parketnummer: 16/601165-11 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 2 maart 2012
[verdachte]
geboren op [1989] te [geboorteplaats]
gedetineerd in Huis van Bewaring Wolvenplein te Utrecht
raadsman mr. D.C. Dorrestein, advocaat te Utrecht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 17 februari 2012, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: een laptop en/of een laptoptas uit een school heeft gestolen;
Feit 2: heeft geprobeerd om brigadier van politie [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 1] van het leven te beroven dan wel heeft geprobeerd om aan hen zwaar lichamelijk letsel toe te brengen;
Feit 3: heeft geprobeerd om [slachtoffer 2] van het leven te beroven dan wel heeft geprobeerd om aan [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen;
Feit 4: de plaats van een ongeval heeft verlaten, terwijl hij wist dan wel redelijkerwijs moest vermoeden dat aan [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] letsel en/of schade was toegebracht.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan feit 1, feit 2 in de zin van poging tot doodslag, feit 3 in de zin van poging tot doodslag en feit 4.
De officier van justitie baseert zich daarbij voor wat betreft feit 1 met name op de aangifte en de verklaringen van getuigen en voor wat betreft feit 2, feit 3 en feit 4 op de aangiftes van [slachtoffer 1], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2], op de door de politie opgemaakte processen-verbaal van bevindingen en op de verklaring van verdachte.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van feit 1 nu daarvoor onvoldoende wettig en overtuigend bewijs in het dossier voorhanden is. Er kan niet uitgesloten worden dat de laptop op een andere wijze is weggenomen, aldus de raadsman.
De verdediging is voorts van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de onder feit 2 en feit 3 ten laste gelegde poging tot doodslag, omdat op basis van de stukken in het dossier niet gezegd kan worden dat verdachte het -al dan niet voorwaardelijk- opzet heeft gehad op het doden van de slachtoffers.
Ten aanzien van de onder feit 2 en feit 3 ten laste gelegde poging tot zware mishandeling heeft de verdediging naar voren gebracht dat de rechtbank voor wat betreft [slachtoffer 1] niet tot een bewezenverklaring kan komen en voor wat betreft [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] dat zij zich refereert aan het oordeel van de rechtbank.
De verdediging is van mening dat de rechtbank wel tot een bewezenverklaring kan komen van het onder feit 4 tenlastegelegde, omdat verdachte dit feit heeft bekend.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1, 2 en 3 impliciet primaire en onder 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Ten aanzien van feit 1:
Aangeefster [benadeelde] verklaarde bij de politie dat zij zich op 1 december 2011 in openbare basisschool De Buut in Soest bevond. Aangeefster gaf aan dat er een man in de richting van de buitendeur van de school liep. Aangeefster is naar de gang gelopen waar haar collega [getuige 1] en de man stonden. Aangeefster kon zien dat de man zijn handen gekruist voor zijn borst hield. Het leek haar dat deze man iets onder zijn jas vasthield. De man liep naar de buitendeur en hij rende vervolgens naar buiten. Later bleek dat er een laptop, merk HP , uit het lokaal van groep zeven was weggenomen. Deze laptop was in gebruik bij een leerling van de school.
Getuige [getuige 1] verklaarde bij de politie dat zij de man in de school zag lopen en dat zij de man had aangesproken. De man liep naar de uitgang en wilde de school verlaten. De man liep met versnelde pas. Getuige [getuige 1] is achter de man aangelopen.
De politie heeft aan getuige [getuige 1] een foto getoond van een man. De getuige verklaarde dat zij de man op de foto voor 100% herkende als de man die in de school was geweest.
Getuige [getuige 2] verklaarde bij de politie dat zij op 1 december 2011 haar hond uitliet bij het plantsoen dat ligt tussen het Minstreelpad en het Choristenpad. Zij zag een man lopen en zij zag dat een vrouw op een fiets achter hem aanreed. De vrouw riep “hou hem tegen”. De vrouw vertelde dat de man een laptop uit de school had gestolen. Na een kort stukje gelopen te hebben zag getuige de man weer terug komen rennen haar kant op. De man botste met zijn lichaam tegen getuige aan en rende verder. Getuige verklaarde dat zij de eerste keer toen zij de man tegenkwam had gezien dat de man zijn gekruiste armen voor zijn borst hield, net alsof de man iets vasthield en tegen zijn lichaam aanhield.
De politie heeft aan getuige [getuige 2] dezelfde foto van een man getoond , die de politie ook aan getuige [getuige 1] heeft laten zien. De getuige verklaarde dat zij de man op de foto herkende als de man waarover zij bij de politie had verklaard.
De rechtbank heeft ter zitting de aan de getuigen getoonde foto van een man aan de verdachte laten zien. Verdachte verklaarde dat hij de persoon op de aan de getuigen getoonde foto was.
Verbalisant [verbalisant 1] relateert in het door hem opgemaakte proces-verbaal van bevindingen dat hij via de portofoon hoorde dat er een laptop gestolen zou zijn bij school “de Buut”. De verdachte zou kaal of kortgeschoren haar hebben en een zwarte jas dragen. Verbalisant hoorde een collega zeggen dat ze de verdachte zag lopen aan de kant van het Choristenpad. Verbalisant zag vervolgens op het Choristenpad een licht getinte jongen in zijn richting komen rennen. Hij zag dat de jongen zeer kort zwart haar had en dat de jongen een zwart dan wel donkerblauw vest of jas droeg. Collega [verbalisant 3] rende achter deze persoon aan. Verbalisant wist toen dat het ging om de verdachte en hij heeft te voet de achtervolging ingezet. Op het politiebureau herkende verbalisant de aangehouden verdachte direct als de persoon waar hij die dag achteraan had gerend.
Verdachte verklaarde ter terechtzitting dat hij op 1 december 2011 in Soest was geweest.
De rechtbank overweegt dat getuige [getuige 1] de verdachte herkent als de man die op
1 december 2011 in de school is geweest. Getuige [getuige 2] herkent de verdachte als de man, waarvan haar verteld was dat deze man een laptop uit de school had weggenomen. Verbalisant [verbalisant 1] herkent de verdachte als de verdachte van de diefstal van een laptop uit een school waar verbalisant achteraan had gerend. Gelet op het feit dat verdachte door twee getuigen en een verbalisant wordt herkend, acht de rechtbank de verklaring van verdachte dat hij niet in de school is geweest ongeloofwaardig en leugenachtig. Twee getuigen, één in de school en één tijdens de achtervolging buiten de school, hebben gezien dat verdachte zijn armen gekruist voor zijn borst had alsof hij iets vasthield. Uit de verklaring van getuige [getuige 2] blijkt dat al tijdens de achtervolging van verdachte was ontdekt dat er een laptop van een leerling was weggenomen. Gezien dit zeer korte tijdsverloop is niet aannemelijk -en het dossier geeft daar ook in het geheel geen aanwijzingen voor- dat iemand anders dan verdachte de laptop heeft weggenomen. Het vorenstaande in combinatie met de leugenachtige verklaring van verdachte dat hij niet in de school is geweest maakt dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen acht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder feit 1 ten laste gelegde diefstal.
Ten aanzien van feit 2:
[verbalisant 2] relateert in het door hem opgemaakte proces-verbaal van bevindingen dat hij op 1 december 2011 achter een personenauto van het merk Mercedes en voorzien van het kenteken [kenteken] reed.
Verdachte verklaarde ter terechtzitting dat hij op 1 december 2011 de bestuurder van de genoemde Mercedes was.
Verbalisant zag dat verdachte op de Biltseweg snel bij hem vandaan reed. Verbalisant zag op zijn snelheidsmeter dat hij 150 kilometer per uur reed. Verdachte remde af en sloeg de Amsterdamsestraatweg op. Op de kruising met de Beckeringstraat reed verbalisant kort achter verdachte aan en hij activeerde het politietransparant en het stopteken. Kort nadat de verdachte de Amsterdamsestraatweg opgereden was zag verbalisant een opvallend politievoertuig staan op een voorsorteervak, in de tegengestelde richting dan waarin de verdachte reed. Plotseling gleed verdachte over het wegdek. De Mercedes schoof over het wegdek en raakte hierbij het politievoertuig. Verbalisant zag dat de collega in dat politievoertuig kort voor de aanrijding en na het schuiven van de Mercedes met het politievoertuig een kort stukje naar voren reed. Verdachte reed over het voorsorteervak. Verdachte verhoogde zijn snelheid en reed op de Amsterdamsestraatweg spookrijdend in de richting van Baarn.
[slachtoffer 3] relateert in het door hem opgemaakte proces-verbaal van bevindingen dat hij in tegenovergestelde richting over de Amsterdamsestraatweg reed en dat hij de Mercedes zag, achtervolgd door collega [verbalisant 2]. Verbalisant zag dat het stopbord van het voertuig van collega [verbalisant 2] was ingeschakeld en dat de tekst ‘Politie Stop’ duidelijk zichtbaar was aan de voorzijde van het voertuig. Verbalisant heeft de optische signalen van zijn dienstvoertuig ingeschakeld en hij heeft zijn voertuig tot stilstand gebracht in een doorsteek tussen de twee gescheiden rijbanen, bedoeld voor verkeer dat over de Amsterdamsestraatweg, komende van de Biltseweg, richting het paleis Soestdijk wil rijden. Verbalisant heeft de twee rijstroken van de doorgaande weg, waarop op dat moment verdachte en zijn collega reden, vrijgehouden. Verdachte reed de uitvoegstrook op voor het links afslaande verkeer richting paleis Soestdijk en kwam recht op verbalisant afrijden. Verbalisant stond aan het eind van deze uitvoegstrook stil met zijn dienstvoertuig en hij zag dat de Mercedes hem met hoge snelheid naderde. Verbalisant schrok hevig en hij was bang dat als hij niets deed verdachte met de voorzijde vol in de rechterflank van zijn dienstvoertuig zou rijden. Verbalisant heeft, toen het voertuig hem zeer dicht was genaderd, gas gegeven teneinde een aanrijding te voorkomen. Verbalisant zag dat verdachte met zijn voertuig in een slip raakte. Verdachte raakte met de rechterzijde van zijn voertuig vol de rechterzijde van het voertuig van verbalisant. Verbalisant sloeg met zijn hoofd hard tegen het portierraam aan. Verbalisant zag dat de verdachte in de Mercedes hem over de uitvoegstrook voorbij was gereden en zijn weg tegen het verkeer in vervolgde over de Amsterdamsestraatweg in de richting van Baarn.
Aangeefster [slachtoffer 1] verklaarde bij de politie dat zij op 1 december 2011 als bestuurder van haar personenauto reed over de Amsterdamsestraatweg in de richting van Soest. Ter hoogte van paleis Soestdijk zag zij dat een politieauto stond opgesteld tussen de twee rijbanen in. Aangeefster zag uit tegenovergestelde richting een grote zwarte personenauto aan komen rijden, rijdende in de richting van Baarn. De auto reed met hoge snelheid en botste vol tegen de genoemde stilstaande politieauto. Na de aanrijding vervolgde de zwarte personenauto zijn weg. Aangeefster zag dat de zwarte auto op haar rijbaan tegen het verkeer in reed. Zij zag op dat moment dat het een Mercedes betrof. De Mercedes reed in het midden van de weg. De bestuurder maakte een stuurbeweging naar links, waardoor de auto recht op aangeefster af kwam gereden. Hierdoor bestond bij aangeefster de indruk dat hij haar ook wilde aanrijden. Aangeefster reed zelf 60 à 70 kilometer per uur. Zij nam gas terug, maar de auto leek steeds sneller op haar af te komen. Aangeefster kon niet anders dan haar auto geheel naar links sturen. Hierdoor raakte zij met haar linker voor- en achtervelgen tegen het trottoir aan, waardoor zij vermoedt dat de wielen zijn ontzet. Aangeefster verklaarde dat als zij dat niet had gedaan de Mercedes frontaal op haar was ingereden. Bij het zien van de stuurbeweging van aangeefster ging de auto alleen nog maar harder rijden.
Verdachte verklaarde ter terechtzitting dat hij in paniek was weggereden en dat hij vervolgens roekeloos had gereden. Op de Amsterdamsestraatweg had hij aan het einde van de uitvoegstrook een politieauto zien staan met de voorzijde naar hem toe gericht. Verdachte verklaarde met deze politieauto in botsing te zijn gekomen. Verdachte verklaarde voorts dat, nadat hij tegen de politieauto was aangereden, hij tegen het verkeer in verder was gereden.
Bewezenverklaring ten aanzien van [slachtoffer 3]
De rechtbank acht op basis van genoemde bewijsmiddelen aannemelijk dat verdachte op
1 december 2011 aan de politie heeft proberen te ontkomen. De rechtbank betrekt daarbij dat verdachte door de politie achterna werd gezeten, omdat hij verdacht werd van de diefstal van de laptop uit de school. De verklaring van verdachte dat hij niet wist dat er politieauto’s achter hem reden die hem probeerden te stoppen, acht de rechtbank niet geloofwaardig nu meerdere politieauto’s met het stopteken en met geluidssignalen aan achter de Mercedes waarin verdachte reed aanreden.
Uit het proces-verbaal van verbalisant [verbalisant 2] blijkt dat verdachte tijdens zijn vlucht, voordat hij afsloeg naar de Amsterdamsestraatweg, met een snelheid van ongeveer 150 kilometer per uur reed. Verdachte neemt dan gas terug en gaat de bocht door naar de Amsterdamsestraatweg. Gelet op het feit dat hij voor de politie op de vlucht was acht de rechtbank het aannemelijk dat verdachte na de bocht wederom op snelheid probeerde te komen. De rechtbank maakt dat ook op uit het proces-verbaal van verbalisant [slachtoffer 3] en aangeefster [slachtoffer 1], die beiden verklaren dat verdachte op de Amsterdamsestraatweg in de richting van Baarn met een hoge snelheid reed. Uit de verklaringen, waaruit volgt dat verdachte met zijn auto in een slip raakte maakt de rechtbank op dat verdachte in ieder geval met een dermate hoge snelheid reed dat hij zijn auto kennelijk niet onder controle kon houden.
Verdachte verklaarde ter terechtzitting dat hij, nadat hij de kruising van de Biltstraat met de Amsterdamsestraatweg over was gereden, uit de daar aanwezige bocht is gevlogen en in een slip raakte. Verdachte verklaarde met zijn stuur te hebben meegedraaid in een poging om de politieauto niet te raken.
De rechtbank heeft door middel van een via de openbare bron Google maps kenbare plattegrond kennis genomen van de situatie ter plaatse. De rechtbank heeft daarbij geconstateerd dat tussen het einde van de bocht en het einde van de uitvoegstrook, waar verbalisant [slachtoffer 3] met zijn dienstauto stond, een afstand van zeker 100 meter zat. Een dergelijke afstand moet verdachte voldoende tijd hebben gegeven om de auto weer recht op de weg te krijgen. De rechtbank acht het dus niet aannemelijk dat verdachte na die 100 meter (nog altijd) in een slip verkeerde. De verklaring van verdachte op dit punt acht de rechtbank dan ook niet geloofwaardig.
De rechtbank acht het op basis van genoemde bewijsmiddelen aannemelijk dat verdachte, nadat hij uit de bocht kwam en hij de politieauto zag staan op de middenpassage van de uitvoegstrook, met hoge snelheid bewust in de richting van die middenpassage en daarmee in de richting van de politieauto heeft gestuurd. De rechtbank is van oordeel dat verdachte daarmee bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij daardoor de politieauto zou raken. [slachtoffer 3] heeft daarbij nog zijn dienstauto een stukje naar voren gereden in een poging om de gevolgen van de aanrijding zo beperkt mogelijk te houden.
Het is een feit van algemene bekendheid dat een persoon in een auto en in paniek op de vlucht voor de politie en daarbij rijdend met een hoge snelheid, de kans op ongevallen, waarbij aan andere personen dermate letsel wordt toegebracht dat die personen daardoor komen te overlijden, groot is. De rechtbank is gelet op de omstandigheden in deze zaak van oordeel dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de inzittende van de politieauto als gevolg van de botsing zodanig gewond zou raken dat hij zou komen te overlijden. De rechtbank betrekt bij dat oordeel met name dat verdachte met een zwaar motorvoertuig, welk voertuig verdachte kennelijk niet goed onder controle had, met hoge snelheid op een nagenoeg stilstaande politieauto is ingereden en de politieauto daarbij vol in de rechterzijde heeft geraakt, waardoor de in de politieauto zittende verbalisant hard met zijn hoofd tegen het portier aansloeg. Dat de gevolgen niet ernstiger zijn geweest is niet aan een gedraging van verdachte te danken, maar veeleer aan de alerte reactie van de daarin gezeten verbalisant. De rechtbank acht aldus bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag op verbalisant [slachtoffer 3].
Bewezenverklaring ten aanzien van [slachtoffer 1]
Verdachte verklaarde dat hij na de aanrijding met de politieauto op de verkeerde weghelft, tegen het verkeer in, verder is gereden. Uit de verklaring van aangeefster en het proces-verbaal van verbalisant [verbalisant 2] maakt de rechtbank op dat verdachte dat, gelet op de situatie ter plaatse, wederom met een aanzienlijke snelheid heeft gedaan. Bovendien is verdachte daarbij recht op [slachtoffer 1] afgereden.
Het is een feit van algemene bekendheid dat de kans dat een frontale aanrijding tot de dood van verkeersdeelnemers leidt groot is, zeker als door beide verkeersdeelnemers gereden wordt met aanzienlijke snelheden. In deze zaak is het niet aan een gedraging van verdachte te danken dat er uiteindelijk geen frontale botsing heeft plaatsgevonden, doch alleen aan de reactie van [slachtoffer 1]. De rechtbank is gelet op de omstandigheden in deze zaak van oordeel dat verdachte door met een aanzienlijke snelheid recht op de auto van aangeefster af te rijden willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de inzittende van die auto als gevolg van de frontale botsing zodanig gewond zou raken dat zij zou komen te overlijden. De rechtbank acht aldus bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag op aangeefster [slachtoffer 1].
Ten aanzien van feit 3:
Na de hiervoor onder feit 2 beschreven aanrijding met de auto van verbalisant [slachtoffer 3] en het daarop volgende spookrijden is verdachte met zijn auto ter hoogte van de Generaal van Heutszlaan te Baarn de kruising overgestoken, waarna hij weer aan de juiste zijde van de Amsterdamsestraatweg terecht kwam. Verdachte werd daarbij nog steeds achtervolgd door politievoertuigen en de signalen van deze voertuigen waren ook voor weggebruikers die nog voor verdachte reden goed hoorbaar. Het was op dat moment redelijk druk verkeer op de Amsterdamsestraatweg. Verdachte reed met hoge snelheid en haalde met zijn alarmlichten aan een achttal achter een shovel rijdende auto’s tegelijk in. Verdachte reed daarbij met zijn auto op de helft voor het tegemoetkomende verkeer. Om een aanrijding met een tegemoetkomende auto te voorkomen stuurde verdachte vervolgens abrupt naar rechts . De Mercedes van verdachte botste hierbij met de rechtervoorzijde tegen de linkerachterzijde van de Citroen Xsara van [slachtoffer 2].
De Citroen reed op dat moment ongeveer 60 kilometer per uur . De Citroen tolde daarop naar links en kwam haaks op de rijbaan voor het tegemoetkomende verkeer te staan . Vervolgens botste een witte Opel Antara vol in de rechterzijkant van de Citroen . Verdachte reed vervolgens met hoge snelheid door .
Als gevolg van de aanrijding heeft de Citroen zeer zware schade opgelopen en moet deze als total loss worden beschouwd .
Ook bovenstaande feiten en omstandigheden zijn naar het oordeel van de rechtbank niet anders te begrijpen dan dat verdachte tot elke prijs aan de politie wilde ontkomen en daarbij willens en wetens grote, voorzienbare en levensbedreigende, risico’s voor andere weggebruikers in het leven heeft geroepen. Het betrof hier immers een redelijk drukke tweebaansweg, waarbij verdachte in het zicht van in ieder geval één tegenligger een hele rij van wel acht achter een shovel langzamer rijdende auto’s tegelijk ging inhalen. Het moet verdachte derhalve al bij aanvang van zijn inhaalmanoeuvre duidelijk zijn geweest dat er in de rij auto’s voor hem waarschijnlijk onvoldoende ruimte zou zijn om, indien hij zijn inhaalactie zou moeten afbreken, nog zonder ongelukken in te voegen. Ook moet het verdachte duidelijk zijn geweest dat er een aanmerkelijke kans was dat het inhalen van zo’n groot aantal voertuigen tegelijkertijd op dat moment niet in eenmaal zou lukken. Desondanks heeft verdachte zijn inhaalactie doorgezet, met de hiervoor omschreven ernstige gevolgen. Dat verdachte zich terdege bewust was van de risico’s die met zijn inhaalactie waren gemoeid kan ook worden afgeleid uit het feit dat hij zijn alarmlichten had aangedaan. Dat verdachte zich niets gelegen liet liggen aan de gevolgen van zijn handelen blijkt ook uit het feit dat hij ook na deze aanrijding weer met hoge snelheid is doorgereden.
Voormelde gedragingen zijn naar het oordeel van de rechtbank dan ook in redelijkheid niet anders te begrijpen dan dat verdachte willens en wetens de als aanmerkelijk te duiden kans aanvaardde dat hij een andere weggebruiker zou raken en, vanwege het gegeven dat het hier een redelijk drukke tweebaansweg betrof, dat deze andere weggebruiker vervolgens bij een verkeersongeluk met in potentie dodelijke afloop betrokken zou raken. In casu heeft deze aanmerkelijke kans zich ook gematerialiseerd, nu de auto van aangeefster [slachtoffer 2] als gevolg van verdachtes handelen zeer grote schade heeft opgelopen. Het is naar het oordeel van de rechtbank weinig meer dan een wonder dat [slachtoffer 2] als gevolg van deze aanrijding niet is omgekomen. De rechtbank acht ter zake dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer 2], en acht derhalve de hem onder feit 3 ten laste gelegde poging tot doodslag op deze
[slachtoffer 2] eveneens wettig en overtuigen bewezen.
Ten aanzien van feit 4:
De rechtbank acht bewezen dat verdachte als bestuurder van de Mercedes door zijn rijgedrag drie verkeersongevallen heeft veroorzaakt.
Gelet op de impact van de ongevallen waarbij [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] betrokken waren en waarbij verdachte zelf ook de bestuurder van de (eerst) aanrijdende auto was kan het niet anders dan dat verdachte wist dat die anderen daarbij op zijn minst schade, maar wellicht ook letsel, was toegebracht. Daarnaast heeft verdachte door zijn rijgedrag aangeefster [slachtoffer 1] in een zodanige positie gebracht dat zij, teneinde een frontale botsing te voorkomen, een stuurbeweging moest maken waardoor zij met de voor- en achtervelgen van haar auto tegen het trottoir aankwam. Ook hier geldt dat naar het oordeel van de rechtbank het niet anders kan dan dat verdachte wist dat [slachtoffer 1] hierdoor tenminste schade had geleden. Verdachte heeft immers verklaard dat hij probeerde te ontkomen aan een achtervolger, die hij dus ook in zijn (achteruitkijk)spiegels gezien moet hebben. Mede gelet op het feit dat hij een spookrijder was voor wie [slachtoffer 1] moest uitwijken, moet hij dan ook gezien hebben dat de door haar bestuurde auto op voornoemde wijze tegen het trottoir is beland, waardoor het ontstaan van schade en/of letsel aannemelijk is. De rechtbank verwijst voor de bewijsmiddelen voorts naar hetgeen de rechtbank hiervoor onder feit 2 en feit 3 heeft overwogen.
Verdachte verklaarde ter terechtzitting dat hij op 1 december 2011 de bestuurder was van de Mercedes en dat hij wist dat hij door zijn rijgedrag verkeersongevallen had veroorzaakt. Verdachte verklaarde dat hij na alle verkeersongevallen was doorgereden.
De rechtbank acht daarmee het onder feit 4 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 01 december 2011 te Soest met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een laptop (van het merk HP), toebehorende aan één van de leerlingen van basisschool De Buut.
2.
op 01 december 2011 te Baarn, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 3] (brigadier van Politie Utrecht) en [slachtoffer 1] van het leven te beroven,
met dat opzet,
- terwijl hij, verdachte, over de openbare weg reed met een personenauto en op de vlucht was voor en werd achtervolgd door een of meer politieambtena(a)r(en) rijdend in een politievoertuig en
- terwijl die [slachtoffer 3] aan het einde van een uitvoegstrook stond
- vervolgens met hoge snelheid met die personenauto op dat politievoertuig is ingereden ten gevolge waarvan het hoofd van die [slachtoffer 3] (met kracht) tegen het portierraam aansloeg
en vervolgens
- na bovengenoemde aanrijding als spookrijder tegen de rijrichting in zijn weg heeft vervolgd en met hoge snelheid recht op die [slachtoffer 1] is afgereden waardoor die [slachtoffer 1] moest uitwijken en een uitwijkende manoeuvre moest maken teneinde een aanrijding te voorkomen,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
3.
op 01 december 2011 te Baarn, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 2] van het leven te beroven,
met dat opzet
- met hoge snelheid tegen die [slachtoffer 2] is aangereden,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
4.
op tijdstippen op 01 december 2011 te Baarn, als bestuurder van een motorrijtuig door wiens gedraging verkeersongevallen waren veroorzaakt op de Amsterdamsestraatweg, telkens de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval naar hij wist aan anderen, te weten [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], letsel en/of schade was toegebracht.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op:
Ten aanzien van feit 1:
Diefstal.
Ten aanzien van feit 2:
Poging tot doodslag, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van feit 3:
Poging tot doodslag
Ten aanzien van feit 4:
Overtreding van artikel 7, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, meermalen gepleegd.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht en met een proeftijd van twee jaren, alsmede verplicht reclasseringscontact, een meldingsplicht en deelname aan een gedragsinterventie als bijzondere voorwaarden.
Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd aan verdachte een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen op te leggen voor de duur van 3 jaar.
Tot slot heeft de officier van justitie gevorderd om de vordering van de benadeelde partij, [benadeelde] namens Openbare Daltonschool de Buut, geheel toe te wijzen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf, met name het onvoorwaardelijk deel daarvan, te hoog is. De raadsman heeft verzocht deze te matigen. Ten aanzien van de gevorderde ontzegging van de rijbevoegdheid heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Nu naar de mening van de verdediging verdachte van het onder feit 1 ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken verzoekt de verdediging de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte is zonder toestemming een basisschool binnengegaan en heeft daar een laptop van een rugzakleerling van die school gestolen. Hij heeft daarmee te kennen gegeven geen respect te hebben voor de eigendom van een ander en zijn eigen belang boven de belangen van anderen te stellen. Een dergelijk feit levert overlast, ergernis en gevoelens van onveiligheid op, zowel bij de leerlingen van de school als bij het personeel van de school. Een basisschool dient een veilige plek te zijn voor jonge kinderen en voor het onderwijzend personeel. Verdachte heeft dat niet gerespecteerd.
Vervolgens heeft verdachte tijdens een wilde en langdurende achtervolging door de politie koste wat het kost proberen te ontkomen aan zijn aanhouding. Hij heeft zeer roekeloos gereden, daarbij alle regels aan zijn laars gelapt, drie verkeersongelukken veroorzaakt en de gezondheid en het leven van politieagenten en overige verkeerdeelnemers ernstig in gevaar gebracht en wel zodanig dat zijn handelen in drie gevallen als een poging tot doodslag kan worden gekwalificeerd. Na het eerste door hem veroorzaakte verkeersongeval, waarbij hij is ingereden op een politieauto, is hij doorgereden zonder zich te bekommeren om eventueel gevallen slachtoffers en is hij gaan spookrijden, daarmee het leven van hem tegemoetkomende weggebruikers in ernstig gevaar brengend en daarbij wederom een verkeersongeval veroorzakend. Ook toen is hij doorgereden en veroorzaakte hij opnieuw een ernstig ongeval, waarna hij weer gewoon is doorgereden, nogmaals zonder zich te bekommeren om de eventuele gevolgen voor de inzittenden van de bij dat ongeval betrokken auto’s. Voor de meldkamer van de politie was de gevaarzetting uiteindelijk zodanig dat de achtervolgende politieauto’s werd bevolen de achtervolging te staken. Het is een wonder en in ieder geval aan omstandigheden buiten de wil van verdachte gelegen te danken dat er geen doden en/of ernstig gewonden zijn gevallen en dat alle betrokkenen met slechts materiële schade en de schrik zijn vrijgekomen. Het spreekt voor zich dat dit voor hen een zeer traumatische ervaring is geweest, waar zij nog lange tijd last van kunnen hebben. Het had echter heel wel anders af kunnen lopen. De aanmerkelijke kans dat er doden en/of ernstig gewonden zouden vallen tijdens zijn roekeloze vlucht, met onpeilbaar leed voor de slachtoffers en nabestaanden als gevolg, heeft verdachte op de koop toegenomen. Daarmee heeft hij te kennen gegeven geen enkel respect voor de gezondheid en het leven van anderen te hebben en zijn eigen belang, gelegen in het voorkomen van een aanhouding, boven veel zwaarder wegende belangen van anderen te stellen.
De rechtbank heeft uit de (proces)houding van verdachte ter zitting niet de overtuiging gekregen dat verdachte de ernst en de laakbaarheid van zijn handelen en het vreselijke leed dat dit had kunnen veroorzaken inziet. Voor zover verdachte spijt heeft van zijn handelen lijkt dit vooral te zijn veroorzaakt door de gevolgen die dit voor hem zelf heeft gehad en nog zou kunnen hebben. Verdachte lijkt met name medelijden met zichzelf te hebben.
De rechtbank neemt het verdachte daarnaast kwalijk dat hij niet de volle verantwoordelijkheid voor zijn handelen neemt. Zo heeft verdachte ter zitting, kennelijk als verzachtende omstandigheid, aangevoerd dat zijn vlucht ingegeven was door paniek veroorzaakt door een achtervolging door hem onbekende inzittenden van een hem onbekende auto, die hem mogelijk kwaad zouden willen doen. Dit terwijl overduidelijk en onmiskenbaar was dat het politie was die verdachte op de hielen zat.
Ondanks het relatief geringe strafblad van verdachte acht de rechtbank, gezien de bijzondere ernst van de door verdachte gepleegde feiten, oplegging van een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf, hoger dan door de officier van justitie is geëist, onontkoombaar, dit mede ter genoegdoening van de slachtoffers en de maatschappij, alsook uit oogpunt van generale en speciale preventie.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden waarvan vier maanden voorwaardelijk passend en geboden. Dit voorwaardelijke deel dient als stok achter de deur om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. De rechtbank zal verdachte daarnaast een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorvoertuigen opleggen voor de duur van drie jaar.
De rechtbank heeft acht geslagen op het rapport van de Reclassering Nederland van
8 februari 2012. Daarin adviseert de reclassering om verdachte een verplicht reclasseringscontact en een training Cognitieve Vaardigheden bij De Waag op te leggen. De rechtbank zal de reclassering echter niet in dat advies volgen. Reden hiervoor is gelegen in de bagatelliserende en deels ontkennende houding van verdachte, zowel wat betreft de ernst van de feiten als wat betreft door de reclassering geopperde mogelijke problemen in zijn persoonlijke omstandigheden. Reclasseringtoezicht en behandeling bij De Waag zijn maatregelen die veel geld en inspanning kosten. Willen dergelijke maatregelen enige kans op succes hebben dan is enige mate van probleembesef en de intrinsieke wil om de problemen aan te pakken vereist. De rechtbank heeft niet kunnen constateren dat dit bij verdachte aanwezig is.
7 De benadeelde partij
De benadeelde partij Openbare Daltonschool de Buut, vertegenwoordigd door [benadeelde], vordert een schadevergoeding van € 524,99 voor feit 1.
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 500,00 (zijnde de aanschafprijs van de laptop, inclusief BTW) een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde is voldoende aannemelijk gemaakt zodat de vordering zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente berekend vanaf de dag van het ontstaan van de schade op 1 december 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank verklaart de benadeelde partij voor het overige deel van de vordering, te weten € 24,99 voor de notebooktas inclusief BTW, niet-ontvankelijk nu de rechtbank voor wat betreft dit deel van de tenlastelegging niet tot een bewezenverklaring heeft kunnen komen en verdachte voor dit deel geen straf en/of maatregel wordt opgelegd.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 24c, 36f, 45, 57, 287 en 310 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1: Diefstal;
feit 2: Poging tot doodslag, meermalen gepleegd;
feit 3: Poging tot doodslag;
feit 4: overtreding van artikel 7, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
- veroordeelt verdachte tot een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van 3 jaar;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij Openbare Daltonschool de Buut, vertegenwoordigd door [benadeelde], van € 500,00 ter zake van materiële schade en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf de dag van het ontstaan van de schade op 1 december 2011 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer Openbare Daltonschool de Buut, vertegenwoordigd door [benadeelde], € 500,00 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 10 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Kuijer, voorzitter, mr. M.A.A.T. Engbers en
mr. D.A.C. Koster, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K.F. van Dam, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 2 maart 2012.