ECLI:NL:RBUTR:2012:BW5880

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
26 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/601184-11 [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hennepteelt en witwassen door verdachte in Utrecht

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht op 26 januari 2012, stond de verdachte terecht voor het aanwezig hebben van een grote hoeveelheid hennep en het witwassen van aanzienlijke geldbedragen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, samen met haar echtgenoot, op 5 juli 2011 in hun woning in Utrecht ongeveer 20,36 kilogram hennep had. De verdachte had verklaard dat zij het huishouden deed en voor haar kinderen zorgde, maar de rechtbank concludeerde dat zij op de hoogte moest zijn geweest van de hennep in haar woning. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging dat de verdachte geen wetenschap had van de hennep, en oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van softdrugs, wat in strijd is met de Opiumwet.

Daarnaast werd de verdachte ook beschuldigd van witwassen. De rechtbank stelde vast dat de verdachte en haar echtgenoot in de periode van 1 januari 2008 tot 5 juli 2011 beschikten over een aanzienlijk bedrag aan contant geld, meer dan € 475.000, terwijl er slechts een gering bedrag aan traceerbare legale inkomsten tegenover stond. De rechtbank concludeerde dat de contante middelen grotendeels afkomstig waren uit misdrijven, en dat de verdachte en haar partner de herkomst van dit geld verhulden door contante aankopen te doen. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan beide feiten en legde een werkstraf van 240 uren op, met vervangende hechtenis van 120 dagen indien de werkstraf niet naar behoren werd verricht. Tevens werd rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder de zorg voor haar kinderen en de veroordeling van haar echtgenoot tot een langdurige gevangenisstraf.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/601184-11 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 26 januari 2012
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1982] te [geboorteplaats],
p/a: Hilhorst Advocaten, Achter Sint Pieter 4, 3512 HS Utrecht.
Raadsvrouw mr. M.P. Hilhorst, advocaat te Utrecht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 12 januari 2012. Verdachte is niet als verdachte verschenen. Wel is verschenen haar gemachtigde raadsvrouw. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:
samen met anderen een grote hoeveelheid hennep voorhanden heeft gehad in een woning aan het [adres] te Utrecht;
feit 2:
zich (samen met (een) ander(en)) schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van een grote hoeveelheid geld en voertuigen,- dan wel dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan de schuldvariant van het witwassen van dat geld en die voertuigen.
3 De voorvragen
3.1 De geldigheid van de dagvaarding
De dagvaarding is geldig
3.2 De bevoegdheid van de rechtbank
De rechtbank is bevoegd.
3.3 De ontvankelijkheid van de officier van justitie
De officier van justitie is ontvankelijk.
3.4 Overige voorvragen
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
4.2 Het standpunt van de verdediging
Start onderzoek - algehele bewijsuitsluiting
De raadsvrouwe heeft zich aangesloten bij het verweer gevoerd in de zaak tegen [medeverdachte 1]. Aldus is –zakelijk weergegeven– het volgende aangevoerd:
De CIE kon de 2 van de 3 meldingen over [medeverdachte 1], die aanleiding zijn geweest voor het inzetten van de opsporingsmiddelenmiddelen, niet op betrouwbaarheid beoordelen. Derhalve lag het op de weg van de politie om een nadere toetsing uit te voeren. Een enkele GBA check is daartoe onvoldoende, aldus de verdediging (zie ook de uitspraak van het Hof ’s-Hertogenbosch (LJN BC5433)). Een nadere check zou uitwijzen dat de CIE informatie inderdaad onjuiste informatie bevatte. Derhalve is, aldus de verdediging, de CIE info niet of onvoldoende getoetst en is de grondslag voor de inzet van ingrijpende opsporingsmiddelen onvoldoende geweest.
De verdediging heeft gesteld dat de toegepaste bob-middelen daarom niet ingezet hadden mogen worden. Met het ten onrechte tappen en observeren is sprake van een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering, hetgeen dient te leiden tot algehele bewijsuitsluiting, hetgeen een integrale vrijspraak tot gevolg dient te hebben.
Ten aanzien van de feiten
De verdediging is van mening dat de rechtbank op basis van het dossier niet tot een bewezenverklaring kan komen van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
Ten aanzien van feit 1 stelt de verdediging dat verdachte geen wetenschap heeft gehad van de in de woning aanwezige hennep, hetgeen wordt bevestigd door de verklaring van haar partner, medeverdachte [medeverdachte 1]. Verdachte is immers op 2 juli 2011 met de kinderen naar de camping vertrokken en was op 5 juli 2011, de dag van de doorzoeking, teruggekomen, dit terwijl haar partner de hennep, zoals heeft zij van hem vernomen, tijdens haar verblijf op de camping in de woning heeft neergelegd.
Subsidiair stelt de verdediging dat verdachte bij haar terugkomst in de woning op 5 juli 2011 met een voldongen feit werd geconfronteerd en hier niets meer mee kon doen.
Ten aanzien van feit 2 stelt de verdediging dat het niet onaannemelijk is dat de partner van verdachte, medeverdachte [medeverdachte 1], het aangetroffen geld heeft verdiend met zijn jarenlange handel in oud ijzer en auto’s. Immers hij is ingeschreven bij de Kamer van Koophandel en liet zijn oud ijzer de laatste tijd vaak wegbrengen door een bekende. Verdachte deed de administratie en zag verdiensten van ca € 3.000,00 tot € 4.000,00 per maand en diende zich derhalve geen vragen te stellen bij de aanschaf van de diverse goederen, de vakanties etc.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
4.3.1 Ten aanzien van het verweer
Start onderzoek –algehele bewijsuitsluiting
De rechtbank overweegt ten aanzien van het gevoerde verweer dat in de door de verdediging aangehaalde zaak van het Hof ’s-Hertogenbosch sprake was van slechts één enkele CIE melding, waarvan geen oordeel over de betrouwbaarheid kon worden gegeven. In het onderhavige onderzoek is evenwel sprake van een geheel andere situatie: er is een drietal CIE meldingen, waarvan één als betrouwbaar is aangemerkt. Voorts is naar aanleiding van deze CIE meldingen een GBA check gedaan en zijn de antecedenten van de betrokken personen nagetrokken, waaruit bleek dat twee van hen antecedenten hadden met betrekking tot overtreding van de Opiumwet.
De rechtbank is derhalve, anders dan de verdediging, van oordeel dat er in het onderhavige onderzoek wel voldoende grondslag was voor een verdenking ex artikel 27 Wetboek van Strafvordering en derhalve ook voor de inzet van de toegepaste bob-middelen.
De rechtbank verwerpt derhalve het verweer van de raadsvrouw.
4.3.2 De bewijsmiddelen
Waar in het navolgende wordt gesproken over [medeverdachte 2], [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3], dan wel [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3], worden daarmee bedoeld respectievelijk de medeverdachten [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3].
Voor zover geschriften in de zin van art. 344.1.5º Wetboek van Strafvordering tot bewijs worden gebezigd, worden zij alleen gebruikt in verband met de inhoud van de overige bewijsmiddelen.
4.3.2.1 Feit 1
Op 5 juli 2011 vindt in de woning van [medeverdachte 1] en [verdachte] aan het [adres] te Utrecht een doorzoeking plaats. Ter plaatse wordt medeverdachte [medeverdachte 1] aangehouden. [verdachte] is in de woning aanwezig. In de woning wordt een hoeveelheid hennep aangetroffen . De aangetroffen hennep betreft gedroogde hennep en het totaal gewicht bedraagt (5,68 + 5,78 + 1,5 + 1,3 + 2,62 +1,52 + 1,96 =) 20,36 kg.
De door de verbalisant uitgevoerde test van de monsters afkomstig uit de woning aan het [adres] te Utrecht bevestigde dat het hennepplanten van het soort cannabis waren. De verbalisant herkende de plantendelen als hennep.
[verdachte] heeft verklaard dat zij woont op het adres [adres] te [woonplaats] en daar het huishouden doet en voor haar kinderen zorgt.
Medeplegen
De rechtbank is van oordeel dat er geen enkel begin van aannemelijkheid is dat verdachte [verdachte] niet op de hoogte was van de aanwezigheid van de aangetroffen hennep.
De rechtbank overweegt daartoe dat de –aanzienlijke hoeveelheid- hennep is aangetroffen op zogenaamde droogrekken in een kamer op de begane grond van de woning van [verdachte] en haar partner [medeverdachte 1]. Voorts betrof het droge hennep, waaruit de rechtbank afleidt dat de hennep al enige tijd in de woning aanwezig was. [verdachte] heeft verklaard dat zij woont op het adres [adres] te [woonplaats] en daar het huishouden doet en voor haar kinderen zorgt. Voorts was zij op 5 juli 2011 in de woning aanwezig. Bevestiging voor de wetenschap van de aanwezigheid van de hennep vindt de rechtbank ook in het door [verdachte] op 17 april 2011 met een zekere Bennie heeft gevoerd. In dit gesprek wordt gesproken over politie-invallen bij hennepkwekerijen en vraagt Bennie aan verdachte [verdachte] of bij hen alles nog rustig is, hetgeen het geval blijkt te zijn, gezien het antwoord van [verdachte].
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het onder 1 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen.
4.3.2.2 Feit 2
Ten aanzien van dit feit heeft de rechtbank acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen.
Contant, bij de doorzoeking aangetroffen, geld
In de woning van [verdachte] en [medeverdachte 1] zijn op diverse plaatsen contante geldbedragen aangetroffen:
- verstopt in een plastic strijkzak achter een luik op de slaapkamer;
- een bundel bankbiljetten onder het matras van het bed en
- 10 bankbiljetten van € 500,-- in een kast boven de televisie.
Het totaal van de aangetroffen geldbedragen bedraagt € 177.345,00.
Contante stortingen
Uit onderzoek naar de bankgegevens van [medeverdachte 1] en [verdachte] blijkt dat er in de periode van 1 januari 2008 tot en met 5 maart 2011 voor respectievelijk:
€ 0,-- aan contante stortingen zijn gedaan op bankrekeningnummer [rekeningnummer] ten name van [medeverdachte 1].
€ 40.814,34 aan contante stortingen zijn gedaan op bankrekeningnummer [rekeningnummer]3 ten name van [verdachte]
en € 87.704,30 aan contante stortingen zijn gedaan op bankrekeningnummer [rekeningnummer]3 ten name van [verdachte].
Contante aankopen en andere contante uitgaven
BMW [kenteken]
Onder [medeverdachte 1] is op 5 juli 2011 een BMW X3 in beslag genomen.
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij de BMW op 18 januari 2010 contant heeft verkocht voor € 31.500,00. Hij herkent de hem getoonde foto nr. 2 (waarneming rechtbank: [medeverdachte 1]) als de man die de BMW kocht. Hij verklaart dat deze man een tasje gaf met het geld in contanten. De man was in gezelschap van zijn vrouw en van een zus van hem of haar. De auto is toen op het postkantoor op naam gezet van deze zus, niet op zijn naam of op naam van zijn vrouw, die het koopcontract had getekend.
De BMW is op 20 januari 2010 te naam gesteld van [zus verdachte], een zus van verdachte [verdachte].
[zus verdachte] heeft verklaard dat [medeverdachte 1] haar maandelijks € 300 contant betaalt voor de wegenbelasting en verzekering en dat hij ook de bekeuringen op kenteken contant aan haar betaalde.
[verdachte] heeft verklaard dat zij de BMW, die op naam staat van haar zus [zus verdachte], het meest gebruikte, en dat [medeverdachte 1] de BMW af en toe gebruikt.
[getuige 5] verklaart dat de BMW op 13 april 2010 in zijn bedrijf [garagebedrijf] in onderhoud is geweest, dat de klant-kaart is ingevuld met de naam [verdachte] en dat contant is betaald voor een onderhoudsbeurt (€ 527,53) en voor verkoop uit het magazijn (€ 311,26 en € 398,07).
De rechtbank overweegt dat zij ervan uitgaat dat gelet op deze feiten en omstandigheden dit voertuig toebehoorde aan en gefinancierd is door [medeverdachte 1], al was het, kennelijk om dit toebehoren te verhullen, op naam gesteld van een ander.
Caravan [kenteken]
Op 5 juli is een caravan (merk Hobby) in beslag genomen, waarvan het kenteken op naam van [medeverdachte 1] staat. Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat hij de caravan met voortent op 16 april 2011 volgens de factuur heeft verkocht aan [medeverdachte 1]. Het totaalbedrag van € 23.000,00 is contant betaald.
[verdachte] heeft verklaard dat zij de caravan hebben gekocht in Purmerend.
Quad Bombardier[kenteken]
In de woning van [verdachte] en [medeverdachte 1] is een envelop van de RDW, met daarop de naam “[medeverdachte 1]” aangetroffen, inhoudende een blanco kentekenbewijs van een driewielig motorrijtuig, merk Bombardier.
Getuige [getuige 3], directeur van [bedrijf], heeft verklaard dat hij in juni 2011 de betreffende quad [kenteken] heeft verkocht aan “[medeverdachte 1]” voor een contant bedrag van € 15.750,00. De quad moest nog worden besteld.
Uit diverse afgeluisterde en opgenomen telefonische gesprekken volgt dat [A] op 30 mei 2011 tegen [medeverdachte 1] zegt: “vijftienzevenvijftig. Ja of nee.” “ja of nee, geef ik ‘t door is ie er misschien over twee weken of zo”. [medeverdachte 1] antwoordt: “.. maar dan moet ik wel van die ander af.” Op 10 juni 2011 zegt [A] tegen [medeverdachte 1]: “Had je ruzie?”. [medeverdachte 1] antwoord: “Ja.”. [A] zegt daarop: “Nee, je had beter geen nieuwe quad kunnen kopen.”. Op 21 juni 2011 zegt [medeverdachte 1] in een gesprek: “Ik ben bezig aan m’n quad jongen.” en “Van die nieuwe”. Op 25 juni 2011 wordt aan [medeverdachte 1] gevraagd: “En ben je al een beetje aan het rondrijden op dat nieuwe ding”. [medeverdachte 1] antwoordt: “Nee ik krijg morgen pas de kentekenplaten.”.
Op 12 augustus 2011 is uit handen van [getuige 3] een quad met kenteken [kenteken] inbeslaggenomen. Deze was eigendom van [medeverdachte 1] en stond bij [bedrijf] opgeslagen.
Quad Yamaha [kenteken]
In de woning van [verdachte] en [medeverdachte 1] is een mapje in beslag genomen, inhoudende een kentekenbewijs deel I A en B en deel II, van een quad Yamaha, type YFM 700 FWAD, kenteken [kenteken], ten name van [B], de broer van [verdachte].
Getuige [getuige 4], directeur van [getuige 4], herkent [medeverdachte 1] van een foto, als iemand die in zijn zaak is geweest. Volgens hem is dit ook degene aan wie hij de quad heeft verkocht, maar de getuige is daar niet helemaal zeker van. De quad is verkocht voor € 13.250,00 contant. De factuur staat op naam van [B]. De getuige herkent [B] niet van een foto.
[B] heeft verklaard dat kenteken en reservesleutel van de Yamaha-quad bij [medeverdachte 1] lagen en dat [medeverdachte 1] met deze quad naar Spanje is geweest.
Een vervangend kentekenbewijs voor het voertuig met kenteken [kenteken] ten name van [B], met als reden: kentekenbewijs vermist, is op 9 juli 2011 aangevraagd en betaald door [verdachte], op naam van [B] en betaald van rekeningnummer [rekeningnummer] van rekeninghouder [verdachte].
De rechtbank overweegt dat zij ervan uitgaat dat gelet op deze feiten en omstandigheden dit voertuig toebehoorde aan en gefinancierd is door [medeverdachte 1], al was het, kennelijk om dit toebehoren te verhullen, op naam gesteld van een ander.
Volkswagen Transporter [kenteken]
Op 5 juli is onder [medeverdachte 2] een Volkswagen Transporter (VW) in beslag genomen.
Het kenteken van de VW heeft in de periode 15 november 2010 tot en met 7 juni 2011 op naam gestaan van [medeverdachte 1].
S. Voordewind heeft de VW verkocht voor €13.000,00. Er is contant betaald door de koper. De nota is gesteld op naam van [medeverdachte 1].
[medeverdachte 2] heeft verklaard dat de VW Transporter op zijn naam staat, dat de vrouw van [medeverdachte 1] die wel eens gebruikt en [medeverdachte 1] zelf ook en dat hij deze op afbetaling heeft gekocht voor € 10.000,-- of € 11.000,--.
Motor KTM Duke [kenteken] en motor KTM [kenteken]
Een motor KTM Duke met kenteken in het kentekenregister van de RDW heeft in de periode van 11 april 2008 tot en met 8 januari 2010 op naam gestaan van [medeverdachte 1], en vanaf laatstgenoemde datum op naam van [B].
Bij verzekeringsmaatschappij Allianz Nederland bleek dat bij Orion Direct een polis bekend was betreffende een KTM motorfiets met kenteken [kenteken] van 19 september 2008 tot 19 september 2010.
[verkoper bedrijf 6], verkoper bij [bedrijf 6] te De Bilt, verklaart dat hij de motorfiets KTM met kenteken [kenteken] volgens de factuur heeft verkocht aan [B] te Maarssen. Daarbij heeft hij de KTM met kenteken [kenteken] ingekocht. Er moest nog € 10.038,28 worden bijbetaald.
De motor is op 15 juli 2010 ingeruild voor € 7.500,-- .
De motor met kenteken [kenteken] is op 5 juli 2011 op de locatie [adres] (woning [medeverdachte 1]) in beslaggenomen. Deze staat sinds 15 oktober 2010 op naam van [B].
Bij de doorzoeking van de woning van [medeverdachte 1] werden onder meer in beslag genomen: de contactsleutel van de motor met kenteken [kenteken], aan één ring met sleutels voordeur en hek van de woning [adres] en reservesleutels van de motor met kenteken [kenteken].
Op 5 april 2011 is het rijbewijs van [B] ingevorderd naar aanleiding van een verkeersovertreding met een motorfiets met kenteken [kenteken] en op 30 juni 2011 is hij aangehouden in Maarssen in verband met rijden op de motor met kenteken [kenteken], terwijl zijn rijbewijs was ingevorderd.
De rechtbank overweegt dat zij ervan uitgaat dat gelet op deze feiten en omstandigheden de voertuigen met kentekens [kenteken] en [kenteken] toebehoorden aan en gefinancierd waren door [medeverdachte 1], al waren ze, kennelijk om dit toebehoren te verhullen, op naam gesteld van een ander.
Natuzzi meubelen
Op 5 juli 2011 werden in de woning [adres] te Utrecht Natuzzi meubelen (bankstel, salontafel en dressoir) aangetroffen.
In de woning werd aangetroffen en in beslag genomen een Natuzzi factuur met ordernummer [nummer] op naam van [moeder verdachte], [adres], betreffende 1 salontafel NAT en 6 losse elementen NAT. [moeder verdachte] is de moeder van [verdachte].
Door Natuzzi meubelen werd na een daartoe strekkend bevel per email opgave gedaan van drie contante betalingen voor order [nummer] tot een bedrag van € 8.478,45.
Aankopen IJzerhandel
[directeur bedrijf 2], directeur en eigenaar van [bedrijf 2] heeft staal verkocht aan een man van 25 à 30 jaar oud, die zich voorstelde als [naam] en die kwam van het kamp aan de [adres]. De man reed in een BMW, een soort Jeep. De man heeft staal besteld voor ongeveer € 3.000,-- en dit bedrag contant betaald in briefjes van € 50,-- en van € 20,--.
Ter zake is een factuur opgemaakt die een totaalbedrag inhoudt van € 2.975,00 inclusief BTW en voorts: “Voldaan per kas”.
Vakantie februari 2010
Bij de doorzoeking op 5 juli 2011 van de woning [adres] te Utrecht is een factuur aangetroffen van Globe Reisbureau notanr. [nummer] met een kwitantie betreffende een betaling door [verdachte] van € 835,00. De factuur betreft een totaalbedrag van € 2.424,98 en houdt onder meer in: “Hartelijk dank voor uw boeking, verzorgd door [medewerker reisbureau].
[medewerker reisbureau] heeft naar aanleiding van vragen over notanr. [nummer] van haar reisbureau verklaard dat alle bedragen contant zijn betaald.
Aankopen bouwmateriaal [bedrijf 3]
[vestigingsmanager bedrijf 3], vestigingsmanager bij [bedrijf 3], verklaart dat onder klantnummer [klantnummer] onder meer de volgende gegevens zijn opgeslagen: [medeverdachte 1]. Onder dit klantnummer zijn facturen opgemaakt, die allemaal contant zijn betaald.
In tapgesprek TA03-3546 van 28 juni 2011 belt [verdachte] naar [bedrijf 3] en noemt daarbij het klantnummer [klantnummer].
Een overzicht debiteurenrekening [medeverdachte 1] Klantcode [klantnummer] vermeldt facturen van de periode april 2007 tot en met december 2009, waarvan het totaalbedrag voor de periode 1 januari 2008 tot en met 5 juli 2011 € 4.265,71 bedraagt.
Betaling verbouwing badkamer [adres]
Bij de doorzoeking op 5 juli 2011 werd in de woning [adres] te Utrecht een factuur aangetroffen en in beslag genomen van [bedrijf 4], die onder meer inhoudt: Klant: Fam [verdachte], Totaal: € 4.477,99. [eigenaar bedrijf 4], eigenaar van [bedrijf 4] heeft verklaard dat de factuur betrekking heeft op de aanleg van een douche en toileteenheid in de schuur op het woonwagenkamp in [wijk], dat het factuurbedrag van € 4.477,99 contant is betaald door [medeverdachte 1] en dat [medeverdachte 1] hem ook € 2.130,-- contant heeft betaald om tegels, wc en apparatuur te betalen aan [bedrijf 5], zodat hij totaal (€ 7.607,99, de rechtbank leest verbeterd:)
€ 6.607,99 heeft ontvangen.
Betalingen CJIB
Bij de doorzoeking op 5 juli 2011 van de woning [adres] te Utrecht werden kwitanties aangetroffen en in beslag genomen ter zake contante betalingen aan het CJIB, te weten 6 betalingen, de eerste op 23 oktober 2009 en de laatste op 12 maart 2010, voor een totaalbedrag van € 2.555,63.
Camperhuur 2008
Een “Verhuurcontract” vermeldt dat “ondergetekende [medeverdachte 1]” een camper heeft gehuurd voor “2 weken, van 16-07-08” en voorts: “€ 2.000,-- contant op 16.07.08”.
Blijkens een afschrift van de RABObankrekening [rekeningnummer] op naam van [verdachte] is op 13 mei 2008 een bedrag van € 1.250,00 afgeschreven ovv “2 x camperborg 16-7 tot 1-8.
Diverse aankopen
Bij de doorzoeking op 5 juli 2011 van de woning [adres] te Utrecht zijn bonnen van contante aankopen aangetroffen (onder andere betreffende aankopen bij elektronicawinkels, aankoop van aan hennepteelt gerelateerde producten en tankbonnen) voor een totaalbedrag van € 22.661,22.
[verdachte] heeft ter terechtzitting verklaard dat handgeschreven nota’s, die onder meer Canna Ph-bloei, Canna Terra Floris betreffen en die zijn aangetroffen in zijn woning, betrekking hebben op benodigdheden voor hennepteelt.
Contant beschikbaar en traceerbaar
Tegenover al deze contante uitgaven staat een gering contant bedrag dat traceerbaar is: een beginsaldo van € 3.000,-- en contante opnames van € 5.420,--.
Conclusie inzake witwassen
Vaststaat dat [verdachte] op 5 juli 2011 een handelshoeveelheid hennep in haar woning aanwezig had. Uit het telefoongesprek dat verdachte op 17 april 2011 met een zekere Bennie heeft gevoerd blijkt voorts dat verdachte al eerder op de hoogte was van betrokkenheid bij hennep.
Het is een feit van algemene bekendheid dat met de handel in hennep veel geld wordt verdiend en dat er veel contant geld in omgaat.
De rechtbank stelt vast dat [medeverdachte 1] en [verdachte] in de periode 1 januari 2008 tot en met 5 juli 2011 beschikten over een zeer groot bedrag aan contant geld, meer dan € 475.000,--, terwijl daar slechts een gering contant bedrag van traceerbare herkomst (€ 8.420,--) tegenover stond.
Tussen het totaalbedrag in contanten waarover [medeverdachte 1] en [verdachte] gezamenlijk beschikten dan wel beschikt hebben en het traceerbare legale totaalbedrag aan financiële middelen gaapt een kloof van meer dan € 450.000,--.
Het voorgaande draagt de conclusie dat de – door verdachte en/of haar partner verhulde - contante middelen (grotendeels) voortkomen uit misdrijven.
Onder deze omstandigheden ligt het op de weg van de verdediging het standpunt dat verdachte legaal inkomsten heeft verkregen, in de voor witwassen tenlastegelegde periode of, als het spaargeld betrof, in de voorafgaande periode, enigszins te onderbouwen. Dat is niet of onvoldoende gebeurd.
Het enkele feit dat sprake is van een inschrijving bij de Kamer van Koophandel betekent niet dat inkomsten van de ingeschrevene legaal verkregen zijn. Daarbij is van belang dat over de jaren 2008 tot en met 2010 geen aangiften inkomstenbelasting met betrekking tot verdachte zijn ontvangen door de belastingdienst.
Ook als de door [verdachte] genoemde inkomsten van verdachte van € 3.000,-- a € 4.000,-- netto als contante inkomsten in aanmerking worden genomen resteert een (groot en) onverklaard gat van ongeveer € 300.000,--.
[medeverdachte 1] en verdachte hebben door de gedane aankopen, die steeds contant werden betaald, de herkomst van dit geld verhuld. Daarnaast waren de bedragen die in hun woning contant aanwezig waren, (grotendeels) verborgen op verschillende plekken in huis. De rechtbank gaat ervan uit dat [medeverdachte 1] daarvan op de hoogte was, nu hij, zoals uit het andere bewezen feit blijkt betrokken was bij hennep en veel contante aankopen deed.
De rechtbank gaat ervan uit dat ook verdachte daarmee bekend was nu zij zelf verklaart dat zij voornamelijk het huis schoon houdt en dat zij het huishouden doet.
Dat veel aankopen door [medeverdachte 1] werden betaald leidt niet tot een ander oordeel: de omvang van de aangetroffen contante bedragen en de waarde van de gekochte goederen is zodanig dat daaruit slechts is af te leiden dat [verdachte] wist dat een en ander niet uit de gestelde legale inkomsten bekostigd kon worden.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van het voorgaande het gezamenlijk opzettelijk witwassen wettig en overtuigend bewezen is.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
ten aanzien van feit 1:
op 5 juli 2011 te Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan het [adres]) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 20,36 kilogram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
ten aanzien van feit 2:
op tijdstippen in de periode van 1 januari 2008 tot en met tot 5 juli 2011, te Utrecht, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, althans alleen, meermalen, (telkens) van voorwerpen, te weten een grote hoeveelheid geld en/of personenauto's en/of motoren en/of quads en/of een caravan,
- de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, althans heeft verborgen, en/of
- bovenomschreven voorwerpen heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet, althans van bovenomschreven voorwerpen gebruik heeft gemaakt, terwijl zij en haar mededader(s) wisten dat bovenomschreven voorwerpen -onmiddellijk of middellijk- afkomstig waren uit enig misdrijf.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op:
feit 1:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 2:
witwassen en medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 12 maanden, met aftrek.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair verzocht aan verdachte een geheel voorwaardelijke straf op te leggen. Subsidiair verzoekt de verdediging aan verdachte een werkstraf op te leggen. Voorts verzoekt de verdediging de rechtbank om bij de bepaling van de strafmaat rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, met name gelet op de huisvestingsproblemen.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich samen met haar echtgenoot schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van een grote hoeveelheid softdrugs. Softdrugs zijn stoffen die bij langdurig gebruik kunnen leiden tot schade voor de gezondheid. Dit is de reden dat de verstrekking van softdrugs aan banden is gelegd. Door de handelwijze van verdachte wordt dit restrictieve beleid doorkruist. Tevens heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan witwassen van zeer grote geldbedragen. Hierdoor werd de herkomst van de uit de hennephandel c.q. hennepteelt verkregen gelden versluierd. Een dergelijk witwassen van gelden heeft een ontwrichtende werking op het economisch verkeer.
Verdachte heeft zich kennelijk om al deze gevolgen niet bekommerd en slechts gehandeld uit winstbejag. Deze feiten worden verdachte dan ook zwaar aangerekend.
Verdachte heeft er voor gekozen niet bij de inhoudelijke behandeling van haar zaak aanwezig te zijn, hoewel zij wel haar hele rechtszaak vanaf de publieke tribune heeft gevolgd. Uit het verhandelde ter zitting heeft de rechtbank niet de indruk gekregen dat verdachte volledige openheid van zaken heeft gegeven. Verdachte heeft op geen enkel moment spijt en berouw getoond ten aanzien van hetgeen zij heeft gedaan. Zij heeft daarmee geen enkel inzicht getoond in de strafwaardigheid van haar handelen.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op de inhoud van het de verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, d.d. 21 december 2011, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten, maar wel voor – relatief – geringe vermogensdelicten.
De rechtbank houdt rekening met het feit dat door de gemeente Utrecht aan verdachte en haar gezin de toegang tot haar woning is ontzegd voor de duur van één jaar. Voorts houdt de rechtbank er rekening mee dat verdachte de zorg heeft voor haar drie kinderen en dat haar echtgenoot door deze rechtbank is veroordeeld tot een langdurige gevangenisstraf.
De eis van de officier van justitie is in het licht van hetgeen voor soortgelijke feiten wordt opgelegd alleszins te begrijpen. Het zijn slechts de bijzondere persoonlijke omstandigheden en het geringe strafblad van verdachte die de rechtbank heeft doen besluiten hiervan in substantiële zin ten gunste van verdachte af te wijken.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een werkstraf van 240 uur, subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis en een gevangenisstraf van 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar passend en geboden is. Met de voorwaardelijke straf wordt beoogd verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 57 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 11 en 11a van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
8 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 2:
witwassen en medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 4 maanden, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat de voorwaardelijke straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 240 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de uitvoering van de werkstraf naar rato van twee uur per dag.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.A.C. Koster, voorzitter, mr. M.J. Grapperhaus en mr. M.A.A.T. Engbers, rechters, in tegenwoordigheid van G. van Engelenburg, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 26 januari 2012.