Sector handel en kanton
Handelskamer
zaaknummer / rolnummer: 306243 / HA ZA 11-905
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
advocaat mr. E.R. van Schaik te Lelystad,
1. de vennootschap onder firma
[gedaagde sub 1],
gevestigd te [vestigingsplaats],
2. [gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats],
3. [gedaagde sub 3],
wonende te [woonplaats],
gedaagden,
advocaat mr. M.P.A. Bos te Utrecht.
Eiseres zal hierna [eiseres] genoemd worden en gedaagden zullen hierna vof [gedaagde sub 1], [gedaagde sub 2], [gedaagde sub 3] en (gezamenlijk) de vof c.s. genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 6 juli 2011
- het proces-verbaal van comparitie van 23 november 2011.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [eiseres] en [gedaagde sub 2] hebben op 9 oktober 2008 een vennootschap onder firma, [gedaagde sub 1], opgericht (hierna: [gedaagde sub 1]). [gedaagde sub 1] hield zich bezig met het matchen van oppassers en gezinnen die een oppas nodig hadden. De binnen [gedaagde sub 1] tussen [eiseres] en [gedaagde sub 2] gemaakte afspraken zijn niet in een schriftelijke overeenkomst neergelegd.
2.2. Per 1 januari 2010 is [eiseres] gestopt met het verrichten van werkzaamheden voor [gedaagde sub 1].
2.3. Per 1 januari 2010 vormt [gedaagde sub 3], de broer van [gedaagde sub 2], samen met [gedaagde sub 2] de vennootschap onder firma [gedaagde sub 1] (hierna: vof [gedaagde sub 1]). In het uittreksel uit het register van de Kamers van Koophandel is geregistreerd dat de onderneming is opgeheven met ingang van 24 mei 2011.
2.4. In de jaarrekening over 2009 van [gedaagde sub 1], die is opgemaakt door de heer
[werknemer GIBO] van GIBO Accountants en Adviseurs, is op de balans onder meer het volgende weergegeven:
“(…) PASSIVA
2009
Bedrijfsvermogen
[gedaagde sub 2] 5.606
[eiseres] 9.640
15.246 (…)
In de toelichting op de balans is, voor wat betreft de Passiva, het volgende vermeld:
[gedaagde sub 2]
Beginbalans -
Aandeel in het resultaat 82.085
Privé-stortingen en –onttrekkingen -76.479
Eindbalans 5.606
[eiseres]
Beginbalans -
Aandeel in het resultaat 82.085
Privé-stortingen en –onttrekkingen -72.445
Eindbalans 9.640
(…)
2.5. Op 1 juli 2010 is een rapport inzake een ingesteld boekenonderzoek door de Belastingdienst Utrecht-Gooi, kantoor Utrecht verschenen, waarin verslag wordt gedaan van een bij [gedaagde sub 1] verricht onderzoek. In dit verslag is, voor zover relevant, het volgende opgenomen:
“ (…)
3.2 Winst Vof [gedaagde sub 1]
Jaar 2009
Vastgestelde winst (conform jaarrekening) € 164.170
3.3 Winstverdeling
Winstaandeel voor:
[gedaagde sub 2] (50%) € 82.085
[eiseres] (50%) € 82.085 (…)”
2.6. Bij brief van 1 september 2010 heeft de Belastingdienst Utrecht-Gooi, kantoor Utrecht het volgende aan [eiseres] bericht.
“(…)
Vanochtend hebben wij telefonisch contact gehad. Ik heb u gevraagd of u firmant bent in de vof [gedaagde sub 1] met een winstaandeel van 50%. U heeft mij gezegd dat u firmant bent sinds 1-1-2009 met een winstaandeel van 50%. Uw winstaandeel over 2009 bedraagt € 69.837.
Als u het eens bent met het bovenstaande verzoek ik u één exemplaar van deze brief voor akkoord te retourneren. (…)
NB: Uw eventuele akkoord verklaring geldt niet voor het onderstaande.
Overigens kan ik u berichten dat ik u daarom een voorlopige aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2009 ga opleggen. Het te betalen bedrag zal uitkomen op ongeveer € 27.000. (…)”
Deze brief is door [eiseres] voor akkoord ondertekend.
2.7. Bij e-mail van 4 mei 2011 heeft de heer [werknemer GIBO] van GIBO Accountants en Adviseurs het volgende aan de advocaat van de vof c.s. bericht:
“(…)
De afhandeling van de jaarrekening alsmede het indienen van de aangifte inkomstenbelasting is als volgt gegaan.
De conceptstukken zijn met de heer [gedaagde sub 2] en mevrouw [eiseres] besproken.
Vervolgens zijn hier een aantal correcties op aangebracht en is de jaarrekening definitief uitgebracht.
Op basis van deze aangifte is de aangifte inkomstenbelasting ingediend.
Hiermee is mevrouw [eiseres] akkoord gegaan. (…)”
3. Het geschil
3.1. [eiseres] vordert samengevat - hoofdelijke veroordeling van de vof c.s. tot betaling van € 78.290,00, vermeerderd met rente en kosten.
3.2. De vof c.s. voert verweer.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Als meest verstrekkend verweer voert de vof c.s. aan dat de in de dagvaarding genoemde producties buiten beschouwing moeten worden gelaten bij de beoordeling van de onderhavige zaak, nu deze niet bij de door de vof c.s. ontvangen dagvaardingen waren gevoegd en deze (in ieder geval) zes dagen voor het nemen van de conclusie van antwoord niet door de advocaat van [eiseres] aan de vof c.s. ter beschikking zijn gesteld. Gevolg zou zijn dat de vordering van [eiseres] direct moet worden afgewezen omdat de vordering onvoldoende gesubstantieerd is, aldus de vof c.s. Subsidiair verzoekt de vof c.s. de rechtbank om alsnog op eventueel nagezonden producties te mogen reageren.
4.2. [eiseres] zijn bij brief van 20 juni 2011 de producties aan de rechtbank gezonden. Uit deze brief maakt de rechtbank op dat de producties per gelijke post aan de advocaat van de vof c.s. zijn gezonden. Nu de vof c.s. haar conclusie van antwoord op de rolzitting van 22 juni 2011 (dus één dag na ontvangst van de bij de dagvaarding horende producties) heeft genomen, is dit te laat. Noch uit de conclusie van antwoord, noch ter gelegenheid van de comparitie is de rechtbank echter gebleken dat de vof c.s. hierdoor geschaad is in haar procespositie. Voorts is door de vof c.s. ter gelegenheid van de comparitie, voor zover nodig, gereageerd op de namens [eiseres] overgelegde producties. Nu feitelijk geen sprake is van strijd met de goede procesorde wijst de rechtbank de primaire en subsidiaire verzoeken op dit punt van de vof c.s. af.
4.3. [eiseres] legt aan haar vordering ten grondslag dat zij samen met [gedaagde sub 2] van
9 oktober 2008 tot 1 januari 2010 vennoot was van [gedaagde sub 1]. In het rapport van 1 juli 2010 van de Belastingdienst is weergegeven dat de winst van [gedaagde sub 1] in 2009 een bedrag van € 164.170,- is. [eiseres] heeft recht op de helft van dit bedrag, wat echter nooit aan haar is uitbetaald. Uit de brief van 1 september 2010 van de Belastingdienst kan dit ook niet worden afgeleid. Uit de overgelegde jaarrekening 2009 van [gedaagde sub 1] volgt dat op haar naam een onttrekking uit [gedaagde sub 1] zou hebben plaatsgevonden van € 72.445,-. Dit geld heeft [eiseres] echter nooit opgenomen of uitbetaald gekregen, zodat de jaarrekening op dit punt niet klopt. Door [gedaagde sub 1] zijn ook geen betalingsbewijzen overgelegd, aldus – telkens - [eiseres].
4.4. De vof c.s. voert (onder meer) aan dat de vordering van [eiseres] op [gedaagde sub 1] inhoudelijk onjuist is en hooguit slechts gelijk kan zijn aan het in de jaarrekening 2009 genoemde kapitaal van [eiseres] van € 9.640,- dat het resultaat is van de helft van de door [gedaagde sub 1] behaalde winst minus de privéonttrekkingen van [eiseres] in 2009. Voor wat betreft deze privéonttrekkingen is door de vof c.s. aangegeven dat de accountant de pinbetalingen bij helfte heeft toegedeeld aan iedere vennoot. Een mogelijke uitkering van dit kapitaal aan de vennoot is verder achtergesteld bij betaling van overige crediteuren in het geval [gedaagde sub 1] wordt geliquideerd, aldus de vof c.s.
4.5. Uit het onder 2.4 weergegeven gedeelte van de jaarrekening 2009 blijkt dat zowel aan [eiseres] als aan [gedaagde sub 2] de helft van de winst over 2009 (het resultaat), zijnde een bedrag van € 82.085,- per vennoot, is toegekend. Verder blijkt uit de jaarrekening 2009 dat de gelijke winstaandelen van de beide vennoten niet aan hen zijn uitbetaald, maar allereerst zijn verminderd met de door hen gedane privéonttrekkingen. Nu [eiseres] betwist dat zij ooit privéonttrekkingen heeft gedaan, dan wel ontvangen, dient eerst de vraag beantwoord te worden of de jaarrekening van 2009 voor wat betreft de daarin opgenomen privéonttrekkingen juist is.
4.6. In zijn onder 2.7 weergegeven e-mail van 4 mei 2011 heeft de heer [werknemer GIBO] van GIBO Accountants en Adviseurs laten weten dat de concept jaarrekening met [eiseres] en [gedaagde sub 2] is besproken, waarna een aantal correcties zijn aangebracht alvorens de jaarrekening definitief is uitgebracht. Op basis hiervan is de aangifte inkomstenbelasting ingediend. [eiseres] was hiermee akkoord, aldus de heer [werknemer GIBO]. Het voorgaande relaas van de heer [werknemer GIBO] is door [eiseres] niet weersproken. Verder is door haar erkend dat zij de jaarrekening 2009 heeft getekend. Uit deze, door een accountant vastgestelde en door [eiseres] ondertekende, jaarrekening blijkt van privéonttrekkingen van (ook) [eiseres]. Gelet op het voorgaande is het aan [eiseres], die zich beroept op de rechtsgevolgen van het niet juist zijn van de jaarrekening op dit punt, om te stellen en te onderbouwen dat deze jaarrekening achteraf (op dit punt) niet klopt. Dit heeft [eiseres] echter nagelaten, nu [eiseres] haar enkele stelling dat zij nooit privéonttrekkingen heeft gedaan, dan wel ontvangen, niet van enige onderbouwing heeft voorzien. Hier komt nog bij dat [eiseres] desgevraagd heeft laten weten dat zij in 2009 slechts € 3.795,- en een eenmalig contant bedrag van € 1.000,- van [gedaagde sub 1] heeft ontvangen en dat zij van het overige zou hebben geleefd van haar spaargeld van € 5.000,-, haar studiefinanciering en van haar inkomsten als zelfstandig gastouder, maar dat zij heeft niet weersproken dat zij in 2009 haar woning compleet heeft ingericht, zichzelf en haar kind heeft onderhouden, een auto heeft aangeschaft en twee keer op vakantie is geweest. Nu het voorgaande de stelling van [eiseres] zelfs lijkt te ontkrachten, had het op haar weg gelegen om met concrete feiten en omstandigheden te komen, hoe zij haar kennelijke uitgaven in 2009 heeft kunnen doen, zonder dat zij van [gedaagde sub 1] gedurende het jaar 2009 (los van het bedrag van € 4.795,-) geld heeft ontvangen. Nu [eiseres] haar stelling niet van een voldoende concrete onderbouwing heeft voorzien, gaat de rechtbank hieraan voorbij en neemt zij als vaststaand aan dat de jaarrekening van 2009 juist is. Gelet hierop komt de rechtbank niet meer toe aan het algemene bewijsaanbod van [eiseres].
4.7. Uit het gegeven dat in de jaarrekening 2009 de winstaandelen van de vennoten zijn verminderd met de door hen in de loop van het jaar gedane privéonttrekkingen leidt de rechtbank af dat tussen [eiseres] en [gedaagde sub 2] kennelijk de (impliciete) afspraak bestond dat een deel van de winst rechtstreeks aan hen als vennoten werd uitgekeerd in de vorm van gedurende het jaar door beide vennoten gedane privéonttrekkingen. Uit de jaarrekening 2009 blijkt verder dat het restant van de winst van iedere vennoot (€ 9.640,- voor [eiseres] en
€ 5.606,- voor [gedaagde sub 2]) per 31 december 2009 aan het vermogen van [gedaagde sub 1] is toegevoegd, nu deze bedragen aan de passivazijde van de balans onder het kopje ‘bedrijfsvermogen’ zijn opgenomen. Hieruit leidt de rechtbank af dat tussen [eiseres] en [gedaagde sub 2] kennelijk de nadere (impliciete) afspraak bestond dat het restantdeel van de winst niet aan hen als vennoten zou worden uitgekeerd, maar als (vof)vermogen in [gedaagde sub 1] werd gelaten/toegevoegd.
4.8. Het standpunt van [eiseres] dat zij recht heeft op de helft van de in 2009 gemaakte winst is dus juist en uit de jaarrekening 2009 blijkt ook dat de helft van de winst aan haar is toegekend. Dat zij haar winstaandeel van € 82.085,- niet daadwerkelijk uitbetaald heeft gekregen, is ten dele juist nu zij door middel van de gedane privéonttrekkingen in de loop van het jaar 2009 al een bedrag van € 72.445,- (feitelijk als voorschot op de winst) heeft ontvangen. Dat zij ook het resterende bedrag aan winst van € 9.640,- niet uitbetaald heeft gekregen, klopt eveneens nu dit deel van haar winst aan het vermogen van [gedaagde sub 1] is toegevoegd. Verder blijkt uit de jaarrekening dat [eiseres] een groter deel van de winst aan het vermogen van [gedaagde sub 1] heeft toegevoegd dan [gedaagde sub 2], aangezien hij slechts een bedrag van € 5.606,- aan het vermogen van [gedaagde sub 1] heeft toegevoegd.
4.9. De stand van zaken per 31 december 2009 is dus dat [eiseres] een (groot) deel van de haar toekomende winst al gedurende het jaar had ontvangen en het per die datum resterende deel van de winst aan het vermogen van de [gedaagde sub 1] is toegevoegd. Gelet hierop dient haar vordering te worden afgewezen. De overige verweren van de vof c.s. behoeven dan ook geen bespreking meer.
4.10. Voor wat betreft de conclusie dat [eiseres] een groter deel van de winst aan het vermogen van [gedaagde sub 1] heeft toegevoegd dan [gedaagde sub 2] merkt de rechtbank nog het volgende op.
4.11. Vast staat dat [eiseres] op enig moment [gedaagde sub 2] in kennis heeft gesteld dat zij [gedaagde sub 1] per 1 januari 2010 wilde verlaten en vanaf dat laatste moment ook geen werkzaamheden meer wilde verrichten, noch heeft verricht voor [gedaagde sub 1]. [gedaagde sub 2] heeft in deze opzegging berust en heeft de werkzaamheden/de onderneming (in de vorm van een eenmanszaak die hij op dezelfde dag in de nieuw met zijn broer [gedaagde sub 3] aangegane vof [gedaagde sub 1] heeft ingebracht) voortgezet. In artikel 7A:1683 Burgerlijk Wetboek is tot uitgangspunt genomen dat de vennootschap onder firma een hoogstpersoonlijke rechtsbetrekking is, die door de vennoten wordt aangegaan met het oog op de persoon van hun medevennoten. Een wisseling in de samenstelling van de vennoten, in casu de uittreding van [eiseres] uit [gedaagde sub 1], heeft daarom een ontbinding van de vennootschap onder firma tot gevolg. Door de ontbinding komt de vennootschap onder firma als samenwerkingsvorm ten einde. Hierdoor ontstaat een voor verdeling vatbare gemeenschap. Nadat de vennootschap is ontbonden, geldt als algemene regel dat haar vermogen wordt vereffend (het verrichten van al die handelingen waardoor de activiteiten worden beëindigd/afgewikkeld en de goederengemeenschap verdeelbaar wordt gemaakt) en verdeeld (wanneer alle zaakschuldeisers zijn voldaan en er nog tot de goederengemeenschap behorende gelden en/of andere goederen over zijn, moet de resterende gemeenschap tussen de vennoten worden verdeeld). Deze vereffening en verdeling dient nog plaats te vinden, waarbij in dit proces dient te worden meegenomen dat er een ‘scheve’ verhouding bestaat tussen de inbreng per 31 december 2009 aan bedrijfsvermogen door [eiseres] en de inbreng van [gedaagde sub 2]. Pas als dit proces is afgerond, kan worden beoordeeld of [eiseres] nog een vordering op [gedaagde sub 2] heeft. Deze vordering is door [eiseres] echter niet ingesteld en kan door de rechtbank dan ook niet beoordeeld worden.
4.12. Gelet op de (voorheen bestaande) relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. Y. Sneevliet en in het openbaar uitgesproken op 7 maart 2012.?