RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
Parketnummer: 16/029286-04
Datum uitspraak: 6 april 2012
Beslissing op de vordering tot verlenging terbeschikkingstelling
Beslissing van de rechtbank te Utrecht, meervoudige kamer voor strafzaken, naar aanleiding van de vordering van de officier van justitie in dit arrondissement d.d. 29 november 2011, ingekomen ter griffie van deze rechtbank op 29 november 2011, strekkende tot verlenging met één jaar van de termijn van de terbeschikkingstelling van:
[terbeschikkinggestelde],
geboren te [geboorteplaats] op [1969],
thans verblijvende in De Pompekliniek te 6532 CN Nijmegen,
Weg door Jonkerbos 55.
De rechtbank heeft acht geslagen op de zich in het dossier bevindende stukken, waaronder:
- een afschrift van het arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, van 4 november 2005, waarbij betrokkene werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 jaren en ter beschikking werd gesteld, met bevel tot verpleging van overheidswege, welke terbeschikkingstelling is ingegaan op 4 januari 2008;
- de beslissing van deze rechtbank van 26 januari 2010, waarbij de termijn van terbeschikkingstelling is verlengd voor de duur van twee jaren;
- het rapport van het psychodiagnostisch onderzoek door psychologe drs. J. Kemperman, d.d. 26 augustus 2011;
- het door de Pompestichting uitgebrachte advies d.d. 10 november 2011, strekkende tot verlenging van de termijn van de terbeschikkingstelling met één jaar, alsmede de daarbij overgelegde wettelijke aantekeningen;
- het psychiatrisch rapport van drs. J.M.J.F. Offermans d.d. 27 maart 2012 en het psychologisch rapport van drs. J.M. Oudejans d.d. 23 maart 2012.
Het onderzoek heeft plaats gevonden ter zitting van 30 maart 2012, waarbij zijn gehoord de officier van justitie, betrokkene voornoemd, de raadsman mr. F.P. Holthuis, advocaat te Den Haag, de deskundigen drs. J.M.J.F. Offermans, psychiater en drs. J.M. Oudejans, psycholoog, alsmede de deskundige dr. M.A. Abbenhuis, behandelcoördinator van de Pompekliniek.
De vordering strekt tot verlenging van de terbeschikkingstelling met dwangverpleging met een jaar. De officier van justitie heeft ter zitting gepersisteerd bij de vordering op de grond dat het gevaar voor recidive nog onvoldoende is geweken. Zij voert daarvoor aan dat op dit moment weliswaar blijkt dat er geen stoornis is, maar dat uit de rapportage van de Pompestichting blijkt dat betrokkene de laatste tijd gedragverandering vertoont die zij zorgelijk acht.
De verdediging heeft zich tegen toewijzing van de vordering verzet. Daartoe heeft de verdediging aangevoerd dat er bij betrokkene geen sprake (meer) is van een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens en voorts dat er geen gevaar (meer) is voor recidive.
Ingevolge artikel 38d van het Wetboek van Strafrecht kan de maatregel van terbeschikkingstelling telkens voor een jaar of twee jaar worden verlengd wanneer de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen die verlenging eist.
Voor de beoordeling of aan dit criterium voldaan is heeft de rechtbank onder meer het hiernavolgende in ogenschouw genomen.
Betrokkene is bij arrest van het gerechtshof te Amsterdam, zittinghoudende te Arnhem veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar. In dat arrest is tevens bepaald dat betrokkene ter beschikking wordt gesteld met bevel tot dwangverpleging. De veroordeling betrof een aantal gewelddadige overvallen op benzinestations in 2004, door het gerechtshof gekwalificeerd als het medeplegen van afpersing (vier maal) en een diefstal voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld door twee of meer verenigde personen. Bij de strafoplegging heeft het gerechtshof tevens rekening gehouden met zeven andere overvallen op bezinestations, drie overige vermogensdelicten en een overtreding van de Wet Wapens en Munitie, die alle door betrokkene zijn bekend.
Het gerechtshof heeft zijn beslissing betrokkene ter beschikking te stellen gebaseerd op de rapportage d.d. 30 maart 2005 van drs. M.L.I.M. van Thiel, psychiater en de rapportage d.d. 25 maart 2005 van drs. H. Scharft, psycholoog. Deze beide deskundigen kwamen op grond van hun bevindingen tot de conclusie dat er bij betrokkene sprake was van een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens, in de zin van afhankelijkheid van alcohol en cocaïne, en een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens, in de zin van een gemengde persoonlijkheidsstoornis met antisociale, narcistische, afhankelijke en ontwijkende trekken.
De psycholoog Scharft constateerde voorts een aanpassingsstoornis met depressieve en angst- en spanningsklachten en vond sterke aanwijzingen dat er bij betrokkene cognitieve schade was ontstaan door het overmatig middelengebruik. Differentiaal diagnostisch zou sprake kunnen zijn van zwakbegaafdheid.
Op grond van het bovenstaande werd betrokkene door Van Thiel en Scharft verminderd toerekeningsvatbaar geacht en werd de kans op recidive zonder effectieve behandeling door hen zeer groot geacht.
De terbeschikkingstelling is ingegaan op 4 januari 2008. Op die datum werd betrokkene geplaatst in een van de opnameafdelingen van de Pompestichting. De behandeling van betrokkene is sindsdien zeer voorspoedig verlopen en wel zodanig dat betrokkene in relatief korte tijd diverse behandelmodules met goed gevolg heeft afgesloten en opeenvolgende trajecten in het resocialisatieproces heeft doorlopen. Vrijheden werden steeds meer uitgebreid, hetgeen uiteindelijk 12 oktober 2011 resulteerde in een transmuraal verlof. Sinds juni 2011 is betrokkene voltijds werkzaam in loondienst als medewerker buitendienst. Betrokkene heeft daarnaast de contacten met zijn vroegere netwerk grotendeels hersteld en een nieuw netwerk buiten de kliniek opgebouwd.
Uit de stukken die de rechtbank tot haar beschikking heeft blijkt dat de afhankelijkheid van alcohol en cocaïne thans langdurig in remissie is en dat ook de eerder bij betrokkene geconstateerde persoonlijkheidskenmerken door de behandelaars op een gegeven moment niet meer werden waargenomen. Om die laatste reden is tijdens een behandelbespreking in januari 2011 besloten opnieuw te onderzoeken in hoeverre er nog sprake was van een persoonlijkheidsstoornis of dat het positieve beeld het gevolg was van de mate van externe structuur van dat moment. Dit onderzoek is verricht door de psycholoog drs. J. Kemperman, verbonden aan de ambulante forensische polikliniek Kairos te Nijmegen. De psycholoog Kemperman concludeert in haar rapport van 26 augustus 2011 dat er bij betrokkene sprake is van een persoonlijkheidstoornis met voornamelijk een hypervigilante narcistische dynamiek en enige antisociale kenmerken. Zij concludeert voorts dat betrokkene op een beneden gemiddeld tot gemiddeld intellectueel niveau functioneert.
Na het verschijnen van het rapport Kemperman zijn er enige strubbelingen ontstaan in de relatie tussen de kliniek en betrokkene, mede als gevolg van een foute uitslag van een urinecontrole op alcohol. Er is tevens onenigheid ontstaan over het aantal overnachtingen die betrokkene bij zijn vriendin mag doorbrengen.
In het verlengingsadvies van de kliniek van 10 november 2011 constateert de kliniek dat er sinds september 2011 een kentering te zien is in het gedrag van betrokkene. Oude gedragspatronen, zoals de neiging tot onmiddellijke behoeftebevrediging, achterdocht, wantrouwen en manipulerend gedrag lijken weer de kop op te steken. Daarnaast ontstaat tussen betrokkene en de kliniek verschil van inzicht over de wenselijkheid van betrokkenes voornemen om met zijn nieuwe partner samen te gaan wonen. Om deze reden besluit het behandelteam op 1 november 2011 om het verzoek aan de reclassering om een onderzoek te starten naar de voorwaarden waaronder de dwangverpleging voorwaardelijk zou kunnen worden beëindigd in te trekken. Over het recidivegevaar wordt in het verlengingsadvies opgemerkt dat dit op dit moment, binnen het huidige kader, als laag wordt ingeschat.
Tijdens de verlengingszitting op 27 december 2011 heeft de rechtbank op verzoek van de raadsman van betrokkene en met instemming van de officier van justitie een nader onderzoek gelast door een psycholoog en een psychiater naar de vraag of er thans nog een ziekelijke stoornis dan wel een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van betrokkene is en, zo ja, of en hoe groot het gevaar van recidive is.
Dit onderzoek is uitgevoerd door drs. J.M. Oudejans, psycholoog en J.M.J.F. Offermans, psychiater. De rechtbank heeft kennisgenomen van de door hen uitgebrachte rapporten respectievelijk gedateerd 23 maart 2012 en 27 maart 2012. Beiden beantwoorden de vraag of er bij betrokkene sprake is van een ziekelijke stoornis dan wel gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens negatief.
De deskundige Offermans beschrijft betrokkene als een gemiddeld tot bovengemiddeld intelligente man, die in het verleden bekend is geweest met zeer ernstige verslavingsproblematiek, die zijn oorzaak lijkt te vinden in enkele jeugdtrauma’s. Dit middelengebruik heeft hem in een zeer snel neergaande spiraal doen belanden, waaruit slechts een (langdurige) behandeling als tbs met dwangverpleging hem weer heeft kunnen oprijzen. Offermans heeft geen aanwijzingen kunnen vinden voor narcistische problematiek, verhoogde krenkbaarheid of gebrek aan empathie. Hij acht aannemelijk dat het gedrag van betrokkene in het verleden niet zozeer narcistische als wel afhankelijke en wellicht ook ontwijkende kanten heeft laten zien, naast de toentertijd zeker aanwezige antisociale aspecten. De depressieve fase (aanpassingsstoornis met stoornis in emoties), die hem tijdens het begin van zijn detentie kenmerkte, ligt al geruime tijd achter betrokkene, aldus Offermans. Hij schrijft het intellectueel lage niveau waarop betrokkene in 2005 kennelijk functioneerde toe aan de nevelen van drank, drugs en criminaliteit die destijds nog niet of niet voldoende waren opgetrokken.
De deskundige Oudejans beschrijft betrokkene eveneens als een gemiddeld tot bovengemiddeld intelligente man. Hij is psychisch behoorlijk uitgebalanceerd, heeft ruim inzicht in en voldoende greep op wat er in hem leeft. Er zijn volgens hem geen aanwijzingen voor een (pathologisch) verhoogde agressieve prikkelbaarheid of agressieve impulsiviteit noch voor een verhoogde krenkbaarheid. Indien ervan wordt uitgegaan dat de in 2005 vastgestelde persoonlijkheidsstoornis op goede gronden en op basis van een “state of the art”-onderzoek is vastgesteld, heeft betrokkene (in ieder geval) mede op basis van de effecten van de behandeling door de Pompekliniek een zeer gunstige ontwikkeling doorgemaakt, aldus Oudejans.
Over de diagnostische conclusies van het rapport Kemperman stelt de deskundige Oudejans dat hij moeilijk kan begrijpen waarom de kliniek deze onverkort heeft overgenomen, nu deze haaks staan op de over het algemeen zeer positieve conclusies die de behandelaars zelf gedurende jaren hebben getrokken. Hij stelt voorts dat de kliniek deze conclusies lijkt te gebruiken om betrokkenes invoelbare reacties op reële frustraties uit te vergroten en te pathologiseren. Offermans spreekt van een gebrouilleerde verhouding tussen de kliniek en betrokkene, die bij hem het beeld oproept van een imaginair schaakspel waarin beide partijen uiteindelijk schaakmat komen te staan.
Zowel Offermans als Oudejans bevestigen de langdurige remissie van de alcohol- en cocaïneafhankelijkheid waarvan in het verleden sprake was. De onafhankelijke deskundigen achten de kans op recidive klein c.q. zeer klein en adviseren beiden een onvoorwaardelijke beëindiging van de terbeschikkingstelling. Dit standpunt hebben zij beiden ter zitting van 30 maart 2012 toegelicht.
De ter zitting van 30 maart 2012 aanwezige vertegenwoordiger van de Pompekliniek, behandelcoördinator en GZ-psycholoog, dr. M.A. Abbenhuis, heeft ter zitting gesteld niet inhoudelijk op de rapporten van Offermans en Oudejans te kunnen reageren, omdat deze haar pas de avond voor de zitting hebben bereikt en zij deze eerst met het behandelteam wil bespreken. Zij heeft ter zitting gepersisteerd bij de door de kliniek overgenomen diagnose van de deskundige Kemperman en bij het advies van de kliniek om de terbeschikkingstelling te verlengen met één jaar, gezien de recente verslechtering in het toestandbeeld. Zij heeft voorts gesteld dat nog niet is gebleken dat de vooruitgang die betrokkene heeft doorgemaakt ook zal beklijven buiten de structuur van de kliniek. Te zijner tijd, tijdens een eventuele voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging, kan worden bezien in hoeverre betrokkene zich gedurende langere tijd zelfstandig zal weten te handhaven zonder in de problemen te komen.
De rechtbank stelt vast dat de rapportages van de deskundigen Offermans en Oudejans enerzijds en de rapportage van de deskundige Kemperman en het standpunt van de deskundige Abbenhuis anderzijds lijnrecht tegenover elkaar staan, althans wat betreft de vraag of er thans (nog) sprake is van een ziekelijk stoornis, dan wel gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. De rechtbank trekt hieruit de conclusie dat zij thans niet met voldoende zekerheid kan vaststellen dat bij betrokkene (nog) sprake is van een ziekelijke stoornis dan wel gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Vast staat wel dat betrokkene sinds zijn opname in de Pompekliniek een zeer voorspoedige ontwikkeling heeft doorgemaakt.
Op basis van die ontwikkeling, en in aanmerking genomen wat de deskundigen Offermans en Oudejans en ook wat de kliniek zelf over het recidiverisico hebben verklaard komt de rechtbank thans echter niet tot het oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen de verlenging van de terbeschikkingstelling met dwangverpleging eist. Daarbij acht de rechtbank mede van belang dat de indexdelicten zijn gepleegd onder invloed van een ernstige afhankelijkheid van middelen, die thans al langere tijd volledig in remissie is en tijdens een situatie van extreme maatschappelijke teloorgang. Betrokkenes huidige situatie verschilt daarvan levensgroot.
De rechtbank komt om dezelfde reden evenmin tot het oordeel dat betrokkene een gevaar oplevert voor de veiligheid van anderen of de algemene veiligheid dat slechts door het stellen van nadere voorwaarden kan worden afgewend. Aldus is niet aan de wettelijke vereisten van een verlenging van de terbeschikkingstelling voldaan. De rechtbank zal de vordering tot verlenging dan ook afwijzen.
Overigens is ter zitting gebleken dat de verhoudingen tussen de kliniek en betrokkene inmiddels verder zijn verstoord en wel zodanig dat het verlof van betrokkene is ingetrokken. Hierdoor komt het werk van betrokkene in gevaar, zoals ook de kliniek erkent. Naar het oordeel van de rechtbank kan gelet op de verstoorde verhoudingen van een (verdere) vruchtbare begeleiding van betrokkene ook geen sprake meer zijn. Gelet hierop heeft de rechtbank besloten vervroegd uitspraak te doen.
De rechtbank heeft gelet op artikel 38d van het Wetboek van Strafrecht.
wijst de vordering van de officier van justitie af.
Aldus gedaan door mrs. M.A.A.T. Engbers, D.A.C. Koster en P.P.C.M. Waarts, bijgestaan door mr. C.W.M. Maase-Raedts als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van deze rechtbank van 6 april 2012.