ECLI:NL:RBUTR:2012:BW3453

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
10 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-601252-11
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernieling en handelen in strijd met de Wet wapens en munitie

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht op 10 april 2012, is de verdachte beschuldigd van meerdere feiten, waaronder vernieling en het voorhanden hebben van een wapen en munitie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de officier van justitie niet-ontvankelijk is in de vervolging van de verdachte voor het eerste feit, dat betrekking had op de diefstal van een jachtgeweer van de oma van de verdachte. Dit was niet rechtmatig, omdat er geen klacht was ingediend door de benadeelde. De rechtbank verwierp het rechtmatigheidsverweer van de verdediging en oordeelde dat de vervolging voor de andere feiten wel ontvankelijk was.

De rechtbank achtte bewezen dat de verdachte opzettelijk en wederrechtelijk goederen van de politie heeft vernield en dat hij in strijd met de Wet wapens en munitie handelde door een jachtgeweer en munitie voorhanden te hebben. De verdachte had een dubbelloops hagelgeweer en verschillende soorten munitie in zijn bezit, wat in strijd is met de wet. De rechtbank oordeelde dat de doorzoeking van de woning van de verdachte rechtmatig was, omdat er voldoende aanwijzingen waren dat er wapens aanwezig konden zijn.

De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van vier maanden, waarvan één maand voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, evenals met de persoon van de verdachte. De verdachte werd ook verplicht om zich te houden aan de voorschriften van de reclassering tijdens de proeftijd.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/601252-11 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 10 april 2012
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1976] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd te P.I. Amsterdam, afdeling PPC te Amsterdam,
raadsman mr. A.C. Huisman, advocaat te Deventer.
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 3 april 2012, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: een jachtgeweer uit de woning van [aangever 1] heeft weggenomen door het intrappen, althans vernielen van een ruit van een deur van de woning;
feit 2: een auto van [aangever 2] met hagel, althans met een op hagel gelijkend materiaal
heeft beschoten;
feit 3: goederen van de politie Utrecht/arrestantencomplex politie Utrecht heeft
vernield/beschadigd/onbruikbaar gemaakt;
feit 4: wapens van categorie II en munitie van categorie III voorhanden heeft gehad.
3. De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie
De officier van justitie vordert de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie ten aanzien van feit 1, wegens het ontbreken van een klacht van de benadeelde.
De raadsman heeft aangevoerd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard dient te worden ten aanzien van de vervolging van feit 1, nu verdachte ervan wordt verdacht een jachtgeweer te hebben gestolen van zijn oma, een bloedverwant in rechte linie, omdat die oma geen klacht heeft ingediend tegen verdachte.
De rechtbank overweegt dat de vervolging van verdachte ten aanzien van feit 1 op grond van artikel 316, tweede lid, Wetboek van Strafrecht, alleen plaats kan vinden op een tegen hem gerichte klacht, nu hij wordt verdacht van het wegnemen van een goed van een bloedverwant in rechte linie. Nu deze bloedverwant, te weten de oma van verdachte, geen klacht tegen hem heeft ingediend, is er geen sprake van een rechtmatige vervolging. De rechtbank zal de officier van justitie derhalve niet-ontvankelijk verklaren ten aanzien van feit 1.
Daarnaast zijn er geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de feiten ten laste gelegd onder 2, 3 en 4 heeft begaan en baseert zich daarbij op het volgende.
Ten aanzien van feit 2 baseert de officier van justitie zich op de aangifte en klacht van [aangever 2]. Verdachte zou toestemming hebben gevraagd om de auto van aangever te mogen gebruiken. Dit werd hem geweigerd. De buurman van aangever verklaart dat hij ’s nachts drie knallen hoorde en aangever ziet de volgende dag allemaal kleine hagelputjes op de lak van zijn auto. Vervolgens wordt er bij verdachte een jachtgeweer aangetroffen. De officier van justitie stelt dat, hoewel hij niet hard kan maken dat er met dit geweer op de auto van aangever is geschoten, het hoogst onwaarschijnlijk is dat iemand anders dan verdachte op de auto van zijn vader heeft geschoten.
Ten aanzien van de feiten 3 en 4 baseert de officier van justitie zich onder meer op de bekennende verklaring van verdachte.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank enkel tot een bewezenverklaring kan komen van feit 3.
De verdediging stelt zich op het standpunt dat er onvoldoende bewijsmiddelen zijn om vast te kunnen stellen dat verdachte op de auto van zijn vader heeft geschoten. De door de officier van justitie geschetste situatie is slechts een mogelijkheid. Uit het onderzoek is niet gebleken met welk wapen er op de betreffende auto is geschoten en wie dit wapen heeft gehanteerd. Alleen al op grond daarvan dient volgens de raadsman vrijspraak te volgen. Mocht de rechtbank erbij betrekken dat er in de woning van verdachte een wapen is gevonden, dan stelt de verdediging zich op het standpunt dat de doorzoeking in de woning van verdachte ter inbeslagneming van een vuurwapen en munitie niet rechtmatig was, omdat er geen sprake was van een redelijk vermoeden dat daar een wapen en munitie aanwezig zouden zijn. Dientengevolge dient het aangetroffen wapen en de munitie als onrechtmatig verkregen bewijs te worden beschouwd, aldus de verdediging.
Voornoemd rechtmatigheidsverweer ziet tevens op feit 4. Dat het wapen is gewijzigd, blijkt uit het inkorten van de loop, aldus de verdediging. Echter, het proces-verbaal van bevindingen van het Regionaal Bureau Wapens en Munitie is onduidelijk wat het punt betreft of daarmee de aanvalskracht is verhoogd of dat het wapen daardoor minder zichtbaar is gemaakt. De verdediging betoogt dat daardoor niet bewezen kan worden dat het om een wapen gaat in de zin van de Wet wapens en munitie. Op grond van het bovenstaande is de verdediging van mening dat voor feit 2 en feit 4 vrijspraak dient te volgen.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak feit 2
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte het onder feit 2 ten laste gelegde heeft begaan vanwege het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs. Er is geen ondersteunend bewijs voor de aangifte van [aangever 2], dat verdachte (vermoedelijk) degene is geweest die zijn auto met hagel heeft beschoten. Uit het enkele feit dat er in de woning van verdachte een hagelgeweer is aangetroffen, kan niet worden geconcludeerd dat met dit wapen de schade aan de auto van aangever is toegebracht, laat staan dat verdachte met dit wapen de auto heeft beschoten. Derhalve zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het tenlastegelegde onder feit 2.
Bewezenverklaring feit 3
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 3 ten laste gelegde feit heeft begaan en overweegt daartoe het volgende.
Aangezien verdachte het tenlastegelegde feit onder 3 heeft bekend en de verdediging niet een vrijspraak heeft bepleit, volstaat de rechtbank met toepassing van het bepaalde in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering met een opsomming van de bewijsmiddelen.
De rechtbank acht feit 3 bewezen gelet op:
- het proces-verbaal van aangifte van [aangever 3], namens [bedrijf 1], d.d. 27 december 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt en opgenomen op pagina 41-42 van het proces-verbaal met dossiernummer PL0920 2011294232 van de politie Utrecht, district Binnensticht;
- het proces-verbaal van bevindingen, d.d. 27 december 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt en opgenomen op pagina 46 van het voornoemde proces-verbaal;
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 3 april 2012.
Bewezenverklaring feit 4
Rechtmatigheidsverweer
De raadsman heeft een rechtmatigheidsverweer gevoerd ten aanzien van de in de woning van verdachte aangetroffen wapen en munitie. De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe het volgende.
De rechtbank constateert dat op grond van artikel 49 van de Wet wapens en munitie opsporingsambtenaren te allen tijde ter inbeslagneming doorzoeking kunnen doen op plaatsen waarvan zij redelijkerwijs kunnen vermoeden dat daar wapens of munitie aanwezig zijn. De rechtbank is van oordeel dat de politie wel degelijk redelijkerwijs mocht vermoeden dat er in de woning van verdachte een wapen en munitie aanwezig was en wel gelet op het volgende. De vader van verdachte, [aangever 2], doet op 27 december 2011 aangifte van vernieling van zijn auto. Gelet op de aard van de schade, ontstaat het vermoeden dat deze is toegebracht door een hagelgeweer. Enkele dagen eerder is er een hagelgeweer uit de woning van de oma van verdachte weggenomen. Dit betreft het geweer dat verdachte zou erven. Daarbij komt dat verdachte een dag voor de vernieling van zijn vaders auto gevraagd zou hebben of hij de auto mocht lenen, wat hem werd geweigerd. Volgens aangever zou verdachte direct daarna de verbinding hebben verbroken. Voor het aannemen van een redelijk vermoeden is voldoende dat er gegevens en aanwijzingen zijn die redelijkerwijs het vermoeden rechtvaardigen dat de verdachte een wapen en munitie voorhanden had. Dit is naar het oordeel van de rechtbank in de onderhavige zaak het geval. De doorzoeking van verdachtes woning op wapens en munitie is dan ook rechtmatig.
Bewijsmiddelen en overwegingen
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 4 ten laste gelegde feit heeft begaan en overweegt daartoe het volgende.
Naar aanleiding van een diefstal gepleegd tussen 22 en 23 december 2011, waarvan verdachte wordt verdacht en waarbij een hagelgeweer is weggenomen, vindt er op 27 december 2011 een doorzoeking plaats in de woning van verdachte te Maartensdijk. Ter plaatse treft de politie een dubbelloops afgezaagd jachtgeweer en munitie aan.
Deze goederen zijn in beslag genomen en onderzocht. Uit het onderzoek, verricht door het Regionaal Bureau Wapens en Munitie volgt dat het de bij verdachte aangetroffen jachtgeweer een dubbelloops hagelgeweer van kaliber 16 betreft. De lopen van dit geweer, alsmede de kolf, zijn ingekort. Door deze wijziging is het dragen niet of minder zichtbaar geworden dan wel is de aanvalskracht verhoogd. De rechtbank begrijpt dat de verbalisant heeft bedoelen te zeggen dat het inkorten van het wapen tot gevolg heeft dat het wapen hierdoor niet of minder zichtbaar is geworden bij het dragen ervan en dat tevens de aanvalskracht hierdoor is verhoogd. Dit dubbelloops jachtgeweer zou in originele staat vallen onder de vrijstelling van artikel 18 van de Regeling wapens en munitie. Echter, door de toegepaste wijzigingen is het thans een vuurwapen van de tweede categorie in de zin van de Wet wapens en munitie, waarvan het verboden is deze voorhanden te hebben.
Er zijn verschillende soorten munitie bij verdachte aangetroffen. Uit onderzoek blijkt het te gaan om 2 scherpe hagelpatronen kaliber 16, 218 scherpe hagelpatronen kaliber 12 en 15 scherpe patronen kaliber 30-06. Dit betreft munitie van de derde categorie in de zin van de Wet wapens en munitie en ook hiervan is het niet toegestaan deze voorhanden te hebben.
Ter terechtzitting verklaart verdachte dat het klopt dat zich schuldig heeft gemaakt aan wapenbezit en het voorhanden hebben van munitie.
Op grond van het bovenstaande in onderlinge samenhang en verband bezien, is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben van een wapen van de tweede categorie en munitie van de derde categorie in de zin van de Wet wapens en munitie.
4.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
3.
op 27 december 2011 te [naam], opzettelijk en wederrechtelijk een netwerkkast en een beeldscherm en computertoebehoren, geheel toebehorende aan arrestantencomplex Politie Utrecht, heeft vernield, door toen aldaar opzettelijk en wederrechtelijk die netwerkkast en dat beeldscherm en die computertoebehoren op de grond te gooien;
4.
op 27 december 2011 te Maartensdijk,
een wapen van categorie II, te weten een dubbelloops hagelgeweer, kaliber 16, en munitie van categorie III, te weten ongeveer 220 scherpe hagelpatronen en ongeveer 15 scherpe patronen (kaliber 30-06), voorhanden heeft gehad;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
5. De strafbaarheid
5.1. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Feit 3: opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel aan een ander toebehoort, vernielen.
Feit 4: handelen in strijd met artikel 26, lid 1, van de Wet wapens en munitie.
5.2. De strafbaarheid van verdachte
De verdediging heeft betoogd dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar dient te worden beschouwd en verzoekt de rechtbank daar rekening mee te houden in haar strafmaat.
De rechtbank stelt vast dat er in het dossier geen NIFP-rapportage is opgenomen. De rechtbank ziet geen reden om zich ambtshalve over de toerekeningsvatbaarheid uit te spreken zonder dat zij daartoe op de juiste wijze is voorgelicht.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen gevangenisstraf van 5 maanden en daarnaast een gevangenisstraf van 1 maand voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest en een proeftijd van 2 jaren.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt dat de eis van de officier van justitie niet passend is, zelfs niet als de rechtbank alle feiten bewezen zou verklaren. De strafbare feiten waar verdachte van wordt verdacht zijn relatief gering. De verdediging acht een straf gelijk aan de duur van de voorlopige hechtenis of een kortere straf passender. Voorts is de verdediging van mening dat een voorwaardelijke straf niet past bij de zaak.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft na zijn verhoor bij de politie opzettelijk goederen toebehorend aan de politie vernield. Verdachte heeft uit het niets deze goederen van tafel geveegd. De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat hij geen respect heeft getoond voor het publieke gezag. Ook baart het de rechtbank zorgen dat de politie - hoewel daarin getraind - deze uiting van agressie niet heeft zien aankomen, daar verdachte zich gedurende het verhoor rustig heeft gedragen en dat een schijnbaar plotseling opkomende agressie zich van verdachte meester heeft gemaakt.
Tevens heeft verdachte zich schuldig gemaakt verboden wapen- en munitiebezit. Het ongecontroleerde bezit daarvan is in strijd met de wet en leidt tot gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. Tevens levert het voorhanden hebben van een dergelijk wapen en munitie een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen en goederen op. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij wapens bezit en ook vaker met wapens heeft geschoten. Verdachte heeft kenbaar gemaakt dat hij dan onder andere op eenden en katten schiet. De rechtbank heeft ter zitting geconstateerd dat verdachte dergelijk handelen gewoon vindt en kennelijk niet onder de indruk is van het feit dat hij daarmee onschuldige dieren mishandelt en doodt. De rechtbank vindt deze houding zorgelijk.
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte d.d. 24 februari 2012, waaruit blijkt dat verdachte eerder met politie en justitie in aanraking is geweest, doch nimmer wegens vernieling of overtreding van de Wet wapens en munitie.
Daarnaast heeft de rechtbank kennis genomen van het reclasseringsrapport van 2 april 2012 opgesteld door J. van Hagen, reclasseringswerker.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf noodzakelijk is. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie. Wel ziet de rechtbank aanleiding een deel daarvan voorwaardelijk op te leggen. Deze voorwaardelijke straf maakt een verplichte begeleiding door de reclassering mogelijk en beoogt verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
7. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 57 en 350 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 55 Wet wapens en munitie zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
8. De beslissing
De rechtbank:
Voorvragen
- verklaart de officier van justitie niet ontvankelijk in de vervolging van verdachte voor het onder 1 tenlastegelegde feit;
- verklaart de officier van justitie voor het overige ontvankelijk;
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het onder 2 tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 3: opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel aan een ander toebehoort, vernielen;
feit 4: handelen in strijd met artikel 26, lid 1, van de Wet wapens en munitie.
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 4 maanden waarvan 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens de Reclassering Nederland;
* dat verdachte zich daartoe meldt bij Reclassering Nederland aan de Wibautstraat 12 te Amsterdam en zich blijft melden zo frequent als de reclassering dit gedurende de proeftijd nodig acht.
Dit vonnis is gewezen door mr. S. Wijna, voorzitter, mr. Y.M.J.I. Baauw-de Bruijn en
mr. J. Ebbens, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.T. de Muinck-Dezentje, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 10 april 2012.
Mr. J. Ebbens is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.