parketnummer: 16/601242-11 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 30 maart 2012
[verdachte]
geboren op [1993] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats], [adres]
raadsman mr. C.T. Pittau, advocaat te Amsterdam
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 16 maart 2012, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte eenmaal samen met anderen heeft ingebroken in een woning en daarbij een I-pod en I-pad heeft meegenomen (feit 1) en dat hij tweemaal met anderen heeft geprobeerd een woninginbraak te plegen (feiten 2 en 3).
3. De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de aan hem ten laste gelegde feiten heeft begaan. Zij baseert zich daarbij allereerst op de verschillende aangiftes en op het proces-verbaal van bevindingen waarin is geverbaliseerd dat verdachte samen met twee andere jongens is aangetroffen achter de woning van feit 2, kort nadat hier de poging woninginbraak heeft plaatsgevonden. Daarbij zijn drie schroevendraaiers op de grond gevallen. Voorts baseert de officier van justitie zich op de diverse sporenonderzoeken en het werktuigsporenonderzoek, op grond waarvan wordt geconcludeerd dat de sporen van de woninginbraken bij de feiten 1 en 2 zijn veroorzaakt met één van de aangetroffen schroevendraaiers en dat dit bij de woninginbraak van feit 3 waarschijnlijk het geval is. Ten slotte baseert de officier van justitie zich op de omstandigheid dat de modus operandi van de drie woninginbraken gelijk is en dat verdachte over zijn rol daarbij een leugenachtige verklaring heeft afgelegd.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van hetgeen ten laste is gelegd. Verdachte heeft kort gezegd verklaard dat hij gebeld werd door zijn vriend [betrokkene 1] die vroeg of hij wilde komen om in Rhenen wat met hem te gaan drinken. Omstreeks 19:00 werd hij vervolgens door een vriend op de afgesproken plek afgezet. [betrokkene 1] was met een jongen die hij niet kende en met hen is hij meegelopen zonder dat hij wist wat ze zouden gaan doen. Samen met de twee jongens is hij op een schuurtje geklommen en zo in de tuin van de woning, zoals beschreven onder het tweede ten laste gelegde feit, gekomen. Daar is hij achter in de tuin blijven staan terwijl de andere twee jongens bij de achterdeur van de woning bezig waren. Dit duurde 5 à 6 minuten. Voor verdachte was niet duidelijk wat de twee andere jongens aan het doen waren. In ieder geval was hij er niet van op de hoogte dat zij probeerden de deur te forceren. Veeleer heeft verdachte de jongens aangespoord weg te gaan uit de tuin.
Aangezien bij de woninginbraak, zoals ten laste gelegd onder feit 1, dezelfde schroevendraaier is gebruikt als bij de poging tot woninginbraak, zoals ten laste gelegd onder feit 2, moet de eerstgenoemde woninginbraak hebben plaatsgevonden vóór 19:00 uur, het tijdstip waarop verdachte zich bij de jongens had gevoegd. Volgens de verdediging kan verdachte dus niet bij de, onder feit 1 ten laste gelegde, woninginbraak betrokken zijn geweest. Bij de poging tot woninginbraak, zoals ten laste gelegd onder feit 2, is verdachte weliswaar op afstand aanwezig geweest, doch zijn rol hierin was niet zodanig dat kan worden gesproken van een nauwe en bewuste samenwerking. Afgezien van de omstandigheid dat de poging woningbraak van feit 3 waarschijnlijk met dezelfde schroevendraaier heeft plaatsgevonden, kan verdachte op geen enkele andere wijze met dit feit in verband worden gebracht.
Nu ten slotte geen argumenten zijn aangevoerd waarom de verklaring van verdachte leugenachtig zou zijn, moet hij van de hem ten laste gelegde feiten worden vrijgesproken.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de feiten 1 en 2:
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de aan hem onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan. Dit gelet op de navolgende redengevende feiten en omstandigheden.
De heer [aangever 1] heeft aangifte gedaan van woninginbraak in de woning van zijn vriendin [betrokkene 2] aan de [adres] te Rhenen op 21 december 2011. Hij heeft verklaard dat zijn vriendin de woning de desbetreffende dag omstreeks 18:00 uur heeft verlaten. Toen zij omstreeks 23:00 uur thuis kwam, stond de achterdeur open. Zij zag vervolgens dat haar I-pod en zijn I-pad waren weggenomen. Aangever heeft verklaard dat hij schade ontdekte aan het kozijn van de achterdeur, welke schade erop duidde dat de deur met een breekvoorwerp was geforceerd.
Mevrouw [aangever 2] heeft aangifte gedaan van een poging woninginbraak in de woning van haar moeder [betrokkene 3] aan de [adres] te Rhenen op 21 december 2011 tussen 19.00 en 19.15 uur. Zij zag dat er braakschade was aan de deur ter hoogte van de slotschoot van het middenslot en dat aan het kozijn op dezelfde hoogte ook schade was aangebracht. Zij zag dat er kennelijk met een op een schroevendraaier gelijkend voorwerp tussen de deur en het kozijn was gewrikt.
Aangeefster [aangever 2] was op de inbraak geattendeerd door de politie. Bij de politie was op 21 december 2011 omstreeks 19:00 uur een melding binnengekomen dat twee personen op een garage liepen en een persoon op de uitkijk zou staan. De melder, getuige van [getuige], heeft verklaard dat hij op genoemde dag en tijdstip vanuit zijn woning aan de [adres] zag dat een drietal jongens in de garagegang liep aan de achterzijde van de woningen aan de [adres] en de [adres] te Rhenen. Hij zag dat de drie jongens op het dak van een garage klommen en vervolgens verdwenen in de achtertuin van een woning aan de [adres]. Na enkele minuten zag hij de jongens vanuit de tuin weer op de garage klimmen, waarna zij recht in de armen van de politie liepen. Twee van de drie jongens renden weg nadat ze door verbalisant [verbalisant] waren aangesproken, de derde werd aangehouden en bleek te zijn [verdachte], geboren op [1993] te [geboorteplaats].
Verbalisanten zijn naar de door getuige [getuige] aangewezen woning gegaan. Dit bleek te zijn [adres]. Vanuit de tuin van deze woning was te zien dat er braakschade was aan de achterdeur van de [adres].
[verbalisant] heeft geverbaliseerd dat hij iets op de grond hoorde vallen op het moment dat hij de drie jongens aantrof. Even later hoorde hij nog iets op de grond vallen. Dit was voorafgaand aan het moment dat twee van de drie jongens wegrenden. Hij zag dat het twee schroevendraaiers waren, die nog een beetje narolden. Het betrof een schroevendraaier met rood handvat en schroevendraaier met zwart handvat met rode strepen.
De schroevendraaiers zijn in beslag genomen. De zwart/oranje schroevendraaier (de rechtbank gaat ervan uit dat de kleuren oranje en rood hier door elkaar gebruikt worden) heeft het goednummer PL0950-2011290281-536658 gekregen en de rode schroevendraaier het goednummer PL0950-2011290281-536660.
Door de forensische opsporing is in het vergelijkend werktuigonderzoek aan de zwarte schroevendraaier met goednummer PL0950-2011290281-536660 het spoor identificatie nummer (Sin) AAEH0578NL gekoppeld, aan de oranje/zwarte schroevendraaier met goednummer PL0950-2011290281-536658 het Sin-nummer AAEH0579NL. De conclusie van dit onderzoek luidt dat zowel de werktuigsporen afgevormd bij perceel [adres] te Rhenen, als de werktuigsporen afgevormd bij perceel [adres] te Rhenen zijn veroorzaakt met de schroevendraaier voorzien van het Sin-nummer AAEH0578NL.
Nu in beide gevallen hetzelfde gereedschap is gebruikt, moet eerstgenoemde woninginbraak hebben plaatsgevonden tussen 18:00 uur en 19:00 uur.
De voorzitter heeft ter terechtzitting nog medegedeeld dat raadpleging van ‘Googlemaps’ laat zien dat de woningen aan de [adres] en [adres] te Rhenen op een afstand van 220 meter van elkaar zijn gelegen.
De korte afstand tussen de twee woningen, de korte tijdspanne tussen de twee incidenten en het feit dat in beide gevallen hetzelfde gereedschap is gebruikt, rechtvaardigen naar het naar het oordeel van de rechtbank de conclusie dat bij beide strafbare feiten dezelfde jongens betrokken waren.
De verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting houdt weliswaar een alternatief scenario in, te weten dat hij zich eerst omstreeks 19:00 uur bij de andere twee jongens heeft gevoegd, doch de rechtbank is van oordeel dat hij dit scenario niet aannemelijk heeft gemaakt. Verdachte is eerst ter terechtzitting met dit scenario gekomen, nadat hij in eerdere fases niets heeft willen verklaren en heeft geen enkel handvat geboden, op grond waarvan zijn verhaal zou kunnen worden geverifieerd. Zo heeft hij de naam van de chauffeur die hem weggebracht zou hebben niet willen noemen, dit terwijl deze persoon toch de aangewezen persoon zou kunnen zijn om zijn verhaal te bevestigen. Daarnaast heeft de plek waar hij zich zou hebben laten afzetten, midden in een woonwijk in Rhenen, bevreemding gewekt, gezien het aangevoerde doel, te weten een afspraak om met zijn, net als hij eveneens in Ede woonachtige vriend, wat te gaan drinken.
Voorts is door de verdediging aangevoerd dat verdachte gezien zijn rol bij de poging woninginbraak, zoals onder feit 2 ten laste gelegd, niet kan worden aangemerkt als medepleger. De rechtbank verwerpt dit verweer. De uiterlijke verschijningsvorm van het klimmen op een garage om via die weg in de achtertuin te komen van een woning die je niet kent, duidt op de intentie bij alle drie de jongens om daar een strafbaar feit te gaan plegen. Voor zover de verklaring van verdachte al klopt, namelijk dat hij vervolgens achter in de tuin is blijven staan, moet hij geweten hebben wat de andere twee jongens aan het doen waren toen hij zag dat zij zich ophielden bij de achterdeur. Door vervolgens 5 à 6 minuten achter in die tuin te blijven staan, hetgeen in een dergelijke situatie een lang tijdbestek is, heeft verdachte er blijk van gegeven zich niet te hebben willen distantiëren van de handelingen van de twee jongens. Dit terwijl hij daar wel alle gelegenheid toe had. Daarmee is sprake van een nauwe en bewuste samenwerking en komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van het medeplegen van dit strafbare feit.
Door de forensische opsporing is in het vergelijkend werktuigonderzoek geconcludeerd dat de poging woninginbraak in de woning aan de [adres] te Rhenen waarschijnlijk met hetzelfde gereedschap is gepleegd als de woninginbraak aan de [adres] en de poging daartoe in de woning aan de [adres]. De poging woninginbraak in de woning aan de [adres] vond echter al plaats op 9 december 2011. De modus operandi van laatstgenoemd incident lijkt weliswaar op die van de hiervoor bewezenverklaarde feiten, doch deze is niet dermate bijzonder dat op grond daarvan vastgesteld kan worden dat verdachte ook bij deze poging woninginbraak betrokken is geweest. Gelet op het gebruik van hetzelfde gereedschap is aannemelijk dat waarschijnlijk één van de drie jongens bij alle drie de feiten dezelfde is geweest, doch niet uitgesloten kan worden dat voor het overige sprake was van een andere samenstelling van de groep daders. Nu het dossier over een en ander geen uitsluitsel geeft, kan daarom niet wettig en overtuigend bewezen worden dat verdachte dit feit heeft (mede)begaan, zodat hij hiervoor zal worden vrijgesproken.
4.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 21 december 2011 te Rhenen, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een woning gelegen aan de [adres] heeft weggenomen een I-pod en een I-pad, toebehorende aan [betrokkene 2] en [aangever 1], waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft door braak (het forceren van een deur van die woning);
op 21 december 2011 te Rhenen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn
mededaders voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening, uit een woning gelegen aan de [adres] weg te nemen (een) goed(eren) van hun gading en/of geld, geheel of ten dele toebehorende aan [betrokkene 3], en zich daarbij de toegang tot die woning te verschaffen door middel van braak, tezamen en in vereniging met anderen, als volgt heeft gehandeld: hebbende hij, verdachte, en/of zijn mededaders met een schroevendraaier getracht een deur van de woning te forceren, althans gewrikt tussen een deur en een kozijn van die woning, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
5.1. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Feit 1: Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
Feit 2: Poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
5.2. De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk en een proeftijd van 2 jaar, met als bijzondere voorwaarde dat verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen van de reclassering, met onder meer een meldingsgebod. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd een werkstraf op te leggen voor de duur van 120 uur te vervangen door 60 dagen hechtenis.
6.2. Het standpunt van de verdediging
Voor zover de rechtbank tot een bewezenverklaring zal komen, verzoekt de verdediging de door de officier van justitie gevorderde straf te matigen. Gelet dient te worden op de omstandigheid dat het in twee van de drie gevallen ging om een poging woninginbraak. Voorts dient rekening te worden gehouden met het feit dat de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, veel impact op hem heeft gehad. Verdachte heeft zich positief ontwikkeld gedurende de tijd dat hij door Titan begeleid wordt. Met behulp van Titan is hij hard op zoek naar werk. Een eventuele detentieperiode zal dit proces negatief doorkruisen.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een voltooide woninginbraak en een poging daartoe. Aan het plegen van woninginbraken tilt de rechtbank zwaar. Woninginbraken veroorzaken niet alleen de nodige materiële schade, maar maken ook een forse inbreuk op de privacy van de bewoners. Het is voor hen vaak bijzonder onaangenaam om te leven met de wetenschap dat een vreemde in hun woning is geweest en hun persoonlijke bezittingen heeft doorzocht. Bovendien zijn woningen van mensen bij uitstek de plaats waar men zich veilig zou moeten kunnen voelen. Het is zeer kwalijk dat verdachte door zijn brutale daden dit gevoel van veiligheid heeft aangetast.
Ondanks de jonge leeftijd van verdachte, heeft hij zich al vaker schuldig gemaakt aan vermogensdelicten. De justitiële documentatie d.d. 3 februari 2012 laat dit zien. Ook het reclasseringsrapport d.d. 14 maart 2012 maakt melding van een belast verleden. In dit rapport wordt tevens te kennen gegeven dat verdachte onderdeel uitmaakt van een groep jongeren die veel overlast veroorzaakt in zijn woonplaats Ede. De omstandigheid dat verdachte sedert augustus 2011 door Titan wordt begeleid, weerhoudt hem kennelijk niet van overlast veroorzakend gedrag, maar ook niet van het plegen van vermogensdelicten. Ook eerdere hulpverlening heeft niet tot het gewenste resultaat geleid. De rechtbank acht dit een zorgelijke ontwikkeling.
Alles overziende is de rechtbank van oordeel dat onder deze omstandigheid geen aanleiding meer bestaat aan verdachte een voorwaardelijke straf op te leggen. Verdachte is nu een volwassen man, die vader is van een kind en hij heeft ernstige strafbare feiten gepleegd en verdient daarvoor een passende straf, overeenkomstig de daarvoor geldende richtlijnen. De rechtbank acht een gevangenisstraf op zijn plaats met daarnaast een forse werkstraf. Daarmee zal verdachte moeten voelen welk leed hij heeft aangericht. De gevangenisstraf die de rechtbank zal opleggen is langer dan de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Het feit dat de voorlopige hechtenis van verdachte is geschorst en hij inmiddels op vrije voeten is, maakt niet dat hij zijn tijd in detentie daarmee heeft uitgezeten. De schorsing van de voorlopige hechtenis zal dan ook worden opgeheven.
7. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d, 45, 57, 310, 311 van het Wetboek van Strafrecht.
8. De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het onder 3 tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Feit 1: Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
Feit 2: Poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 3 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 120 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 60 dagen;
- heft op de schorsing van de voorlopige hechtenis met ingang van deze uitspraak.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.A.C. Koster, voorzitter, mr. M.A.A.T. Engbers en P.P.C.M. Waarts, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.W.M. Maase-Raedts, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 30 maart 2012.