ECLI:NL:RBUTR:2012:BV9813

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
30 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
SBR 11/2468 en 11/2470
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen het uitblijven van een besluit over dwangsommen in bestuursrechtelijke zaken

In deze zaak hebben eisers op 17 maart 2011 aanvragen ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nieuwegein. Vanwege het uitblijven van besluiten op deze aanvragen hebben eisers verweerder op 30 mei 2011 in gebreke gesteld. Verweerder heeft op 23 juni 2011 twee besluiten genomen, maar het besluit over de dwangsommen bleef uit. Op 2 augustus 2011 hebben eisers beroep ingesteld tegen het uitblijven van dit besluit. Verweerder heeft op 25 augustus 2011 alsnog een besluit genomen, maar eisers maakten bezwaar tegen de hoogte van de dwangsommen. De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep ontvankelijk was, ondanks het ontbreken van een afzonderlijke ingebrekestelling, omdat de eerdere ingebrekestelling voldoende was om aan te tonen dat eisers aanspraak wilden maken op dwangsommen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder de aanvragen niet had mogen clusteren bij het vaststellen van de hoogte van de dwangsom. De rechtbank heeft zelf in de zaak voorzien en de hoogte van de dwangsommen vastgesteld op € 1.260,- voor de toeslagen en € 540,- voor de tegemoetkomingen. De rechtbank heeft het beroep voor zover gericht tegen het uitblijven van een besluit over de dwangsommen niet-ontvankelijk verklaard, maar het beroep tegen het besluit van 25 augustus 2011 gegrond verklaard en dit besluit vernietigd. Verweerder is veroordeeld in de proceskosten van eisers en moet het griffierecht vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector bestuursrecht
zaaknummer: SBR 11/2468 en 11/2470
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 maart 2012 in de zaken tussen
[eiser 1] en [eiser 2], te [woonplaats], eisers,
(gemachtigde: mr. H. Cornelis),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nieuwegein, verweerder,
(gemachtigde: mr. J.A.M. van Kempen).
Procesverloop
Eisers hebben op 2 augustus 2011 beroep ingesteld tegen het uitblijven van een besluit ten aanzien van verschuldigde dwangsommen wegens het niet tijdig beslissen op zeven aanvragen voor toekenning van een toeslag (hierna: de toeslag) voor de jaren 2004 tot en met 2010 op grond van artikel 36 van de Wet werk en bijstand (WWB) en op drie aanvragen voor de toekenning van een tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (hierna: de tegemoetkoming) voor de jaren 2009 tot en met 2011 op grond van artikel 35, vierde lid, van de WWB. Het beroep betreffende de toeslagen is bij de rechtbank geregistreerd onder zaaknummer SBR 11/2468, het beroep betreffende de tegemoetkomingen onder zaaknummer SBR 11/2470.
Bij besluit van 25 augustus 2011 heeft verweerder alsnog een besluit afgegeven en de hoogte van de dwangsommen vastgesteld op in totaal € 360,-. Tegen dit besluit is door eisers op 3 oktober 2011 bezwaar gemaakt. Dit bezwaar is als beroep bij de beroepsprocedure betrokken.
De beroepen zijn gevoegd behandeld op de zitting van 1 maart 2012, waarbij eisers zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en drs. A.J. ter Horst.
Overwegingen
1. Op 17 maart 2011 hebben eisers de hiervoor genoemde aanvragen ingediend bij verweerder.
Bij brief van 30 mei 2011 hebben eisers verweerder in gebreke gesteld vanwege het uitblijven van besluiten op de ingediende aanvragen en omdat er ook geen uitstelmededeling is gezonden. Verweerder is verzocht binnen veertien dagen een besluit te nemen, bij gebreke waarvan een dwangsom wordt verbeurd.
Op 23 juni 2011 heeft verweerder twee besluiten afgegeven. Het eerste besluit betreft een inhoudelijke beslissing over de zeven aanvragen voor de toeslag. Het tweede besluit betreft een inhoudelijke beslissing over de drie aanvragen voor de tegemoetkoming.
Omdat een besluit ten aanzien van de dwangsommen uitbleef, hebben eisers op 2 augustus 2011 beroep ingesteld tegen het uitblijven van dit besluit.
Op 25 augustus 2011 heeft verweerder dit besluit alsnog genomen. Dit besluit is bij de beroepsprocedure betrokken.
Op 3 oktober 2011 hebben eisers tegen het besluit van 25 augustus 2011 bezwaar gemaakt. De rechtbank heeft dit bezwaar op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) betrokken bij het aanhangige beroep.
2. Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. Tegen het niet tijdig beslissen staat dan ook beroep bij de rechtbank open.
Op grond van artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, kan een beroepschrift dat is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, worden ingediend zodra:
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen, en
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
Ingevolge artikel 6:12, derde lid, van de Awb kan, indien redelijkerwijs niet van de belanghebbende kan worden gevergd dat hij het bestuursorgaan in gebreke stelt, het beroepschrift worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen.
3. Ingevolge artikel 4:17, eerste lid, van de Awb verbeurt het bestuursorgaan, indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, aan de aanvrager een dwangsom voor elke dag dat het in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen. De Algemene termijnenwet is op laatstgenoemde termijn niet van toepassing.
Op grond van artikel 4:17, tweede lid, van de Awb bedraagt de dwangsom de eerste veertien dagen € 20 per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 30 per dag en de overige dagen € 40 per dag.
In artikel 4:18 van de Awb is bepaald dat het bestuursorgaan de verschuldigdheid en de hoogte van de dwangsom binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom was verschuldigd bij beschikking vaststelt.
4. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit staat dus pas beroep open wanneer het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat het bestuursorgaan een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen. Het beroep van eisers van 2 augustus 2011 richt zich uitsluitend op het uitblijven van een besluit over de dwangsommen. De inhoudelijke besluiten waren op 23 juni 2011 immers al genomen. Ingevolge artikel 4:18 van de Awb had verweerder uiterlijk 7 juli 2011 de verschuldigdheid en de hoogte van de dwangsom bij beschikking vast moeten stellen, zodat verweerder ten tijde van het instellen van beroep in gebreke was tijdig een besluit te nemen. Voor het uitblijven van een besluit over de dwangsommen hebben eisers verweerder echter geen afzonderlijke ingebrekestelling gezonden, zoals bedoeld in artikel 6:12, tweede lid, onder b, van de Awb . De rechtbank is van oordeel dat zich in dit geval een situatie voordoet als bedoeld in artikel 6:12, derde lid, van de Awb. Nu reeds door de ingebrekestelling van 30 mei 2011 duidelijk was dat eisers aanspraak wilden maken op dwangsommen wanneer niet tijdig zou worden beslist, kon in dit geval redelijkerwijs niet van eisers worden gevergd dat zij verweerder opnieuw voor het uitblijven van een besluit over de dwangsommen in gebreke zouden stellen. Het niet indienen van een afzonderlijke ingebrekestelling staat dan ook niet in de weg aan de ontvankelijkheid van het beroep.
5. Indien een beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit blijft het bestuursorgaan ingevolge artikel 6:20, eerste lid, van de Awb verplicht dit besluit te nemen, tenzij de belanghebbende daarbij als gevolg van de beslissing op het beroep geen belang meer heeft. Ingevolge het derde lid van artikel 6:20 van de Awb heeft het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit mede betrekking op het alsnog genomen besluit, tenzij dit geheel aan het beroep tegemoet komt.
6. Verweerder heeft op 25 augustus 2011 alsnog een besluit genomen over de verschuldigdheid en de hoogte van de dwangsommen. Voor zover het beroep is gericht tegen het niet tijdig beslissen over de dwangsommen, dient het beroep dan ook niet-ontvankelijk te worden verklaard wegens het ontbreken van belang bij eisers bij voortzetting van dat beroep. Nu eisers zich niet kunnen vinden in de hoogte van de toegekende dwangsommen, kan echter niet worden geoordeeld dat met het besluit van 25 augustus 2011 volledig aan het beroep is tegemoet gekomen. Het beroep is daardoor ingevolge artikel 6:20, derde lid, van de Awb, geacht mede te zijn gericht tegen het besluit van 25 augustus 2011.
7. In het besluit van 25 augustus 2011 heeft verweerder overwogen dat de aanvragen geclusterd zijn afgehandeld bij één besluit voor de toeslagen en één besluit voor de tegemoetkomingen. Wegens de ontstane termijnoverschrijding van negen dagen bij elk van deze besluiten is daardoor een dwangsom verschuldigd van (9 x € 20,- =) € 180,- per te laat afgegeven besluit, in totaal derhalve € 360,-.
8. Eisers hebben naar voren gebracht dat uit de bewoordingen van artikel 4:17 van de Awb naar voren komt dat de dwangsom wordt berekend aan de hand van de aanvraag en niet aan de hand van het besluit dat te laat is genomen. Er zijn tien aanvragen ingediend, zodat er ook tien dwangsommen dienen te worden toegekend. De begrippen ‘geclusterde aanvraag’ of ‘geclusterd besluit’ komen in artikel 4:17 van de Awb of in de parlementaire stukken bij dat artikel niet voor. Hierdoor dient uitgegaan te worden van separate aanvragen en dient er in totaal een dwangsom te worden toegekend van (10 x 9 x € 20,- =) € 1.800,-.
9. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat hij bevoegd is de aanvragen te clusteren en gezamenlijk af te handelen, omdat sprake is van aanvragen over een aaneengesloten periode en voortduring van een recht. Daarbij speelt eveneens een rol dat eisers de toeslag en tegemoetkoming over meerdere jaren met terugwerkende kracht hebben aangevraagd en alle aanvragen op één en dezelfde datum hebben ingediend.
10. Naar het oordeel van de rechtbank biedt artikel 4:17 van de Awb echter geen ruimte om de aanvragen voor de beoordeling van de verschuldigdheid van de dwangsommen te clusteren naar soort aanspraak. Eisers hebben op 17 maart 2011 tien aanvragen ingediend en verweerder heeft op 23 juni 2011, weliswaar in slechts twee brieven, in totaal tien besluiten op die aanvragen genomen. Voor elk jaar hebben eisers een afzonderlijk aanvraagformulier ingediend en voor elk jaar heeft een inhoudelijke afweging plaatsgevonden. Dat er wellicht sprake is van een zekere doorlopendheid doet daar, gelet op die, voor elk jaar afzonderlijke, afweging niet aan af. De aanvragen zijn ook toegewezen voor de toeslagen over de jaren 2004 tot en met 2009 en voor de tegemoetkoming over het jaar 2011 en afgewezen voor de toeslag over het jaar 2010 en voor de tegemoetkomingen over de jaren 2009 en 2010. De vraag of al dan niet met terugwerkende kracht is aangevraagd, kan van belang zijn voor de toewijzing van de aanvraag maar is niet relevant voor de bepaling van de verschuldigdheid van dwangsommen. Verweerder heeft daarin overigens ook geen belemmering gezien om op alle aanvragen inhoudelijk te beslissen.
11. De rechtbank zal het beroep ten aanzien van het besluit van 25 augustus 2011 dan ook gegrond verklaren. De rechtbank ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien, als bedoeld in artikel 8:72, vierde lid, van de Awb. Ter beëindiging van het geschil zal de rechtbank het besluit van 25 augustus 2011 vernietigen en de hoogte van de verschuldigde dwangsommen op de voet van artikel 4:17 van de Awb vaststellen op (7 x 9 x € 20,- =) € 1.260,- voor het te laat beslissen op de aanvragen voor de toeslagen (zaaknummer SBR 11/2468) en op (3 x 9 x € 20,- =) € 540,- voor het te laat beslissen op de aanvragen voor de tegemoetkomingen (zaaknummer SBR 11/2470).
12. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 237,13 (1 punt voor het indienen van het inleidende beroepschrift, 0,5 punt voor het voortgezette beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een wegingsfactor 0,25 en een waarde per punt van € 437,-). De wegingsfactor is gebaseerd op het oordeel van de rechtbank dat het inleidende beroep en het voortgezette beroep van zeer gering gewicht is. De rechtbank is verder van oordeel dat, nu beide zaken samenhangend zijn als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van het Bpb, de vergoeding beperkt moet blijven tot de vergoeding die in één zaak wordt toegekend. Omdat aan eisers een toevoeging is verleend op grond van de Wet op de rechtsbijstand, moet verweerder op grond van artikel 8:75, tweede lid, van de Awb het bedrag van de proceskosten betalen aan de griffier van de rechtbank.
Voorts dient verweerder in beide zaken het griffierecht te vergoeden.
Beslissing
De rechtbank:
in beide zaken:
- verklaart het beroep voor zover dit is gericht tegen het uitblijven van een besluit over de dwangsommen niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep voor zover dit is gericht tegen het besluit van 25 augustus 2011 gegrond;
- vernietigt het besluit van 25 augustus 2011;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde besluit;
- bepaalt dat verweerder het door eisers betaalde griffierecht van € 41,- aan hen vergoedt;
voorts in de zaak met zaaknummer SBR 11/2468:
- stelt vast dat verweerder als gevolg van het niet tijdig beslissen op de aanvragen voor de toeslagen een dwangsom heeft verbeurd van € 1.260,- ;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 237,13, te betalen aan de griffier van de rechtbank;
voorts in de zaak met zaaknummer SBR 11/2470:
- stelt vast dat verweerder als gevolg van het niet tijdig beslissen op de aanvragen voor de tegemoetkomingen een dwangsom heeft verbeurd van € 540,- .
Aldus vastgesteld door mr. G.J. van Binsbergen, als rechter, en in het openbaar uitgesproken op 30 maart 2012.
De griffier: De rechter:
mr. L.N. Foppen mr. G.J. van Binsbergen
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.