontvangen door de belastingdienst.
Concretisering naar betrokken personen en adequate onderbouwing met schriftelijke stukken, ontbreekt.
Juist voor de autohandel, waar auto’s als ze van eigenaar wisselen op naam gesteld worden had de verdachte stukken moeten overleggen, tenminste had hij leveranciers en klanten moeten noemen, als die er waren.
Noch in de woning noch in de BMW noch bij het administratiekantoor waar verdachte gebruik van maakte zijn bonnen waaruit inkomsten blijken aangetroffen.
De bonnen van de oud-ijzerhandel die (uitsluitend met betrekking tot de periode november 2010 tot en met maart 2011) door de raadsman zijn overgelegd roepen vraagtekens op: een deel ervan is niet op naam gesteld, een deel ervan betreft metaal, ingeleverd door een ander dan verdachte of op een tijdstip dat verdachte op vakantie was. Verdachte verklaart hierover ter zitting dat hij oud ijzer door D. of [B] liet ophalen en inleveren in Amstelhoek, omdat dat meer opleverde, maar deze verklaring roept nieuwe vragen op, die niet beantwoord zijn: waarom wordt er als Amstelhoek meer oplevert een of twee dagen eerder of later oud ijzer bij het minder betalende bedrijf gebracht?
Zélfs als deze bonnen daadwerkelijk zouden zien op metaalleveranties van de verdachte zou dat wijzen op een omzet van ongeveer € 7.000,-- per maand tussen november 2010 en maart 2011. Zélfs als deze inkomsten worden geëxtrapoleerd voor de periode 1 januari 2008 tot en met 1 juli 2011, zélfs als wordt aangenomen dat verdachte geen kosten heeft gemaakt om die omzet te genereren blijft er een onverklaard gat van meer dan € 150.000,-- tussen deze inkomsten en de beschikbare contanten in die periode.
[medeverdachte 2] en verdachte hebben door de gedane aankopen, die steeds contant werden betaald, de herkomst van dit geld verhuld. Daarnaast waren de bedragen die in hun woning contant aanwezig waren, (grotendeels) verborgen op verschillende plekken in huis.
De rechtbank gaat ervan uit dat verdachte daarvan op de hoogte was omdat hij, zoals blijkt uit de hiervoor besproken feiten, betrokken is bij de hennephandel en –teelt en hij veel grote uitgaven doet. De rechtbank gaat ervan uit dat ook [medeverdachte 2] daarmee bekend was nu zij zelf verklaart dat zij voornamelijk het huis schoon houdt en dat zij het huishouden doet.
Dat veel aankopen door [verdachte] werden betaald leidt niet tot het oordeel dat alleen hij opzettelijk heeft witgewassen: de omvang van de aangetroffen contante bedragen en de waarde van de gekochte goederen is zodanig dat daaruit slechts is af te leiden dat [medeverdachte 2] wist dat een en ander niet uit de gestelde legale inkomsten bekostigd kon worden.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van het voorgaande het gezamenlijk opzettelijk witwassen wettig en overtuigend bewezen is.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
ten aanzien van feit 1:
op tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 maart 2011 tot en met 16 mei 2011 te [plaats], tezamen en in vereniging met anderen, telkens in de uitoefening van een beroep of bedrijf, telkens opzettelijk heeft geteeld in een pand aan [adres] een hoeveelheid van ongeveer 291 hennepplanten, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
en
op tijdstippen in de periode van 1 maart 2011 tot en met 16 mei 2011 te [plaats], tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een hoeveelheid electriciteit, toebehorende aan Energiebedrijf Eneco, waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) het weg te nemen goed onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van verbreking van de verzegeling van de (hoofd)meterkast;
ten aanzien van feit 2:
op tijdstippen in de periode van 1 januari 2011 tot en met 5 juli 2011 te [plaats], tezamen en in vereniging met een ander, telkens opzettelijk heeft geteeld en bereid en bewerkt en verwerkt in een pand aan de [adres] een hoeveelheid van ongeveer 2002 hennepplanten en/of delen daarvan, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
en
op tijdstippen in de periode van 1 januari 2011 tot en met 5 juli 2011 te [plaats], tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een hoeveelheid electriciteit, toebehorende aan Energiebedrijf Eneco, waarbij verdachte en/of zijn mededader zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft door middel van verbreking van de verzegeling van de (hoofd)meterkast;
ten aanzien van feit 3:
op 5 juli 2011 te Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad in een pand aan het [adres] een hoeveelheid van in totaal ongeveer 20,36 kilogram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
ten aanzien van feit 4:
hij op tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2011 tot en met 5 juli 2011 te Utrecht en/of [plaats] en/of [plaats], (telkens) tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (telkens) in de uitoefening van een beroep of bedrijf, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad een grote hoeveelheid hennep (als bedoeld in artikel 11, vijfde lid, van de Opiumwet), in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
ten aanzien van feit 5:
in de periode van 01 januari 2011 tot en met 5 juli 2011 te Utrecht, althans in het arrondissement Utrecht, heeft deelgenomen aan een organisatie, die werd gevormd door hem, verdachte en [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] en een of meer anderen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten
- het telkens (in de uitoefening van een beroep of bedrijf) opzettelijk handelen in strijd met een onder artikel 3 onder B en C van de Opiumwet gegeven verbod, en/of
- witwassen van grote hoeveelheden geld en/of goederen;
ten aanzien van feit 6:
hij op tijdstippen in de periode van 1 januari 2008 tot en met tot 5 juli 2011, te Utrecht, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, althans alleen, meermalen, telkens van een of meer voorwerp(en), te weten een grote hoeveelheid geld en/of (een) personenauto('s) en/of (een) motor(en) en/of (een) quad(s) en/of een caravan,
- de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, althans heeft verborgen, en/of
- bovenomschreven voorwerp(en) heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet, althans van bovenomschreven voorwerp(en) gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en) dat bovenomschreven voorwerp(en) - onmiddelijk of middelijk- afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
feit 1 :
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod in de uitoefening van een beroep of bedrijf en
diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking;
feit 2:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod en
diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking;
feit 3:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 4:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod in de uitoefening van een beroep of bedrijf;
feit 5:
deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 11 derde lid, van de Opiumwet, alsmede
deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;
feit 6:
(medeplegen van) witwassen, meermalen gepleegd.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 36 maanden, met aftrek.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht bij het bepalen van de strafmaat rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, met name betreffende de situatie van de woning van verdachte en het daardoor toegevoegde leed.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft samen met anderen zich bezig gehouden met het op professionele wijze en op betrekkelijk grote schaal illegaal kweken van hennep en de handel hierin. Verdachte was betrokken bij de hennepkwekerijen in [plaats] en [plaats] en had daarnaast een aanzienlijke hoeveelheid hennep in zijn woning in Utrecht liggen. Bij de kwekerijen is tevens op illegale wijze elektriciteit weggenomen ten behoeve van de kwekerijen.
Het spreekt voor zich dat het kweken van een softdrug als hennep, zeker in een omvang als waarvan hier sprake van is, een strafbaar feit is dat overlast veroorzaakt en schade voor de maatschappij oplevert. Softdrugs zijn immers stoffen die bij langdurig gebruik kunnen leiden tot schade voor de gezondheid. Dit is de reden dat de verstrekking van softdrugs aan banden is gelegd. Door de handelwijze van verdachte wordt dit restrictieve beleid doorkruist.
Voorts levert een kwekerij waarbij op illegale wijze elektriciteit wordt onttrokken aan het net en de elektrische installatie ondeskundig is aangelegd, (brand)gevaar op voor de omgeving.
Tevens heeft verdachte deelgenomen aan een criminele organisatie die bedrijfsmatige productie van en handel in hennep en het witwassen van de hieruit verkregen gelden tot doel had. Hierdoor werd de herkomst van de gelden versluierd. Het witwassen van gelden heeft een ontwrichtende werking op het economisch verkeer.
Verdachte heeft zich kennelijk om al deze gevolgen niet bekommerd en slechts gehandeld uit winstbejag. Deze feiten worden verdachte dan ook zwaar aangerekend, te meer nu uit de telefoontaps blijkt dat verdachte daarbij een leidinggevende rol heeft gespeeld.
Uit het verhandelde ter zitting en de houding van verdachte ter zitting heeft de rechtbank niet de indruk gekregen dat verdachte volledige openheid van zaken heeft gegeven. Verdachte heeft totaal geen spijt en berouw getoond ten aanzien van hetgeen hij heeft gedaan. Hij heeft daarmee geen enkel inzicht getoond in de strafwaardigheid van zijn handelen. De rechtbank is van oordeel dat een onvoorwaardelijk strafdeel langer dan de duur van het voorarrest noodzakelijk is om verdachte ervan te doordringen dat hij fout heeft gehandeld en dat de zaken waar hij zich mee heeft ingelaten wel degelijk strafbaar en laakbaar zijn.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie, d.d. 18 november 2011, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld, onder andere voor overtreding van de Opiumwet en voor vermogensdelicten.
De rechtbank heeft voorts rekening gehouden met het omtrent verdachte opgemaakte reclasseringsrapport d.d. 23 september 2011. De reclassering adviseert daarin aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
De rechtbank houdt in het voordeel van verdachte rekening met het feit dat door de gemeente Utrecht aan verdachte en zijn gezin de toegang tot zijn woning is ontzegd voor de duur van één jaar.
De rechtbank is, gelet op de ernst van de feiten, van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van geruime duur geboden is.
Nu de rechtbank deels tot een andere bewezenverklaring komt dan de officier van justitie, zal de rechtbank, rekeninghoudend met de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, alsmede gelet op de oriëntatiepunten van het LOVS, aan verdachte een lagere straf opleggen dan de straf die door de officier van justitie is gevorderd.
De rechtbank acht, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden passend en geboden. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie.
7 Het beslag
7.1 standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de verbeurdverklaring gevorderd van de voorwerpen genoemd onder 2, 21, 22, 26, 27, 33 t/m 42 en 44 t/m 58 op de lijst van in beslag genomen voorwerpen en teruggave aan verdachte van de voorwerpen genoemd onder 23 t/m 25, 28 t/m 32 en 43 op de lijst van in beslag genomen voorwerpen.
De officier van justitie verzoekt de rechtbank ten aanzien van het in beslag genomen geld te bepalen dat, in geval van teruggave, het conservatoir beslag gehandhaafd blijft en dat er derhalve van fysieke teruggave nog geen sprake is.
7.2 standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om teruggave aan verdachte van alle – nog niet
teruggegeven – goederen welke onder verdachte in beslag zijn genomen, voor zover dit niet betreft de goederen die betrekking hadden op de hennep.
7.3 Het oordeel van de rechtbank
7.3.1 De verbeurdverklaring
De in beslag genomen voorwerpen op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst, genummerd 21, 22, 26, 27, 33 t/m 42, 44 t/m 58 en 2, zijn vatbaar voor verbeurdverklaring.
Gebleken is dat de voorwerpen aan verdachte toebehoren en deze door middel van de strafbare feiten zijn verkregen en/of de feiten zijn begaan of voorbereid met behulp van deze voorwerpen.
Ten aanzien van het onder 2 vermelde geldbedrag verstaat de rechtbank dat hier tevens conservatoir beslag op rust.
7.3.2 De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de in beslag genomen voorwerpen, op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst, genummerd 23, 24, 25, 28 t/m 32 en 43, aan verdachte, aangezien deze voorwerpen niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag zijn genomen.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 33, 33a, 47, 57, 63, 140, 311 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 11 en 11a van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
Voorvragen
- verklaart de dagvaarding geldig;
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het onder 3 ten laste gelegde feit waar het het pand aan de [adres] te [woonplaats] betreft;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 :
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod in de uitoefening van een beroep of bedrijf en
diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking;
feit 2:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod en
diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking;
feit 3:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 4:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod in de uitoefening van een beroep of bedrijf;
feit 5:
deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 11 derde lid, van de Opiumwet, alsmede
deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;
feit 6:
(medeplegen van) witwassen, meermalen gepleegd.
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 30 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- verklaart verbeurd de voorwerpen die op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst zijn genummerd 21, 22, 26, 27, 33 t/m 42, 44 t/m 58 en 2;
Ten aanzien van het onder 2 vermelde geldbedrag verstaat de rechtbank dat hier tevens conservatoir beslag op rust.
- gelast de teruggave aan verdachte van de voorwerpen die op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst zijn genummerd 23, 24, 25, 28 t/m 32 en 43;
Dit vonnis is gewezen door mr. D.A.C. Koster, voorzitter, mr. M.J. Grapperhaus en mr. M.A.A.T. Engbers, rechters, in tegenwoordigheid van G. van Engelenburg, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 26 januari 2012.