parketnummer: 16/601250-11 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 17 april 2012
[verdachte],
geboren op [1964] te [geboorteplaats],
wonende te [adres],
[woonplaats],
raadsman mr. N.P. van Dijk, advocaat te Amersfoort.
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 3 april 2012, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
primair: heeft geprobeerd om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen;
subsidiair: opzettelijk heeft geprobeerd om [slachtoffer] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
3. De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en baseert zich daarbij op het volgende.
De aangifte van [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer]) is cruciaal, aldus de officier van justitie.
[slachtoffer] heeft verklaard dat er vier momenten waren waarop verdachte haar heeft geprobeerd te wurgen. Eerst heeft hij geprobeerd haar van achteren te wurgen door een armklem om haar nek te leggen, het tweede moment deed zich voor toen verdachte bovenop haar zat en met zijn handen haar keel probeerde dicht te knijpen. Korte tijd later probeerde verdachte een snoer om de keel van aangeefster te doen, waarna hij nog eenmaal heeft geprobeerd haar te wurgen. Het snoer kan volgens de officier van justitie niet zijn gebruikt om aangeefster te beletten om naar buiten te gaan, zoals verdachte verklaart, aangezien aangeefster zich al buiten bevond op het moment dat verdachte het snoer pakte. Toen aangeefster wat later weg wilde gaan, heeft verdachte nogmaals geprobeerd haar te wurgen. De officier van justitie heeft omtrent de voorbedachte raad gewezen op het moment wanneer beide partijen tot rust komen en verdachte aangeefster vertelt dat hij haar wilde vermoorden en dat hij het niet meer zag zitten. Het is in dat rustige moment dat verdachte tegen aangeefster zegt dat hij haar wilde vermoorden en dat hij met die gedachte naar huis is gereden. De officier van justitie merkt op dat hij geen reden heeft om te twijfelen aan de juistheid van de verklaring van aangeefster. Temeer nu haar verklaring wordt bevestigd door de verklaring van verdachte bij de politie dat hij de keel van aangeefster heeft dichtgeknepen en dat hij haar bijna heeft vermoord. Ook wordt haar verklaring ondersteund door de verklaring van [betrokkene 1], de zwager van verdachte. De officier van justitie hecht in het bijzonder waarde aan de verklaring van aangeefster afgelegd in het ziekenhuis direct na het voorval. Zij verklaart dat verdachte haar heeft geslagen en geschopt en dat hij heeft geprobeerd haar te verwurgen. De verbalisanten die aangeefster bezoeken zien dat zij een wondje aan de tong en lip heeft, dat haar mondhoek rood en gescheurd is, dat er een hematoom op de linkerschouder zit en dat het gezicht en de hals enigszins zijn gezwollen. Het letsel wijst er volgens de officier van justitie op dat aangeefster voor haar leven heeft gevochten. De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat er sprake is van voorbedachte raad. Er zijn diverse momenten geweest tussen de pogingen tot verwurging waarin verdachte de tijd had om zich te beraden.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van zowel het primaire als subsidiaire tenlastegelegde en wijst daarbij op het volgende.
Verdachte bekent dat er sprake is geweest van een armklem en dat er een worsteling tussen hem en aangeefster heeft plaatsgevonden. Hij heeft aangeefster een klap en een schop gegeven, omdat ze niet wilde stoppen met gillen. Verdachte betwist echter dat hij zijn handen om de nek van aangeefster heeft gelegd. Voorts stelt de verdediging dat er met een armklem geen druk wordt gezet op de halsslagaders en evenmin op het strottenhoofd. In acht nemend dat aangeefster lijdt aan de ziekte Von Willebrand, is het letsel bij aangeefster te gering om het gevolg te kunnen zijn van door verdachte gepleegde handelingen met het opzet om haar van het leven te beroven dan wel om haar zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, aldus de verdediging. Het letsel had gezien de aandoening van aangeefster dan veel ernstiger moeten zijn. Op basis van de bewijsmiddelen kan niet worden uitgesloten dat verdachte heeft gehandeld op de door hem omschreven wijze. De verdediging stelt voorts dat niet is komen vast te staan dat door op die wijze te handelen, het risico op het intreden van de dood of op het optreden van zwaar lichamelijk letsel zodanig reëel was, dat verdachte daarmee het (voorwaardelijk) opzet op het intreden van die gevolgen zou hebben kunnen gehad. Ook als kan worden vastgesteld dat er sprake is geweest van het (bij herhaling) volledig dichtdrukken van de keel, zoals aangeefster heeft verklaard, kunnen die gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm niet worden aangemerkt als zozeer op de dood van aangeefster of het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel van aangeefster gericht, dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op de dood of het zwaar lichamelijk letsel van aangeefster heeft aanvaard, aldus de verdediging.
De verdediging stelt zich op het standpunt dat op grond van de medische verklaring en het proces-verbaal van sporenonderzoek niet kan worden afgeleid dat er opzet kan zijn geweest (ook niet in de voorwaardelijke vorm) van geweld, dat gericht was op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
Bewijsoverwegingen
De rechtbank is van oordeel dat voldoende wettig en overtuigend bewijs in het dossier voorhanden is om tot een bewezenverklaring van poging moord te kunnen komen. De rechtbank overweegt daartoe het navolgende.
Aangeefster [slachtoffer] bevindt zich op 23 december 2011 in haar woning te Nieuwegein, wanneer verdachte thuiskomt en van achteren zijn handen om haar nek doet en haar keel dichtknijpt. Aangeefster valt achterover op de grond en er volgt een worsteling. Zij hoort verdachte op agressieve en opgefokte toon zeggen : "Ik vermoord je”. Volgens aangeefster wordt verdachte op een gegeven moment redelijk rustig. Hij staat tegen het keukenblok aangeleund en aangeefster loopt de tuin in. Korte tijd later ziet aangeefster verdachte ook de tuin in lopen met een snoer om zijn vuisten gewikkeld. Hij probeert het snoer om de keel van aangeefster te doen. Omdat aangeefster het snoer met beide handen beet weet te pakken, komt het snoer gedeeltelijk in haar mond terecht. Aangeefster heeft verklaard dat verdachte tegenover haar toe heeft gegeven dat hij haar wilde vermoorden en dat hij met die gedachte naar huis was gereden.
Verdachte belt zijn zus en zwager. Bij de woning van verdachte en aangeefster aangekomen, hoort [betrokkene 1], de zwager van verdachte, aangeefster onder andere zeggen dat verdachte heeft geprobeerd om haar te wurgen met een snoer. [betrokkene 1] ziet verdachte knikken en hoort hem zeggen dat hij dit inderdaad heeft gedaan. [betrokkene 1] hoort verdachte een aantal keren letterlijk zeggen: “het klopt, ik heb haar willen vermoorden”.
De aangifte van [slachtoffer] en de verklaring van [betrokkene 1] worden ondersteund door de verklaring van verdachte bij de politie. In de nacht van 24 december 2011 gaat verdachte met [betrokkene 1] naar het politiebureau om zichzelf aan te geven. Aldaar verklaart verdachte dat hij bijna zijn vriendin heeft vermoord. Dat hij haar heeft geslagen en haar keel heeft dichtgeknepen.
Ter zitting verklaart verdachte dat hij inderdaad direct na binnenkomst in de woning een armklem om de hals van aangeefster heeft gelegd en dat het mogelijk is dat deze klem iets steviger was dan andere keren dat hij zijn arm van achteren om haar heen sloeg. Ook verklaart verdachte dat hij een snoer op tafel zag liggen, deze heeft gepakt en dat hij deze om aangeefster heen wilde slaan.
Aangeefster gaat na het voorval naar het ziekenhuis om haar letsel te laten bekijken en te beoordelen. Uit de geneeskundige verklaring blijkt dat er een wondje aan de lip en tong zit en dat aangeefster een hematoom op haar linkerschouder heeft.
Bewijsoverwegingen betreffende de opzet op levensberoving
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij het snoer van de tafel heeft gepakt met het doel om deze om het middel van aangeefster te doen en haar op deze manier terug de woning in te trekken. Verdachte heeft voorts verklaard dat dit mislukte en dat het snoer ter hoogte van haar schouders bleef steken.
De rechtbank overweegt dat deze verklaring geen steun vindt in het dossier. Daarentegen wijst de verwonding van aangeefster aan haar tong en mondhoek erop dat het snoer gedeeltelijk in haar mond terechtkwam, zoals aangeefster verklaart. Uit de aard van het letsel en de verklaring van aangeefster leidt de rechtbank af dat verdachte het snoer om aangeefster heen heeft geworpen, dat deze gedeeltelijk in de mond terecht kwam en dat verdachte vervolgens aan het snoer heeft getrokken. Het ligt niet in de rede dat verdachte het snoer zou aantrekken terwijl deze zich op een kwetsbare plek van het lichaam bevindt met de enkele bedoeling om aangeefster terug de woning in te trekken. Naar de uiterlijke verschijningsvorm blijkt naar het oordeel van de rechtbank duidelijk dat verdachte de bedoeling had om aangeefster met dit snoer te verwurgen. Daarbij komt dat verdachte ook tegen aangeefster, [betrokkene 1] en de politie heeft gezegd dat hij de intentie had om aangeefster van het leven te beroven. Het verweer van de verdediging dat geen waarde moet worden gehecht aan de verklaring van [betrokkene 1], omdat hij slechts aangeefster heeft nagesproken, verwerpt de rechtbank. [betrokkene 1] heeft rechtstreeks uit de mond van verdachte gehoord dat hij heeft getracht aangeefster van het leven te beroven. Ook verwerpt de rechtbank het verweer van de verdediging dat verdachte enkel zou hebben gezegd dat hij heeft geprobeerd aangeefster te doden om de ernst van de situatie en de wens tot boetedoening kracht bij te zetten. Verdachte heeft voornoemde bekentenis dusdanig vaak herhaald tegenover verschillende personen dat de rechtbank het onaannemelijk acht dat verdachte daarmee niet zijn eigen gedachten en zienswijze heeft geuit. Daarbij komt dat verdachte zelf bij aangeefster erop heeft aangedrongen dat zij aangifte zou doen, omdat hij – naar eigen zeggen – iets had gedaan dat zodanig ernstig was dat dit aan de politie moest worden gemeld.
Op grond van het vorenstaande acht de rechtbank de verklaring van verdachte dat hij geen opzet had op het dichtduwen van de keel van aangeefster met het snoer niet geloofwaardig en acht zij bewezen dat verdachte opzet had op de dood van aangeefster.
De rechtbank acht echter niet bewezen dat verdachte ook het opzet had op levensberoving door met zijn handen de keel dan wel de hals van aangeefster dicht te knijpen. Op grond van de geneeskundige verklaring van dr. N.J. Breet en de foto’s van het letsel van aangeefster stelt de rechtbank vast dat aangeefster geen letsel aan de hals dan wel de keel had. Hieruit leidt de rechtbank af dat verdachte, die blijkens de aangifte weliswaar zijn handen om de keel van aangeefster heeft gelegd en heeft geknepen, daarbij kennelijk niet een dusdanige kracht heeft uitgeoefend dat hij daarmee de opzet had om aangeefster van het leven te beroven. De rechtbank zal verdachte daarom van dit deel van de tenlastelegging vrijspreken.
Bewijsoverwegingen betreffende de voorbedachte rade
Voor het vaststellen van voorbedachte rade dient bewezen te worden dat verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
De rechtbank leidt het bestaan van de voorbedachte rade af uit de wijze waarop verdachte blijkens de hierboven weergegeven bewijsmiddelen zijn handelen heeft voorbereid en uitgevoerd en uit het beschikbare tijdsmoment dat verdachte had voor beraad. Verdachte is blijkens de verklaring van aangeefster naar huis gereden met de gedachte dat hij haar zou vermoorden. Uit de verklaring van aangeefster volgt verder dat verdachte op enig moment redelijk rustig leek te worden en aangeefster, die frisse lucht wilde happen in de tuin, naar buiten liet gaan. Kort daarna heeft verdachte het snoer van de tafel gepakt en om zijn vuisten gewikkeld en is vervolgens de tuin ingelopen, waarna hij probeerde aangeefster te wurgen. Hieruit leidt de rechtbank af dat verdachte op meerdere momenten tijd heeft gehad om zich te beraden over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Door de wijze van tenlasteleggen komt de rechtbank niet toe aan een bewezenverklaring van het primair alternatief tenlastegelegde poging toebrengen zwaar lichamelijk letsel.
De rechtbank acht op grond van bovenstaande feiten, omstandigheden en overwegingen bewezen dat verdachte in de nacht van 23 op 24 december 2011 heeft getracht zijn vriendin [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven.
4.4. bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
omstreeks 24 december 2011 te Nieuwegein, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg,
- dreigend voornoemde [slachtoffer] de woorden toegevoegd: "Ik vermoord je"
en
- met een snoer de keel van voornoemde [slachtoffer] heeft dicht geduwd,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
5. De strafbaarheid
5.1. De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
- Poging moord.
5.2. De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 36 maanden waarvan 12 maanden voorwaardelijk met aftrek van het voorarrest, een proeftijd van 2 jaren en verplicht reclasseringscontact met een meldingsgebod en een behandelverplichting.
6.2. Het standpunt van de verdediging
Mocht de rechtbank tot een bewezenverklaring komen, dan verzoekt de verdediging - onder verwijzing naar een vonnis van de rechtbank Almelo van 8 maart 2011 (LJN BP7022) inzake fors huiselijk geweld verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 15 weken waarvan 3 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder deze is begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft getracht om zijn vriendin te wurgen met behulp van een snoer. Doordat aangeefster het snoer met beide handen beet wist te pakken, is het snoer niet om de keel terecht gekomen, maar gedeeltelijk in de mond van aangeefster beland.
Moord wordt in ons strafrechtstelsel beschouwd als een van de ernstigste misdrijven. Het is in onderhavige zaak bij een poging gebleven. Het is echter niet aan verdachte te danken dat zijn poging is mislukt. Het spreekt voor zich dat dit misdrijf een enorme schok teweeg heeft gebracht bij het slachtoffer en haar directe omgeving. De rechtbank rekent het verdachte zeer aan dat hij zijn levenspartner in de woning, die zij samen met verdachte bewoonde, heeft aangevallen. Huiselijk, relationeel getint geweld, maakt niet alleen inbreuk op de lichamelijke integriteit en gezondheid van de slachtoffers, maar de ervaring leert dat de slachtoffers hiervan meestal nog geruime tijd zowel lichamelijk als geestelijk hinder en klachten kunnen ondervinden als gevolg van gevoelens van schaamte, angst en onveiligheid. Bovendien zorgen dergelijke feiten ook voor onrust in de samenleving.
De rechtbank houdt in het voordeel van verdachte rekening met het feit dat hij zichzelf heeft aangegeven bij de politie. Het spreekt voor verdachte dat hij zich bewust was van de schade die hij had aangericht en dat hij zich wilde verantwoorden voor zijn daad. Daarnaast heeft hij ter zitting spijt betuigd.
Wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met het uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 24 februari 2012, waaruit blijkt dat verdachte tweemaal eerder met politie en justitie in aanraking is geweest. Dit betroffen echter overtredingen van een geheel andere aard dan het bewezenverklaarde feit.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsrapport van 27 februari 2012, opgemaakt door S. Dijkslag, reclasseringsmedewerker. Uit dit rapport volgt dat verdachte een kwetsbare persoonlijkheidsstructuur heeft en niet goed kan omgaan met stressoren, omdat hij niet in staat is zijn eigen gevoelens van boosheid en stress of frustratie te herkennen en hier op een adequate manier mee om te gaan. De reclassering adviseert om een behandeling in een verplicht kader op te leggen, omdat het gevaar bestaat dat verdachte afhaakt op het moment dat hij te veel met zichzelf en zijn gedrag wordt geconfronteerd. Voorts adviseert de reclassering een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf met als bijzondere voorwaarden een meldingsgebod en een behandelverplichting.
Daarnaast heeft de rechtbank kennis genomen van het psychologisch rapport van 17 februari 2012, opgemaakt door drs. F.A.T. van Maarschalkerweerd, GZ-psycholoog. In het psychologisch rapport concludeert de psycholoog dat verdachte een kwetsbare persoonlijkheidsstructuur heeft, die niet aan een stoornis kan worden gekoppeld. In tegenstelling tot de reclassering adviseert de psycholoog een behandeling in een niet strafrechtelijk kader.
De rechtbank legt het advies van het psychologisch rapport naast zich neer. Gelet op de ernst van het feit en de persoon van verdachte, ziet de rechtbank aanleiding om een deels voorwaardelijke straf op te leggen met verplicht reclasseringscontact en een behandelverplichting, waardoor het voor de reclassering mogelijk wordt om te monitoren of verdachte zich conformeert aan een behandeling. Deze voorwaardelijke straf beoogt tevens verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. De rechtbank is van oordeel dat naast deze voorwaardelijke straf een onvoorwaardelijke gevangenisstraf noodzakelijk is van na te melden duur. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie.
7. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 45 en 289 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
8. De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
* poging moord;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 24 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens de Reclassering Nederland;
* dat verdachte zich daartoe meldt bij Reclassering Nederland aan de Vivaldiplantsoen 200 te Utrecht en zich blijft melden zo frequent als de reclassering dit gedurende de proeftijd nodig acht;
Voorlopige hechtenis
- heft op de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Ebbens, voorzitter, mr. Y.M.J.I. Baauw-de Bruijn en mr. S. Wijna, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.T. de Muinck-Dezentje, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 17 april 2012.
Mr. A.T. de Muinck-Dezentje is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.