parketnummer: 16/711120-11 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 11 mei 2012
[verdachte],
geboren op [1988] te [geboorteplaats] (Marokko),
gedetineerd in P.I. Utrecht, Huis van Bewaring, locatie Nieuwegein.
Raadsvrouw mr. A.A. Holleeder, advocaat te Amsterdam.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is behandeld op de terechtzittingen van 24 november 2011, 10 februari 2012 en (inhoudelijk) op 27 april 2012, waarbij de officier van justitie, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering en is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:
samen met een ander op 24 mei 2011 heeft geprobeerd een bank te overvallen, waarbij gebruikt is gemaakt van een vuurwapen;
feit 2:
samen met een ander op 24 mei 2011 heeft geprobeerd om (primair) [slachtoffer 1] van het leven te beroven of hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, dan wel (subsidiair) die [slachtoffer 1] heeft bedreigd, door met een vuurwapen op of in de richting van die [slachtoffer 1] te schieten en/of door met een vuurwapen op of in de richting van de auto van die [slachtoffer 1] te schieten terwijl die [slachtoffer 1] zich direct achter die personenauto of in de directe omgeving van de schootsbaan bevond;
feit 3:
samen met een ander op 24 mei 2011 [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] met een vuurwapen heeft bedreigd;
feit 4:
samen met een ander op 24 mei 2011 heeft geprobeerd door middel van geweld of bedreiging met geweld de auto van [slachtoffer 3] te stelen, dan wel geprobeerd heeft die [slachtoffer 3] af te persen, waarbij die [slachtoffer 3] met een vuurwapen is bedreigd.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1, 2 primair, 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft gepleegd en baseert zich daarbij op de nader in het ter zitting overgelegde schriftelijk requisitoir omschreven gronden.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de onder 1, 2 primair en subsidiair, 3 en 4 ten laste gelegde feiten. De verdediging heeft geconcludeerd dat verdachte vrijgesproken dient te worden van de hem ten laste gelegde feiten en heeft daarbij gewezen op de in het ter zitting overgelegde schriftelijk pleidooi omschreven gronden. Kort samengevat komt het erop neer dat volgens de verdediging op basis van het dossier niet kan worden gesteld dat de aangetroffen bril, jassen en schoenen door de daders bij de overval zijn gedragen. Bovendien, zo betoogt de verdediging, is er geen unieke relatie is te leggen tussen de aangetroffen en onderzochte spullen en verdachte en/of de medeverdachte. Daartoe heeft de verdediging gesteld dat er niet één enkel stuk van overtuiging is aangetroffen waarop uitsluitend het DNA van verdachte zit. Voorts is volgens de verdediging niet uit te sluiten dat het op de neusvleugels van de zonnebril aangetroffen DNA van verdachte daar door middel van secundaire overdracht terecht is gekomen door de bril bijvoorbeeld bij de neusvleugels vast te pakken.
De verdediging heeft subsidiair betoogd dat uit de bewijsmiddelen niet volgt dat er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking ten aanzien van de onder 2 primair en subsidiair, 3 en 4 ten laste gelegde feiten en dat uit het dossier evenmin kan worden afgeleid dat de schutter (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer 1].
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Op basis van de bewijsmiddelen in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank het volgende vast.
Waarnemingen vóór de poging overval, bedreiging (feit 3)
Op 24 mei 2011 reed getuige/aangever [slachtoffer 1] als bestuurder, samen met zijn collega [slachtoffer 2] in zijn auto, een Renault Megane, over de [adres] te [woonplaats] nabij de [bank] aldaar. Hij zag twee mannen, met allebei een lichtgekleurde doek voor hun gezicht over hun neus opgetrokken, op een scooter rijden. De twee mannen droegen donkere kleding, een van hen droeg een lichtblauw jack en beiden droegen een donkere zonnebril en sportschoenen. Hij keerde zijn auto en reed terug in de richting van de bank en zag dat de scooter met één man erop voor de [bank] stond, de man stond met de scooter tussen zijn benen. Hij zag beweging in de [bank] en maakte daaruit op dat de tweede man in de bank was en dat er een overval gaande was. [slachtoffer 1] stopte voor de bank, op een afstand van ongeveer vijf meter van de man met de scooter en keek de man recht aan. De man keek terug en trok een vuurwapen uit zijn broeksband. Hij en [slachtoffer 2] schrokken hiervan en hij reed gelijk weg. Hij reed iets verder, stopte om de hoek en liet [slachtoffer 2] uit de auto stappen en zei haar 112 te bellen. [slachtoffer 1] zei tegen [slachtoffer 2] dat hij terug zou gaan en zou proberen ze tegen te houden.
Getuige/aangeefster [slachtoffer 2] reed op 24 mei 2011 samen met haar collega van [slachtoffer 1] in diens auto in [woonplaats], nabij de [bank]. Zij zag twee mannen op een scooter. Beide mannen hadden witte bedekking voor hun mond en neus en ze droegen allebei een donkere zonnebril. De scooter stopte voor de [bank] en één man liep de bank in. Zij hoorde een harde knal. Zij zag dat de man bij de scooter een vuurwapen vanuit zijn broek pakte. Zij zag dat de man het vuurwapen op hen richtte. Zij was bang dat hij op hen zou schieten. [slachtoffer 1] gaf gas en reed de hoek om en stopte de auto. [slachtoffer 2] stapte uit en liep achter een woning. Ze hoorde [slachtoffer 1] zeggen dat hij terug moest om de daders te pakken.
Op de beelden van de beveiligingscamera 2 en 3 van de [bank] aan de [adres] te [vestigingsplaats] is te zien dat op 24 mei 2011 om 11.14.37 uur een donkere scooter komt aangereden met daarop één persoon, gekleed in een lichtblauw jack met capuchon, capuchon over het hoofd, onder de capuchon een baseballpet en met iets wits over mond en neus.
De poging overval ( feit 1).
Op de beelden van de beveiligingscamera’s 3 en 4 van de [bank] aan de [adres] te [vestigingsplaats] is te zien dat op 24 mei 2011 om 11.14.33 uur een man de [bank] binnen komt lopen die gekleed is in een donkere jas en broek met een baseballpet op zijn hoofd en iets wits over zijn mond en neus. Hij heeft een zwart cilindervormig voorwerp met twee handen vast en loopt naar een deur. Hij maakt vervolgens een zwaaiende beweging richting de deur.
De persoon met de lichtblauwe jas die buiten bij de scooter stond komt vervolgens meermalen de [bank] binnen en kijkt verschillende keren de -inmiddels openstaande -deur in.
Op 24 mei 2011 omstreeks 11.15 uur was aangeefster/getuige [benadeelde 1] werkzaam in het afgesloten waardegebied van de [bank] aan de [adres] in [woonplaats] om van het waardetransport Brinks bestellingen in ontvangst nemen en waardezakken af te geven. Brinks stond met de geldwagen bij het luik van het waardegebied. Zij hoorde een aantal harde knallen en zag dat een man via de opengebroken deur vanuit de [bank] het waardegebied binnenkwam. De man had een licht getint uiterlijk en was circa 1.75 à 1.80 meter lang, hij droeg op zijn hoofd een zwarte baseballpet, hij had een zonnebril op met doorlopend montuur en zwarte glazen, over zijn neus zat een witte doek gebonden en hij was gekleed in een zwart bomberjack. De doek was over zijn neus en tussen zijn bril gebonden, er was nog wel een stukje huid zichtbaar. In zijn hand had hij een zwart pistool. Hij riep: “Geef mij de zakken, dit is echt” en “Geld, geld of andere zaken”. Hij richtte het pistool steeds op haar en zij dacht dat hij ook echt ging schieten. Zij voelde zich flink bedreigd. Zij zei dat de zakken nog in de safetylocker lagen. Zij voerde de code bij de safetylocker in en zei dat het 10 minuten duurde voordat deze openging. De man probeerde de safetylocker te openen wat niet lukte. Hierop liep de man weg.
Getuige [getuige 1] en getuige [getuige 2] zien op 24 mei 2011 dat een man met een voorwerp, een zogenoemde “bonk”, op de deur die toegang geeft tot het waardegebied van de [bank] te [woonplaats], staat te bonken.
Namens de [bank] is aangifte van de (poging) overval gedaan.
De vlucht, poging doodslag/zware mishandeling (feit 2.)
Op de beelden van de beveiligingscamera 4 van de [bank] aan de [adres] te [vestigingsplaats] is te zien dat op 24 mei 2011 om 11.15 uur de persoon met de lichtblauwe jas weer de [bank] binnen komt lopen en in de richting van de open deur loopt. Dan komt de man met de donkere jas uit die deur naar buiten en lopen de personen samen naar de uitgang. De man met de donkere jas heeft iets in zijn rechterhand, maar dat is niet het cilindervormige voorwerp.
Op beveiligingscamera 2 is te zien dat om 11.15.51 uur de man met de lichtblauwe jas de [bank] komt uitgelopen en als bestuurder op de scooter stapt. Om 11.15.52 uur komt de man met de donkere jas de [bank] uitgelopen en stapt als passagier achter op de scooter bij de man met de lichtblauwe jas. De bestuurder van de scooter rijdt daarop weg met de passagier achterop.
Aangever [slachtoffer 1] was, nadat hij [slachtoffer 2] had laten uitstappen, terug gereden naar de [bank] en zag een geldwagen van Brinks naast de [bank], die op zo’n veertig meter afstand van zijn auto tot stilstand kwam. Hij had geen zicht op de voorkant van de bank, waar de scooter stond, maar zag ineens dat de scooter met de eerder door hem genoemde twee mannen recht op hem af kwam rijden. Aangever wilde hen tot stoppen dwingen door zijn auto op de weg te zetten en stuurde daartoe in de (rij)richting van de scooter en ramde de scooter daarbij aan de zijkant. Door de aanrijding kwamen beide mannen los van de scooter, kwamen op zijn motorkap terecht (één met zijn hoofd tegen de voorruit) en rolden vervolgens van de motorkap op de grond. Beide mannen stonden vrij snel weer op. [slachtoffer 1] deed zijn portier open en stapte met één been uit zijn auto uit zijn auto en zag dat beide mannen tijdens het opstaan ieder een vuurwapen trokken en op hem richtten. Hij sprintte naar de achterzijde van zijn auto en hoorde toen een schot. Hij zocht dekking achter de auto. Hij keek door de achterruit en zag dat de mannen hem achterna liepen. Hij rende weg en zag toen hij omkeek dat beide mannen in zijn auto zaten, waarvan de motor nog draaide. Op dat moment kwam de geldwagen achteruit rijden en is hij achter die geldauto weggevlucht.
De geldauto ramde zijn auto. Vervolgens zag hij dat beide mannen wegrenden en dat een geüniformeerde politieagent achter de twee mannen aanrende.
Getuige [slachtoffer 2] belde 112 en terwijl zij belde hoorde zij meerdere knallen, ze dacht schoten. Toen ze niets meer hoorde is ze achter de woning waar ze stond vandaan gekomen en zag ze de auto van haar collega staan en een scooter op de grond liggen. Naast de scooter lag een kapotte zonnebril.
Getuige [getuige 3] zag dat op 24 mei 2011 twee jongens uit de richting van een scooter die op de [adres] te [woonplaats] lag, recht voor een Renault Megane gingen staan. Hij zag dat een van de jongens een pistool op de Renault richtte en schoot. Vervolgens hoorde hij een soort geluid alsof er iets afketste op de Renault. Hij zag de bestuurder van de Renault vluchten en zag beide jongens in de Renault stappen. Vervolgens reed een geldauto tegen de Renault aan. Beide jongens stapten uit de Renault en renden weg. Eén van de jongens verloor bij de Renault een zwart petje.
Getuige [getuige 4] zag dat twee jongens op de straat lagen en dat hun scooter voor een Renault Megane op straat lag. Beide jongens stonden direct op en richtten beiden een pistool in de richting van de Renault. Door een van beide jongens werd geschoten. Achter de Renault school een man.
Getuige [getuige 5] woont aan de [adres] in [woonplaats] tegenover de [bank]. Zij verklaarde dat zij op straat een grijze auto (de rechtbank begrijpt dat hier de auto van aangever [slachtoffer 1] wordt bedoeld) zag staan. Zij stond achter het raam van haar woning en op het moment dat zij een schot hoorde, hoorde zij het geluid van glasspetters.
In het dak van de Renault Megane van aangever [slachtoffer 1] zit, nabij de voorruit een gat, net voor en door de dakrail. Dit wordt herkend als een doorschot van een afgeschoten projectiel uit een vuurwapen. Op de openbare weg lag achter de geldtransportwagen één huls. In het dubbelglas van de ruit van de woonkamer van perceel [adres] zat ongeveer in het midden op ca. 225 cm hoogte een doorschot van een projectiel. Op de vloer in de woonkamer werd een beschadigd volmantel projectiel aangetroffen.
Vanuit een ruimte boven de bank zijn met een mobiele telefoon filmbeelden gemaakt. Op de beelden is zichtbaar dat twee mannen uit een Renault stappen. Eén van de mannen draagt een donkere jas en een pet. De tweede man heeft kort donker tot zwart haar en draagt een helderblauwe jas, een donkere broek en lichte sportschoenen met zwart op de bovenzijde. Voorts is bij deze man een witte doek/sjaal zichtbaar die zijn neus en de onderkant van zijn gezicht bedekt.
Door een getuige is direct na de poging overval een foto van beide daders op de scooter gemaakt. Op de foto is te zien dat de bestuurder gekleed is in, onder andere, een (helder)blauwe jas met capuchon, een blauwe broek, witte schoenen met donkere vlekken, een pet, en dat hij een witte doek voor zijn gezicht heeft en handschoenen draagt. De passagier is onder andere gekleed in een zwarte jas, zwarte broek, donkere schoenen met witte vlakken, een pet en draagt handschoenen en een witte doek voor zijn gezicht. Eén hand (met grijze handschoen) wordt voor het gezicht gehouden waardoor slechts een klein stuk van de witte doek zichtbaar is.
Achtervolging, poging afpersing/diefstalauto met geweld (feit 4.)
Op 24 mei 2011 omstreeks 11.20 uur kreeg verbalisant [verbalisant] de melding van een overval met een wapen op de [bank] in [woonplaats]. Hij was ongeveer een minuut later ter plaatse. Hij hoorde een man zeggen dat hij was bedreigd met een vuurwapen en dat ze linksaf waren gelopen over de [adres] in de richting van de Arnhemse Bovenweg. [verbalisant] zag twee personen op een afstand van ongeveer 30 meter van hem weg rennen. Ze renden vanuit de richting van de [bank] over de [adres] in de richting van de Arnhemse Bovenweg. Eén man was gekleed in onder andere een zwarte gewatteerde jas tot op de heupen, zwarte broek, donkere schoenen en een baseball pet, nader verdachte 1 genoemd. De andere man was gekleed in onder andere een lichtblauwe jas met een capuchon en een lichtkleurige spijkerbroek, nader verdachte 2 genoemd. [verbalisant] trok zijn dienstwapen en richtte dat op de twee verdachten en zei luid tegen hen: ‘politie, staan blijven of ik schiet’. Hij riep dit meerdere keren. Beide verdachten keken achterom maar renden verder. Hij volgde de verdachten. De beide verdachten renden linksaf het fietspad op dat de [adres] met Park Seminarie verbindt. Verbalisant vorderde de fiets van een voorbijgangster om achter de verdachten aan te gaan. Hij zag dat beide verdachten naar een man toe renden (de rechtbank begrijpt: aangever [slachtoffer 3]) die bij een personenauto met geopende achterklep stond. Verdachte 2 pakte de man aan de voorzijde ter hoogte van zijn borst vast en maakte met zijn andere arm een voorwaartse beweging naar de borst en hield vervolgens zijn hand dicht bij de borst van de man. De man deinsde achteruit en hield daarbij zijn handen enigszins omhoog. De beide verdachten renden verder weg over het Park Seminarie.
Op 24 mei 2011, omstreeks 11.15 uur stond aangever [slachtoffer 3] op het Park Seminarie te Driebergen bij zijn auto, een beige Citroën Berlingo. De achterklep stond open en hij stond met zijn autosleutels in zijn hand bij de achterzijde van de Citroën. Er kwamen twee mannen op hem afrennen. Eén van de mannen zette een pistool tegen zijn borst, ter hoogte van zijn hart. De man schreeuwde meerdere malen “Autosleutels!” De tweede man stond op dat moment ongeveer één meter achter de man met het vuurwapen. De aangever zei iets van: “Rot op”. Aangever struikelde bij het achteruit lopen en viel achterover. De twee mannen renden weg, gevolgd door een agent. Daarna hoorde hij vier of vijf schoten.
Verbalisant [verbalisant] volgde nog steeds (op de fiets) de beide verdachten en zag dat zij op het Park Seminarie in een geparkeerd staande zwarte Volkswagen Golf stapten met het kenteken [kenteken]. Terwijl beide mannen instapten stapte [verbalisant] van de fiets, trok zijn dienstwapen, richtte dit op de auto en riep luid dat zij hun handen moesten laten zien en uit de auto moesten komen, anders zou hij schieten. Verdachte 1 deed het rechter voorportier dicht en verbalisant schoot vervolgens meerdere keren op de rechtervoorband van de Volkswagen waardoor deze lek ging. De Volkswagen reed vervolgens weg in de richting van de Hoofdstraat en verdween uit het zicht.
De rechtbank stelt op basis van de hierboven aangehaalde bewijsmiddelen vast dat vanaf het moment dat de twee overvallers aan komen rijden op de scooter bij de [bank] tot het moment dat ze in de vluchtauto uit het zicht verdwijnen er steeds getuigen zijn geweest die de twee overvallers zagen en er zijn van verschillende momenten beelden gemaakt. Vast kan worden gesteld dat tot en met het uit zicht verdwijnen van de beide overvallers op geen enkel moment sprake is geweest van een andere betrokken dader of daders. De onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten zijn, voorzover bewezen, door dezelfde dader(s) gepleegd als degene(n) die de poging bankoverval heeft/hebben gepleegd.
Aantreffen auto
Op 24 mei 2011 werd omstreeks 12.09 uur een geparkeerde zwarte Volkswagen Golf met het kenteken [kenteken] aangetroffen op de Faunalaan te Driebergen. Dit is in de nabijheid van de plaatsen delict. De rechter voorband was lek. Er waren geen personen bij het voertuig aanwezig. In de auto wordt op de achterbank een open sporttas met zelfgemaakte kraaienpoten aangetroffen (pvc pijpen waarin schroeven gedraaid zijn, welke schroeven naar buiten steken). Verder worden in de auto aangetroffen:
-op de rechter voorstoel een bomberjack (een zwarte jas met oranje voering) met daarnaast een blauwe sportbroek,
-op de vloer voor de rechter voorstoel een blauw gekleurde jas met een voering met ruitmotief,
-op de vloer voor de linker voorstoel een paar Nike sportschoenen maat 42,
-op de linker voorstoel een linkerschoen, maat 41, waarvan de veters waren gestrikt, en voor de linker voorstoel op de grond de bijbehorende rechterschoen maat 41, waarvan de veters eveneens waren gestrikt,
-op de grond voor de bijrijderstoel een wit gekleurde sjaal/haarband,
-in het dashbordkastje een paar stoffen handschoenen.
Door het NFI is onderzoek verricht aan de in de Volkswagen Golf aangetroffen jas en aan het bomberjack. Het onderzoek heeft een vrijwel zekere relatie aangetoond tussen de bemonsterde delen van één van de twee jassen en een schietproces, omdat op die jas -kort gezegd- behalve zogeheten categorie B deeltjes óók categorie A deeltjes zijn aangetroffen.
De rechtbank heeft geconstateerd dat in het hieromtrent door het NFI opgestelde rapport sprake is van een kennelijke verschrijving, waardoor door de rechtbank niet vast kan worden gesteld welke van de twee jassen aan een schietproces kan worden gerelateerd. Immers uit hetgeen in het rapport onder 5 (pagina 5 en 6 van het rapport) staat vermeld, volgt dat op het bomberjack, genummerd AADP0813NL, zogenaamde categorie A en B deeltjes zijn aangetroffen en dat op de blauwe jas, genummerd AADP0817NL, alleen zogenaamde categorie B deeltjes zijn aangetroffen. In de onder 6 vermelde interpretatie (pagina 6 en 7 van het rapport) van de resultaten staat echter vermeld dat op het bomberjack, genummerd AADP0813NL, categorie B deeltjes zijn aangetroffen en dat op de blauwe jas, genummerd AADP0817NL, categorie A en categorie B deeltjes zijn aangetroffen.
De rechtbank is van oordeel dat voornoemde onduidelijkheid onverlet laat de in het rapport getrokken conclusie dat één van de in de auto aangetroffen jassen vrijwel zeker betrokken is geweest bij een schietproces.
De rechtbank overweegt dat uit de bewijsmiddelen volgt dat er twee overvallers bij en in de [bank] waren en dat verbalisant [verbalisant] beide daders vanaf de plaats delict heeft gevolgd tot aan het moment waarop beide daders in een zwarte Volkswagen Golf met het kenteken [kenteken]., zijn gestapt en weggereden.
De rechtbank merkt deze auto in het vervolg aan als vluchtauto. [verbalisant] heeft vervolgens de rechter voorband van de vluchtauto lek geschoten. Kort daarna is op de Faunalaan te Driebergen een zwarte Volkswagen Golf, met kenteken [kenteken] en een lekke rechtervoorband aangetroffen. Op de achterbank van de auto lag een openstaande tas met (zelfgemaakte) kraaienpoten. Kraaienpoten zijn voorwerpen die zijn bedoeld om op de weg te werpen zodat autobanden lek raken van auto’s die er daarna overheen rijden
De rechtbank is op basis van het vorenstaande van oordeel dat de op de Faunalaan aangetroffen Volkswagen Golf dezelfde auto is als de eerder genoemde vluchtauto.
Voorts blijkt uit de bewijsmiddelen dat de jassen en schoenen van de daders, zoals diverse getuigen deze beschrijven en zoals deze op diverse beelden is te zien, op basis van uiterlijke kenmerken soortgelijk zijn aan de in de vluchtauto aangetroffen jassen en schoenen.
Kort na de overval is door een van de daders geschoten. Uit schotrestenonderzoek is gebleken dat een van de twee in de vluchtauto aangetroffen jassen vrijwel zeker een relatie heeft met een schietproces.
De rechtbank concludeert op basis van het vorenstaande dat de schoenen en kledingstukken die in de vluchtauto zijn aangetroffen door de daders tijdens de overval en de vlucht zijn gedragen, tot ze in de vluchtauto uit het zicht zijn verdwenen, en dat de kleding door de daders in de auto is achtergelaten.
Controle inzittenden auto
Getuige [getuige 6] heeft op 24 mei 2011 twee personen opgepikt op de Meerkoet, vlak bij de Faunalaan in Driebergen. Op hun verzoek heeft hij die personen naar het station in Utrecht gebracht, ze hadden autopech. Vlak na de overval worden in de omgeving van de overval voertuigen gecontroleerd. De auto van [getuige 6], een Volkswagen Golf, is onderweg naar het station tweemaal gecontroleerd door de politie. De eerste keer werden alleen van de bestuurder, getuige [getuige 6], de personalia gevraagd. Er werd waargenomen dat er nog twee andere inzittenden in de auto zaten.
De tweede maal wordt ook aan de twee inzittenden naar hun personalia gevraagd. De chauffeur toont een legitimatie en is getuige [getuige 6]. De twee andere mannen in de auto gaven op te zijn: [medeverdachte] en [verdachte] (verdachte) en gaven daarbij de juiste bijbehorende geboortedata.
De persoon die op de bijrijderstoel zat en zich voorstelde als [medeverdachte], wordt later door de politieagenten die de controle uitvoerden, aan de hand van een foto herkend als zijnde ook daadwerkelijk [medeverdachte] .
Is verdachte één van de daders?
Op de [adres] in [woonplaats], aangemerkt als plaats delict, treft de technische recherche een geparkeerde geldtransportwagen aan. Naast de geldtransportwagen lag op het trottoir, nabij de zijgevel van de [bank], de scooter van de overvallers. Links naast de geparkeerde geldtransportauto stond een personenauto. Op de weg, tegen de trottoirband aan, tussen de geldtransportwagen en de scooter in, lagen delen van een zwarte zonnebril. Op het midden van de weg, achter de geldtransportwagen, lag een (beschadigde) huls. Op de weg, naast het bestuurdersportier van de personenauto, lag een zwarte Armani pet.
Gelet op de waarnemingen van de getuigen dat beide overvallers een zonnebril droegen en het feit dat er een aanrijding heeft plaatsgevonden waarbij de overvallers vanaf een scooter op de motorkap van de op de [adres] aangetroffen personenauto zijn terechtgekomen, alsmede gelet op de plek waar de scooter lag en de plek waar de zonnebril is aangetroffen en op het feit dat de zonnebril kapot was (gevallen), concludeert de rechtbank dat de aangetroffen zonnebril door een van de overvallers is gedragen.
Forensisch onderzoek.
De technische recherche heeft de zonnebril veiliggesteld voor nader onderzoek en gelabeld met SIN-nummer AADI2332NL. Het NFI heeft de bril, zijnde een bril zonder glazen met één poot aan het montuur vast en één losse poot, bemonsterd voor onderzoek naar biologische contactsporen. De neusvleugels van de bril zijn bemonsterd (AADI2332NL#1) en de poten zijn bemonsterd. Bij onderzoek van de bemonstering van de neusvleugels van de bril (AADI2332NL#1) is een volledig DNA profiel aangetroffen. Uit DNA-onderzoek naar aanleiding van een referentiemonster van verdachte is gebleken dat het DNA in het sporenmateriaal met identiteitszegel AADI2332NL#1 afkomstig kan zijn van verdachte. De kans dat het DNA-profiel van een willekeurig persoon matcht met dit DNA-profiel is één op één miljard.
De technische recherche heeft het in de vluchtauto aangetroffen bomberjack veiliggesteld en gelabeld met SIN-nummer AADP0813NL. De binnenzijde van de linkermanchet en de kraag van het bomberjack zijn bemonsterd. Dit zijn plaatsen waar zich biologische sporen van de drager(s) van het bomberjack kunnen bevinden. Bij onderzoek van de bemonstering van een manchet van het bomberjack (AADP0813NL#2) is een onvolledig DNA hoofdprofiel aangetroffen. Uit vergelijkend DNA-onderzoek naar aanleiding van een referentiemonster van verdachte is gebleken dat het DNA in het sporenmateriaal met identiteitszegel AADP0813NL#2 afkomstig kan zijn van verdachte. De kans dat het DNA-profiel van een willekeurig persoon matcht met dit DNA-profiel is één op één miljard.
De technische recherche heeft de in de vluchtauto aangetroffen schoenen (Nike, maat 42) veiliggesteld en gelabeld met SIN-nummer AADP0809NL. Het NFI heeft de instaprand en de binnenzijde van het bovenste deel van de tong van de schoenen bemonsterd. Bij onderzoek van de bemonstering van de linker- en rechterschoen is een volledig DNA profiel aangetroffen. Uit vergelijkend DNA-onderzoek naar aanleiding van een referentiemonster van verdachte is gebleken dat het DNA in het sporenmateriaal met identiteitszegel AADP0809NL afkomstig kan zijn van verdachte. De kans dat het DNA-profiel van een willekeurig persoon matcht met dit DNA-profiel is één op één miljard.
Het andere paar schoenen (maat 41) dat aangetroffen werd in de auto is eveneens veiliggesteld en gelabeld met SIN-nummer AADPO0810NL. Uit onderzoek blijkt dat op deze schoenen een volledig DNA-profiel wordt aangetroffen dat te herleiden is tot medeverdachte [medeverdachte]. Het betreft géén mengprofiel. De kans dat het DNA-profiel van een willekeurig persoon matcht met dit DNA-profiel is één op één miljard. Op de aangetroffen witte sjaal/haarband (SIN AADPO0830NL) wordt eveneens een volledig DNA-profiel aangetroffen dat te herleiden is tot medeverdachte [medeverdachte]. Het betreft géén mengprofiel. De kans dat het DNA-profiel van een willekeurig persoon matcht met dit DNA-profiel is één op één miljard.
De rechtbank overweegt dat uit voornoemde NFI rapporten volgt dat op de neusvleugels van de zonnebril en op beide schoenen, maat 42, géén mengprofiel doch één DNA profiel is aangetroffen, te weten dat van verdachte. De stelling van de verdediging dat er niet één enkel stuk van overtuiging is aangetroffen waarop uitsluitend het DNA van verdachte zit mist daarmee feitelijke grondslag. Met name de op de [adres] aangetroffen zonnebril is naar het oordeel van de rechtbank een dergelijk stuk van overtuiging, dat als een daderspoor kan worden aangemerkt. De neusvleugels van een bril zijn bij uitstek de plek zijn waar de laatste drager van de bril, door wrijving in combinatie met transpiratie, biologische sporen achterlaat. Nu op die plek alleen het DNA van verdachte is aangetroffen concludeert de rechtbank dat verdachte degene is die de bril als laatste heeft gedragen. De vermelding in de toelichting van het rapport, dat in de betreffende DNA profielen additionele relatief zwak aanwezige DNA kenmerken aanwezig zijn die, behoudens op een technisch artefact, ook kunnen duiden op de aanwezigheid van een relatief zeer geringe hoeveelheid celmateriaal van minimaal één andere persoon, maakt deze interpretatie van het onderzoeksresultaat naar het oordeel van de rechtbank niet anders. Indien immers de desbetreffende bril na verdachte nog gedragen zou zijn door een ander, dan zou naar verwachting tenminste een mengprofiel moeten zijn aangetroffen.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij nog nooit in Driebergen-Rijssenburg is geweest. Dit sluit uit dat de verdachte de bril op een ander moment dan tijdens de overval in Driebergen-Rijssenburg heeft achtergelaten. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat het DNA van verdachte door een zogenaamde secundaire overdracht op de neusvleugels van de zonnebril dan wel op de schoenen terecht is gekomen, mede gelet op het feit dat er op genoemde specifieke plaatsen geen mengprofiel is aangetroffen doch een volledig DNA profiel van alleen verdachte. Bovendien zijn de neusvleugels van een bril bepaald geen voor de hand liggende plekken om een bril op te pakken.
Behalve de DNA-sporen van verdachte zijn in de vluchtauto ook DNA-sporen van medeverdachte [medeverdachte] aangetroffen op door de daders gedragen kleding en schoenen. Bovendien is [medeverdachte] op 24 mei 2011 herkend door de politie als één van de twee inzittenden van een auto die in de omgeving van de vluchtauto door getuige [getuige 6] zijn opgepikt. Dit plaatst [medeverdachte] zeer kort na de overval op een zeer dichte nabijheid van de plaats delict. De tweede inzittende heeft gezegd verdachte te zijn en daarbij evenals [medeverdachte] de juiste geboortedatum genoemd.
Op basis van het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat verdachte één van de twee daders is geweest.
Verklaring verdachte
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij in het bezit is geweest van een soortgelijke jas en soortgelijke schoenen, als aangetroffen in de vluchtauto. Verdachte heeft mede aan de hand van de foto’s in het dossier op zitting aangegeven dat hij die jas en schoenen herkent. Deze en andere spullen zou hij op maandag 16 mei 2011 hebben achtergelaten in een woning in Amstelveen, waar hij toen tijdelijk verbleef, in welke woning hij sindsdien niet meer is geweest. Hij nam op dat moment deel aan een penitentiair programma, waarvan al was besloten dat dit voortijdig zou worden beëindigd, omdat verdachte zich niet aan de voorwaarden hield. Omdat verdachte, niet terug wilde naar de gevangenis heeft hij zich op 16 mei 2011 onttrokken aan het elektronisch toezicht door zijn enkelbandje door te knippen. Daarom kon hij niet meer naar zijn woning terug. Bij de spullen zat niet alleen kleding maar ook andere goederen, zoals bijvoorbeeld een laptop en mogelijk ook een zonnebril. Medeverdachte [medeverdachte] woonde in die periode ook in die woning. Verdachte zou op 16 mei 2011 een vriend, [A], hebben gevraagd alle spullen uit de woning te halen. Met [A] was niet afgesproken wat deze met de spullen zou moeten doen en na 16 mei 2011 heeft verdachte geen contact meer met [A] gehad en dit contact ook niet gezocht. [A] zou een paar maanden geleden doodgeschoten zijn in Amsterdam.
Verdachte heeft voorts verklaard dat hij via zijn advocaat in het bezit was van een zwart/wit kopie van het proces-verbaal. In de week voorafgaand aan de zitting heeft hij echter, nadat hij de kleurenfoto’s in het dossier van zijn raadsvrouw had gezien, pas begrepen op welke gronden hij als verdachte werd aangemerkt en om welke jas (zwart met oranje voering) en schoenen het ging. Toen realiseerde hij zich opeens dat hij de spullen nooit meer van [A] had gekregen.
Verdachte heeft voorts verklaard dat hij nooit in Driebergen is geweest. Het is, aldus verdachte, mogelijk dat andere personen zijn jas en schoenen in de Volkswagen Golf hebben gelegd en/of die hebben gedragen tijdens de overval. Dat zou kunnen verklaren waarom zijn kleding en een bril met zijn DNA erop is aangetroffen.
De rechtbank overweegt dat verdachte zich tijdens zijn verhoren bij de politie, de rechter-commissaris en tijdens eerdere zittingen steeds op zijn zwijgrecht heeft beroepen. Verdachte is tijdens de politieverhoren geconfronteerd met de feiten waarvan hij werd verdacht en met de voor hem belastende feiten en omstandigheden. Hij is daarbij ook in detail bevraagd over onder meer de aangetroffen spullen en het daarop aangetroffen DNA van hem en medeverdachte [medeverdachte].
Het feit dat er mogelijk geen kleurenfoto’s aan verdachte zijn getoond werd opgevangen door de omschrijving van de kleding en voorwerpen op de foto’s, waarbij met name het de beschrijving van het ‘zwarte bomberjack met oranje voering’ voldoende onderscheidend is om -zelfs zonder foto- door de eigenaar te worden herkend als in ieder geval soortgelijk aan zijn jas. Uit de processen-verbaal van verhoor blijkt dat de politie de jas ook tijdens de verhoren heeft omschreven en heeft aangegeven dat het DNA van verdachte daarop was aangetroffen.
Om die reden acht de rechtbank het onaannemelijk dat verdachte, die van zeer ernstige feiten werd verdacht en zich in voorlopige hechtenis bevond, zich niet eerder dan een week voor de zitting realiseerde dat het zwarte bomberjack met oranje voering, waar nota bene zijn DNA op was aangetroffen, mogelijk zijn jas was.
Verdachte heeft er kennelijk voor gekozen om ruim acht maanden te zwijgen en voor het eerst ter terechtzitting d.d. 27 april 2012, na kennisname van het volledige dossier en bespreking daarvan met zijn raadsvrouwe, het scenario naar voren te brengen dat deze kleding en bril ten tijde van de ten laste gelegde feiten niet meer in zijn macht waren en dat dus mogelijk anderen zijn kleding en bril hebben achtergelaten op of in de nabijheid van de plaats delict. Gelet op het late tijdstip waarop dit scenario naar voren is gebracht, het feit dat het thans niet meer te verifiëren is omdat de door verdachte genoemde getuige die de kleding en bril zou hebben opgehaald dood zou zijn, acht de rechtbank het door verdachte gesuggereerde alternatieve scenario volstrekt onaannemelijk, noch afgezien van het feit dat verdachte geen enkele informatie heeft verstrekt over de plaats waar hij zich ten tijde van de overval dan wel zou hebben bevonden. Bovendien wordt het door verdachte gesuggereerde alternatieve scenario weersproken door het unieke DNA-profiel van verdachte op de neusvleugels van de zonnebril. De rechtbank zal dan ook geheel voorbij gaan aan dit verweer.
Medeplegen
De verdediging heeft subsidiair betoogd dat uit de bewijsmiddelen niet volgt dat er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking ten aanzien van de onder 2 primair en subsidiair, 3 en 4 ten laste gelegde feiten. Ten aanzien van het onder feit 1 ten laste gelegde medeplegen van de poging bankoverval heeft de verdediging op dit punt geen verweer gevoerd.
Van medeplegen is sprake wanneer twee of meer personen gezamenlijk een feit plegen. Niet nodig is dat alle medeplegers de uitvoeringshandelingen mede verrichten, maar er dient sprake te zijn van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de personen, gericht op de totstandkoming van het delict. Die samenwerking kan bijvoorbeeld blijken uit (stilzwijgende) afspraken, taakverdelingen, de aanwezigheid ten tijde van het delict en het zich niet distantiëren daarvan. In korte tijd zijn door de verdachten vier verschillende strafbare feiten gepleegd. In de onderhavige zaak zijn de feiten en omstandigheden van het/de in tijd eerder gepleegde feit(en) voor de beoordeling van de samenwerking bij de/het latere feit(en) tevens van belang.
Ten aanzien van feit 1.
De rechtbank overweegt dat ten aanzien van feit 1 uit de bewijsmiddelen volgt dat er sprake was van een (professionele) voorbereiding van een bankoverval. Beide verdachten waren in het bezit van een vuurwapen, men had een zogenaamde “bonk” (stootram) om de deur van het waardegebied te forceren en beide verdachten hadden hun gezicht verhuld met witte sjaals. Voorts beschikten de verdachten over een gestolen scooter om bij de bank weg te vluchten naar een gereedstaande gestolen vluchtauto, waarin kennelijk voldoende kleding lag om zich na de overval om te kleden en voorts een hoeveelheid zelfgemaakte kraaienpoten.
Er was kennelijk ook een rolverdeling tussen beide verdachten afgesproken: één bestuurde de scooter en bleef voornamelijk buiten om de zaak in gaten te houden en reed ook weer met de ander achterop de scooter weg, toen deze uit de bank was gekomen, de ander ging de bank in, forceerde een deur en probeerde geld te krijgen. Degene die de scooter bestuurde ging tijdens de overval verschillende malen de bank binnen en keek achter de door de ander met de bonk geforceerde deur.
Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking gericht op het plegen van een overval.
Ten aanzien van feit 2.
De rechtbank overweegt dat ten aanzien van feit 2 primair en subsidiair als volgt. Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachten beiden, nadat zij door [slachtoffer 1] tijdens hun vlucht van hun scooter waren gereden en daardoor in voor hen niet voorziene omstandigheden waren terechtgekomen, dreigend een pistool op aangever hebben gericht. In de context van de feiten stelt de rechtbank vast dat dit gedrag van verdachten was gericht op het ontkomen aan hun achtervolger teneinde de vlucht te vervolgen. Vervolgens is door één van de verdachten daadwerkelijk in de richting van aangever geschoten. Beide verdachten zijn vervolgens in de auto van [slachtoffer 1] gestapt, de rechtbank neemt aan om hun vlucht samen voort te zetten met die auto. Nadat de auto door de geldwagen was klemgereden, zijn beiden uit de auto gestapt en in dezelfde richting weggerend. Verdachten zijn vervolgens gezamenlijk weggevlucht voor de politie die op dat moment ter plaatse kwam en hen onder dreiging van een vuurwapen tot stoppen maande. Ze bleven samen dezelfde vluchtroute volgen. Geen van beide verdachten heeft op enig moment ingegrepen in of zich gedistantieerd van de handelingen van de ander. Dit duidt in ieder geval op een stilzwijgende samenwerking tussen en instemming van beide verdachten. Ook de uiterlijke verschijningsvorm van de betreffende gebeurtenissen duidt op een nauwe en bewuste samenwerking in de zin van medeplegen. De rechtbank acht derhalve bewezen dat er voor wat betreft het onder 2 tenlastegelegde eveneens sprake is van medeplegen.
Ten aanzien van feit 3.
De rechtbank overweegt dat ten aanzien van feit 3 uit de bewijsmiddelen volgt dat
er sprake was van een kennelijke afgesproken rolverdeling tussen beide verdachten waarbij een van hen de bank in is gegaan en de ander buiten stond met het kennelijke doel om (desnoods) met zijn vuurwapen omstanders op een afstand te houden terwijl de medeverdachte in de bank geld probeerde te roven, zodat de overval voltooid kon worden.
Die situatie heeft zich feitelijk ook voorgedaan nu de verdachte die buiten stond daadwerkelijk werd gezien door [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en vervolgens een vuurwapen op hen heeft gericht. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen beide verdachten en acht de rechtbank het medeplegen bewezen.
Ten aanzien van feit 4.
De rechtbank overweegt dat ten aanzien van feit 4 uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachten gezamenlijk op de vlucht waren. Eén van de verdachten is vervolgens bij aangever [slachtoffer 3] gestopt, heeft meerdere malen om autosleutels geschreeuwd en daarbij een pistool op de borst van [slachtoffer 3] gezet. De tweede verdachte is eveneens bij [slachtoffer 3] gestopt en stond op zeer korte afstand van [slachtoffer 3] en zijn medeverdachte. De rechtbank stelt vast dat het niet anders kan dan dat de tweede verdachte het schreeuwen om autosleutels heeft gehoord en ook de handelingen met het pistool heeft gezien. Vervolgens zijn beide verdachten samen verder gerend naar, zo achteraf is gebleken, de gereedstaande vluchtauto. Geen van beide verdachten heeft op enig moment ingegrepen of zich van voornoemd handelen van de ander gedistantieerd. Dit duidt in ieder geval op een stilzwijgende samenwerking tussen en instemming van beide verdachten. Ook de uiterlijke verschijningsvorm van de poging diefstal met geweld dan wel afpersing van de auto duidt op een nauwe en bewuste samenwerking in de zin van medeplegen.
De rechtbank verwerpt derhalve het daartoe strekkende verweer van de verdediging ten aanzien van alle voornoemde feiten.
Ten aanzien van feit 1, poging doodslag. (voorwaardelijk) opzet op de dood?
Verdachte ontkent dat hij ooit in Driebergen-Zeist is geweest en beroept zich voor het overige op zijn zwijgrecht. Voor het beantwoorden van de vraag of er sprake is geweest van zodanig schieten dat daar uit af valt te leiden dat er sprake was van opzet op dood, heeft de rechtbank gelet op de volgende feiten en omstandigheden.
Op grond van de bovengenoemde bewijsmiddelen staat vast dat er geschoten is, dat er met scherp geschoten is, en dat de auto van [slachtoffer 1] daarbij is geraakt in het dak. Er is een doorschot aan de rechterkant van het dak van de auto van [slachtoffer 1] aangetroffen. Hoe en waarop de schutter heeft gericht dient te worden afgeleid uit de feiten en omstandigheden rond het schietmoment.
Omdat de auto nadat er was geschoten is verplaatst door door de geldauto toen deze tegen de auto aanreed, was een schootsbanen onderzoek niet meer mogelijk. Wel heeft forensisch onderzoek tot de conclusie geleid dat er van links (zijde bestuurderkant) is geschoten, door het openstaande portier (want daar zat geen doorschot in het gesloten raam), waarbij naar boven is gericht. Er is op de plaats delict één huls aangetroffen. Behalve de doorschotopening in het dak van de auto is ook een raam van een woning geraakt. Het schot is op een hoogte van 2,25 meter door de (dubbelglas)voorruit gegaan. De rechtbank gaat er vanuit dat er één schot is gelost. Niet duidelijk is in hoeverre het dak van de auto de richting van de kogel heeft gewijzigd.
Aangever [slachtoffer 1] heeft verklaard dat beide mannen van de motorkap rolden, snel overeind kwamen en ondertussen elk een vuurwapen trokken en dat op hem richtten. Aangever opende zijn portier en stak een been naar buiten. Hij sprintte naar de achterzijde van zijn auto en hoorde toen een schot. Hij zocht dekking achter de auto. De rechtbank begrijpt uit deze verklaring dat het schot viel terwijl [slachtoffer 1] zich naast zijn auto bevond, namelijk terwijl hij ‘naar de achterzijde van zijn auto sprintte’. Gelet op het formaat van de auto betekent dit naar het oordeel van de rechtbank dat er vrijwel direct nadat aangever zijn auto had verlaten is geschoten.
De rechtbank stelt op basis van deze feiten vast staat dat de schutter zich aan de vóórzijde van de auto bevond op korte afstand van die auto toen hij zijn wapen richtte op aangever. Vast staat ook dat er van de bestuurderkant is geschoten door het op dat moment openstaande portier, waarbij schuin rechts naar boven is gericht. en dat de kogel daarbij door het dak van de auto is gegaan en vervolgens op een hoogte van 2.25 meter door een ruit van een verderop gelegen woning.
De rechtbank concludeert hieruit dat de schutter zich na het trekken en richten van het wapen kennelijk heeft bewogen in de richting van de bestuurderzijde van de auto. Ook staat vast dat de schutter het vuurwapen onder dakhoogte van de auto had en, gelet op de richting van het schot,waarschijnlijk op het moment van schieten niet overeind stond. Onder welke hoek is geschoten is niet vast te stellen. Het was in ieder geval in de richting van het geopende autoportier aan de bestuurderszijde. Op het moment dat werd geschoten had aangever [slachtoffer 1] het bestuurdersportier geopend, en was uitgestapt om zich in veiligheid te stellen achter de auto en bevond zich nog naast de auto. De rechtbank stelt op basis van genoemde feiten en omstandigheden vast dat is geschoten in de richting van de vluchtende [slachtoffer 1].
Voor de vraag of er zodanig is geschoten dat er sprake is geweest van een aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer 1] acht de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden van belang.
Er is geschoten in de richting van [slachtoffer 1]. Op het moment dat er werd geschoten verkeerde de verdachten in een onverwachte situatie die voor hen acuut en bedreigend was. De verdachten hadden zojuist een overval geprobeerd te plegen die was mislukt, ze waren zonder buit op de vlucht, ze waren vervolgens op hun scooter door aangever met een auto aangereden waardoor de scooter onder hen weg was geslagen en zij op de motorkap waren terechtgekomen, ze waren van de motorkap afgegleden/afgerold en waren direct min of meer opgestaan en hadden meteen hun wapen getrokken en gericht op aangever die achter het stuur in zijn auto zat. Dit alles in een zeer kort tijdsbestek. Het onder die omstandigheden en ongetwijfeld onder grote spanning, vervolgens vrijwel direct schieten in de richting van een wegvluchtende (bewegende) persoon levert naar het oordeel van de rechtbank een aanmerkelijke kans op de dood van die persoon op. Uit dezelfde feiten en omstandigheden leidt de rechtbank af dat de schutter die kans ook bewust heeft aanvaard.
Verdachten waren op dat moment kennelijk tot alles bereid en tot alles in staat om weg te komen en hebben daarbij elk bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de ander daadwerkelijk zou schieten. Dit wordt naar het oordeel van de rechtbank mede bevestigd door het feit dat de andere verdachte op en na het moment van het schieten zich op geen enkel moment heeft gedistantieerd van de verdachte die geschoten had.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat het voorwaardelijk opzet van beide verdachten gericht was op de dood van aangever [slachtoffer 1] en acht medeplegen van poging doodslag bewezen.
De rechtbank verwerpt ook dit verweer van de verdediging.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
- ten aanzien van feit 1:
op 24 mei 2011 te Driebergen-Rijsenburg, gemeente Utrechtse Heuvelrug, tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander,
met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [benadeelde 1] te dwingen tot de afgifte van goederen en/of geld, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan waardetransport Brinks en/of de [bank], als volgt heeft/hebben gehandeld:
hebbende hij, verdachte, en/of zijn mededader opzettelijk
-een binnendeur van de [bank] (welke leidt naar een ruimte waar een geldautomaat staat en alwaar de overdracht van het geldtransport plaatsvindt) opengebroken en
-vervolgens een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, gericht gehouden op voornoemde De [benadeelde 1] en
-"Geef mij de zakken, dit is echt" en "Geld, geld of andere zaken", geroepen,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
- ten aanzien van feit 2 primair:
op 24 mei 2011 te Driebergen-Rijsenburg, gemeente Utrechtse Heuvelrug, tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, als volgt heeft/hebben gehandeld:
hebbende hij, verdachte, of zijn mededader opzettelijk met een vuurwapen geschoten op of in de richting van die [slachtoffer 1], (althans met een (vuur)wapen geschoten op en/of in de richting van de personenauto van die [slachtoffer 1] (terwijl die [slachtoffer 1] zich in directe omgeving van de schootsbaan bevond)),
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
- ten aanzien van feit 3:
op 24 mei 2011 te Driebergen-Rijsenburg, gemeente Utrechtse Heuvelrug, tezamen en in vereniging met een ander, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft zijn mededader opzettelijk dreigend
- een vuurwapen uit zijn broeksband gepakt en
- dat vuurwapen op voornoemde [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] gericht en gericht gehouden;
- ten aanzien van feit 4:
op 24 mei 2011 te Driebergen-Rijsenburg, gemeente Utrechtse Heuvelrug, tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening weg te nemen een personenauto (merk Citroën, type Berlingo), toebehorende aan [slachtoffer 3], en daarbij die voorgenomen diefstal te laten voorafgaan en/of te laten vergezellen van bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer 3], te plegen/gepleegd met het oogmerk om die voorgenomen diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken
als volgt heeft/hebben gehandeld:
hebbende hij, verdachte of zijn mededader opzettelijk
- "autosleutels, autosleutels, autosleutels!" geroepen naar voornoemde [slachtoffer 3] en
- een pistool op de borst van die [slachtoffer 3] gericht gehouden,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze door de rechtbank verbeterd. De verdachte is hierdoor niet geschaad in zijn verdediging.
5.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
feit 1:
- poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
feit 2 primair:
- medeplegen van een poging tot doodslag;
feit 3:
- medeplegen van een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, dan wel bedreiging met zware mishandeling, meermalen gepleegd;
feit 4:
- poging tot diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 9 jaren, met aftrek.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ter terechtzitting vrijspraak van alle ten laste gelegde feiten bepleit.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een poging tot een bankoverval, waarbij gebruik werd gemaakt van meerdere vuurwapens en een stormram. Na het mislukken van de overval is er een woeste vlucht gevolgd. Daarbij is door een van de verdachten midden op de dag op de openbare weg gericht geschoten op [slachtoffer 1], terwijl zich in de directe omgeving en op korte afstand vele voorbijgangers bevonden. De verschoten kogel heeft een buurtbewoner, die voor het raam van haar woning stond, op korte afstand van het hoofd gepasseerd. Het is een gelukkige omstandigheid dat er niemand is geraakt. Ook zijn door de overvallers vóór de overval twee getuigen bedreigd met een pistool en hebben zij op hun vlucht geprobeerd een derde persoon, wederom onder dreiging van een vuurwapen, zijn auto afhandig te maken, kennelijk met de bedoeling om te vluchten. Deze man zag zich geconfronteerd met een onbekende man die een vuurwapen op zijn borst zette en de autosleutels opeiste. Het is zijn nuchtere, maar mogelijk ook door pure schrik ingegeven reactie geweest die heeft belet dat de overvallers er met zijn auto vandoor konden gaan.
Bij het plannen en voorbereiden van de overval is men, zoals hiervoor is besproken, professioneel te werk gegaan. Toen de uitvoering mislukte hebben de overvallers op hun vlucht een spoor van ellende veroorzaakt waarbij, als aangegeven, het een wonder is dat er geen fysiek gewonden zijn gevallen. Mentaal heeft een en ander wel grote nadelige gevolgen bij diverse personen veroorzaakt.
Het spreekt voor zich dat dergelijke en op deze manier uitgevoerde feiten voor de slachtoffers een bijzonder traumatische ervaring moet zijn geweest. Uit het dossier en de ter terechtzitting voorgehouden slachtofferverklaringen van [benadeelde 1] en [slachtoffer 1] blijkt dat zij nog dagelijks de (psychische) gevolgen ondervinden van hetgeen hen overkomen is en dat dit van grote negatieve invloed is op hun functioneren, zowel privé als zakelijk. Het is inmiddels een feit van algemene bekendheid dat (bank)overvallen en ernstig bedreigende situaties waar vuurwapens in het spel zijn dergelijke ernstige gevolgen voor de slachtoffers kunnen hebben. Hier heeft verdachte kennelijk in het geheel niet bij stilgestaan of zich er in elk geval niet om bekommerd. Het heeft hem er in ieder geval niet van weerhouden om, ten koste van anderen, te proberen om snel aan geld te komen. Voorts was het verdachte en zijn medeverdachte kennelijk àlles aan gelegen om weg te komen.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft de rechtbank gelet op het uittreksel Justitiële Documentatie van verdachte d.d. 19 maart 2012.
Verdachte is ondanks zijn jeugdige leeftijd al meerdere malen veroordeeld tot forse vrijheidsstraffen voor soortgelijke ernstige geweldmisdrijven. Verdachte is op 1 maart 2007 veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, ter zake van onder andere een diefstal met geweld en afpersing. Voorts is verdachte op 17 juli 2008 veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 jaar en 8 maanden voor een gewapende overval waarbij gebruik is gemaakt van en geschoten is met een vuurwapen.
Verdachte had in het kader van detentiefasering voor deze laatste veroordeling elektronisch toezicht waaraan hij zich op 11 mei 2011 heeft onttrokken. De rechtbank kan niet anders dan constateren dat voornoemde veroordelingen geen enkel positief effect hebben gehad op verdachte en hem er niet van hebben weerhouden zich wederom aan soortgelijke ernstige feiten schuldig te maken.
De rechtbank neemt het verdachte bijzonder kwalijk dat hij op geen enkele manier berouw heeft getoond ten aanzien van de slachtoffers en voorts dat hij geen enkele verantwoording neemt voor hetgeen hij heeft gedaan.
De reclassering heeft op 4 oktober 2011 een rapportage omtrent verdachte uitgebracht, waaruit - kort gezegd - volgt dat verdachte zijn medewerking aan het tot stand komen van een rapport heeft geweigerd. De reclassering schat het recidiverisico als hoog in en adviseert om aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
De rechtbank is gelet op het vorenstaande van oordeel dat voor de maximale bescherming en beveiliging van de maatschappij en ter voorkoming van recidive een forse gevangenisstraf passend en noodzakelijk is. De rechtbank ziet geen enkele ruimte voor een andere of lichtere sanctie.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf voor de duur van 9 jaar passend en noodzakelijk is.
7 De benadeelde partij
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gehele toewijzing van de vorderingen van [slachtoffer 1] en [benadeelde 1] met schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich niet verzet tegen de wijze waarop door de benadeelde partij [benadeelde 1] ter terechtzitting een vordering tot schadevergoeding is ingediend. De verdediging heeft, gelet op de bepleite vrijspraak, verzocht beide vorderingen af te wijzen.
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van
€ 5.070,00 voor feit 2 en feit 3, waarvan € 5.000,00 ter zake van geleden immateriële schade en € 70,00 ter zake van geleden materiële schade.
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] toewijzen, nu deze schade rechtstreeks verband houdt met de onder 2 en 3 gepleegde feiten en verdachte aansprakelijk is voor die schade. Het gevorderde bedrag komt de rechtbank gerechtvaardigd voor, is voldoende aannemelijk gemaakt en zal worden toegewezen met de wettelijke rente over dat bedrag.
Mw. [B] heeft, als gevolmachtigde, namens de benadeelde partij [benadeelde 1] ter terechtzitting, conform artikel 51g lid 3 van het Wetboek van Strafvordering, een schadevergoeding, ter zake van immateriële schade, gevorderd van € 3.000,00 voor feit 1.
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] toewijzen, aangezien deze schade rechtstreeks verband houdt met het onder 1 gepleegde feit en verdachte aansprakelijk is voor die schade. Het gevorderde bedrag komt de rechtbank gerechtvaardigd voor, is voldoende aannemelijk gemaakt en zal worden toegewezen met de wettelijke rente over dat bedrag.
Met betrekking tot de toegekende vorderingen benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel zoals opgenomen in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, opleggen.
8 Het beslag
De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen aan verdachte, aangezien deze voorwerpen niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag zijn genomen.
9 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 24c, 36f, 45, 47, 57, 285, 287, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
10 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is
omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:
poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde
personen;
feit 2 primair:
medeplegen van een poging tot doodslag;
feit 3:
medeplegen van een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, dan wel
bedreiging met zware mishandeling, meermalen gepleegd;
feit 4:
poging tot diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen
personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of
gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde
personen;
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 9 jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van de in beslag genomen voorwerpen, te weten:
- broek, kleur blauw, merk Blue Religion;
- 2 sokken, kleur wit, merk Puma;
- vest, kleur grijs, merk Art Soil;
- 2 schoenen, kleur zwart, merk Dior;
- kleding, merk Fundementals;
- een short, kleur groen.
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van € 5.070,00, waarvan € 5.000,00 ter zake van immateriële schade en
€ 70,00 ter zake van materiële schade en vermeerderd met de wettelijke rente,
berekend vanaf 24 mei 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en
ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- bepaalt dat voor zover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald,
verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen.
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 1] van
€ 3.000,00, ter zake van immateriële schade en vermeerderd met de wettelijke
rente, berekend vanaf 24 mei 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en
ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- bepaalt dat voor zover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald,
verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen.
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van de hierna te
noemen slachtoffers de daarbij vermelde bedragen te betalen, bij niet betaling te
vervangen door het daarbij vermelde aantal dagen hechtenis:
- benadeelde partij [slachtoffer 1], € 5.070,00, 60 dagen hechtenis,
- benadeelde partij [benadeelde 1], € 3.000,00, 40 dagen hechtenis, met dien verstande
dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat voor zover deze bedragen door één of meer mededaders zijn betaald,
verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de
betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.A.T. Engbers, voorzitter en
mr. M.A.E. Somsen en mr. D.A.C. Koster, rechters, in tegenwoordigheid van
G. van Engelenburg, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op
11 mei 2012.