ECLI:NL:RBUTR:2012:BV5568

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
24 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/600948-11 [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor woning- en bedrijfsinbraken met DNA-bewijs

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht op 24 januari 2012, is de verdachte veroordeeld voor meerdere woning- en bedrijfsinbraken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal en pogingen daartoe, waarbij hij zich toegang tot de plaatsen des misdrijf heeft verschaft door middel van braak. De officier van justitie had vrijspraak gevorderd voor enkele feiten wegens gebrek aan bewijs, maar de rechtbank oordeelde anders op basis van overtuigend bewijs, waaronder DNA-analyses die de verdachte aan de misdrijven koppelden. De verdachte heeft tijdens de zitting verklaard dat hij niet de bedoeling had om in te breken, maar deze verklaring werd door de rechtbank als ongeloofwaardig bestempeld. De rechtbank heeft ook overwogen dat de verdachte eerder voor soortgelijke feiten was veroordeeld, wat meegewogen is in de strafoplegging. Uiteindelijk is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 16 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, waarbij de rechtbank de vorderingen van enkele benadeelden heeft toegewezen en andere heeft afgewezen. De uitspraak benadrukt de ernst van de gepleegde feiten en de impact op de slachtoffers.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/600948-11 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 24 januari 2012
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1979] te [geboorteplaats] (Marokko)
wonende te [woonplaats]
thans verblijvende in de PI Utrecht, Huis van Bewaring Wolvenplein, Utrecht
raadsman mr. D.C. Dorrestein, advocaat te Utrecht
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 10 januari 2012, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: een woninginbraak heeft gepleegd;
feit 2 en 3 primair: inbraken in een bedrijfspand heeft gepleegd;
feit 3 subsidiair: zich schuldig heeft gemaakt aan heling van een kluis
feit 4: heeft geprobeerd in te breken in een woning;
feit 5 en 7: heeft geprobeerd in te breken in een bedrijfspand;
feit 6 primair: een auto heeft gestolen;
feit 6 subsidiair: zich schuldig heeft gemaakt aan heling van een auto;
feit 8: goederen heeft gestolen uit een woning.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen reden is voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde met uitzondering van feit 3 primair en feit 6 heeft begaan. De officier van justitie baseert zich daartoe op de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen.
Ten aanzien van feit 3 primair en feit 6 heeft de officier van justitie vrijspraak gevorderd vanwege gebrek aan bewijs dan wel overtuiging.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van feiten 1, 3 primair, 6 en 7 en heeft hiertoe vrijspraak bepleit. Ten aanzien van de overige feiten refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
De rechtbank acht op grond van het navolgende feit 1 wettig en overtuigend bewezen.
Op 29 mei 2011 heeft [benadeelde 1] mede namens [benadeelde 2] aangifte gedaan van woninginbraak in de woning aan de [adres] te [woonplaats]. [benadeelde 1] zag die ochtend een onbekende man in zijn slaapkamer staan. Hij zag dat de man naar buiten ging. [benadeelde 1] liep hem achterna. Hij zag dat de man een kleine kluis in zijn rechterhand vasthield. [benadeelde 1] heeft de onbekende man vervolgens om zijn identiteitsbewijs gevraagd, waarop hem een bankpas met daarop de naam van verdachte is getoond. De man heeft de woning daarna verlaten.
Uit de woning is onder meer weggenomen een kluis van [benadeelde 2] met daarin zijn paspoort. Uit onderzoek door de politie is gebleken dat de voordeur met een schroevendraaier is geopend door middel van wrikken in de sluitnaad van de deur. [benadeelde 1] heeft verdachte op een foto herkend als dader van de woninginbraak.
De verklaring van verdachte dat hij de woninginbraak niet heeft gepleegd en dat hij zijn bankpas kwijt was, acht de rechtbank ongeloofwaardig aangezien uit bovengenoemde bewijsmiddelen het tegendeel blijkt.
Ten aanzien van de overige tenlastegelegde goederen acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat deze bij de woninginbraak zijn weggenomen, waardoor hiervoor partiële vrijspraak zal volgen.
Feit 2
De rechtbank acht feit 2 wettig en overtuigend bewezen gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de terechtzitting van
10 januari 2012 ;
- de aangifte van [aangever 1] d.d. 22 augustus 2004 .
Feit 3 primair
Vrijspraak
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte dit feit heeft gepleegd.
De rechtbank overweegt daartoe dat zich in het dossier onvoldoende aanknopingspunten bevinden waaruit de directe betrokkenheid van verdachte bij voornoemd feit volgt.
Het enkele feit dat DNA-materiaal van verdachte op een kluis is aangetroffen, is daartoe onvoldoende. Verdachte zal hiervan dan ook worden vrijgesproken.
Feit 3 subsidiair
De rechtbank acht dit feit wettig en overtuigend bewezen gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de terechtzitting van
10 januari 2012 ;
- de aangifte van [aangever 2] d.d. 5 mei 2005 .
Feit 4
De rechtbank acht op grond van het navolgende feit 4 wettig en overtuigend bewezen.
Op 21 mei 2006 heeft [aangever 3] aangifte gedaan van een poging tot inbraak in het bedrijfspand van Kenteq gelegen aan de Korenmolenlaan 4 te Woerden. De onderste ruit van de zijdeur van de kantine is vernield. Tevens is de schuifdeur van de kast in de ruimte van de receptie vernield en lag er een tas met een beamer op de grond. Er is niets weggenomen. De technische recherche heeft in het bedrijfspand onderzoek gedaan en een bloedspoor aangetroffen op de handgreep van het opengebroken schuifdeurtje. Dit bloedspoor is veiliggesteld voor onderzoek en gelabeld met DNA-zegel DCA472.
Uit DNA-onderzoek naar aanleiding van een referentiemonster van verdachte is gebleken dat het DNA in het sporenmateriaal met identiteitszegel DCA472 afkomstig kan zijn van verdachte. De kans dat het DNA-profiel van een willekeurig persoon matcht met dit DNA-profiel is één op één miljard.
Feit 5
De rechtbank acht op grond van het navolgende feit 5 wettig en overtuigend. Op 11 juni 2006 heeft [aangever 4] aangifte gedaan van een poging tot inbraak in het bedrijfspand van Kenteq gelegen aan de Korenmolenlaan 4 te Woerden. Een raampje op grondhoogte is met een steen ingegooid en via dit raampje is men naar binnen gegaan. De kassalade van de kassa in de kantine is opengebroken. De deur naar de centrale gang die altijd dicht is, stond open. Er is niets weggenomen. Op de bureaustoel bij de kassa is een bloedvlek aangetroffen. Dit bloedspoor is veiliggesteld voor onderzoek en gelabeld met DNA-zegel BWA966.
Uit DNA-onderzoek naar aanleiding van een referentiemonster van verdachte is gebleken dat het DNA in het sporenmateriaal met identiteitszegel BWA966 afkomstig kan zijn van verdachte. De kans dat het DNA-profiel van een willekeurig persoon matcht met dit DNA-profiel is één op één miljard.
Feit 6 primair en subsidiair
Vrijspraak
De rechtbank acht onvoldoende wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de Volkswagen Golf heeft gestolen dan wel dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan heling hiervan.
De rechtbank overweegt daartoe dat zich in het dossier onvoldoende aanknopingspunten bevinden waaruit de directe betrokkenheid van verdachte bij voornoemde feiten volgt. Het enkele feit dat het speeksel van verdachte op een sigarettenpeuk in de asbak van de auto is aangetroffen, is daartoe onvoldoende nu verdachte heeft verklaard een bekende van aangever te zijn en meermaals met hem in de auto te hebben gezeten.
Verdachte zal hiervan dan ook worden vrijgesproken.
Feit 7
De rechtbank acht op grond van het navolgende feit 7 wettig en overtuigend bewezen. [benadeelde 3] heeft aangifte gedaan van een poging tot woninginbraak in zijn woning aan de [adres] te [woonplaats] op 9 oktober 2010. Er is een raampje vernield.
De technische recherche heeft onderzoek naar sporen verricht en op een glasscherf een op bloed gelijkende vlek veiliggesteld en gelabeld met SIN-nummer AACU1341NL. Uit DNA-onderzoek naar aanleiding van een referentiemonster van verdachte is gebleken dat het DNA in het sporenmateriaal met identiteitszegel AACU1341NL afkomstig kan zijn van verdachte. De kans dat het DNA-profiel van een willekeurig persoon matcht met dit DNA-profiel is één op één miljard.
Het verweer dat verdachte niet de bedoeling had om in te breken wordt door de rechtbank verworpen mede gezien de verklaring van verdachte op zitting dat hij aan het glas heeft gezeten en dat hij dit met geen andere reden heeft gedaan dan om te kijken of hij kon inbreken.
De rechtbank overweegt nog dat op het moment dat er een ruit is vernield met de bedoeling om in te breken er geen sprake is van enkel voorbereidingshandelingen, maar van een poging, dan wel dat sprake is van een begin van uitvoering en geen sprake kan zijn van vrijwillige terugtred.
Feit 8
De rechtbank acht feit 8 wettig en overtuigend bewezen gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de terechtzitting van
10 januari 2012 ;
- de aangifte van [benadeelde 4] d.d. 13 november 2010.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1. (zaak 1)
op 29 mei 2011 te Utrecht met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning gelegen aan de [adres] heeft weggenomen een geldkist met inhoud toebehorende aan [benadeelde 2], waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft door middel van braak op een slot van de voordeur van die woning;
2. (zaak 4)
op 22 augustus 2004 te Utrecht, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een bedrijfspand gelegen aan de Groeneweg 97 heeft weggenomen 3.000 telefoonkaarten toebehorende aan [aangever 1] en/of belwinkel Rida Telecom, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft door middel van braak op een lichtkoepel van dat pand en inklimming;
3. (zaak 12/13)
subsidiair
in de periode van 4 mei 2005 tot en met 5 mei 2005 te Utrecht een kluis voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van die kluis wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
4. (zaak 16)
op 21 mei 2006 te Woerden ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een bedrijfspand gelegen aan de Korenmolenlaan 4 weg te nemen geld en/of goederen toebehorende aan Kenteq en zich daarbij de toegang tot dat bedrijfspand te verschaffen, door middel van braak en inklimming, een ruit van dat bedrijfspand heeft vernield en vervolgens dat bedrijfspand heeft doorzocht, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
5. (zaak 17)
op 11 juni 2006 te Woerden ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een bedrijfspand gelegen aan de Korenmolenlaan 4 weg te nemen geld en/of goederen toebehorende aan Kenteq en zich daarbij de toegang tot dat bedrijfspand te verschaffen, door middel van braak en inklimming, een ruit van dat bedrijfspand heeft vernield en vervolgens dat bedrijfspand heeft doorzocht, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
7. (zaak 19)
op 9 oktober 2010 te Utrecht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning gelegen aan de [adres] weg te nemen geld en/of goederen toebehorende aan [benadeelde 3] en zich daarbij de toegang tot die woning te verschaffen, door middel van braak, een raam van die woning heeft vernield, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
8. (zaak 20)
op 13 november 2010 te Utrecht met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning gelegen aan de [adres] heeft weggenomen een computer (notebook IBM) en een telefoon merk LG en een portemonnee en een bankpas en huissleutels toebehorende aan [benadeelde 4] of [benadeelde 5].
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Feit 1: diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft door middel van braak;
Feit 2 en 4: telkens diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft door middel van braak en inklimming;
Feit 3 subsidiair: opzetheling;
Feit 5: poging tot diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft door middel van braak en inklimming;
Feit 7: poging tot diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft door middel van braak;
Feit 8: diefstal.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 14 maanden met aftrek van het voorarrest.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht aan verdachte een gevangenisstraf van kortere duur op te leggen van bijvoorbeeld 8 maanden met aftrek van het voorarrest.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich over een langere periode schuldig gemaakt aan twee woning-/bedrijfsinbraken, drie pogingen daartoe, heling van een kluis en een diefstal uit een woning. De rechtbank tilt daar zwaar aan. Verdachte heeft aan de benadeelden overlast en schade berokkend. Daarnaast dragen dergelijke handelingen bij aan een gevoel van onveiligheid in de maatschappij. Verdachte heeft zich hier in het geheel niet om bekommerd, maar heeft enkel gehandeld uit eigen belang. Zoals verdachte ter zitting verklaarde leefde hij jaren van criminaliteit waarmee hij aan anderen veel schade heeft toegebracht.
Wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 13 december 2011, waaruit blijkt dat verdachte eerder voor soortgelijke strafbare feiten is veroordeeld.
Alles overwegend acht de rechtbank de een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden waarvan 4 maanden voorwaardelijk, passend en geboden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
De voorwaardelijke straf dient ervoor om verdachte te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Aan verdachte zal een proeftijd worden opgelegd van 2 jaar.
7 De benadeelde partij
Feit 1
De benadeelde partij [benadeelde 1] vordert een schadevergoeding van € 1.337,48.
Verdachte wordt vrijgesproken van het deel van de tenlastelegging waaruit de schade van [benadeelde 1] zou zijn ontstaan. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering.
De benadeelde partij [benadeelde 2] vordert een schadevergoeding van € 87,30 voor feit 1.
De rechtbank is van oordeel dat de schade een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde is voldoende aannemelijk gemaakt zodat de vordering inclusief de wettelijke rente zal worden toegewezen.
Met betrekking tot de toegekende vordering van de benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
Feit 8
De benadeelde partij [benadeelde 5] vordert een schadevergoeding van € 390,00 voor feit 8 aan materiële schade.
De rechtbank is van oordeel dat de schade een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde is voldoende aannemelijk gemaakt zodat de vordering inclusief de wettelijke rente zal worden toegewezen.
Met betrekking tot de toegekende vordering van de benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
De benadeelde partij [benadeelde 4] vordert een schadevergoeding van € 450,00 voor feit 8 aan materiële schade. [benadeelde 4] vordert € 300,00 voor een laptop en € 150,00 voor een mobiele telefoon LG.
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 150,00 ter zake van materiële schade, een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde is tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.
De vordering ad € 300,00 als schadevergoeding voor een laptop zal worden afgewezen, nu in de aangifte staat vermeld dat alleen een laptop op naam van [benadeelde 5] is weggenomen. Derhalve is niet aannemelijk geworden dat deze schade zich bij [benadeelde 4] heeft voorgedaan.
Met betrekking tot het toegekende deel van de vordering van de benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 57, 310, 311, 416 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het onder feit 3 primair en feit 6 tenlastegelegde;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1: diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft door middel van braak;
feit 2 en 4: telkens diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft door middel van braak en inklimming;
feit 3 subsidiair: opzetheling;
feit 5: poging tot diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft door middel van braak en inklimming;
feit 7: poging tot diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft door middel van braak;
feit 8: diefstal;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 16 (zestien) maanden, waarvan
4 (vier) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaren;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
Feit 1
- verklaart de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk in zijn vordering en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 2] van € 87,30 ter zake van materiële schade en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 29 mei 2011 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde 2], € 87,30 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 1 dag hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Feit 8
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 5] van € 390,00 ter zake van materiële schade en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf
13 november 2010 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde 5], € 390,00 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 7 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 4] van € 150,00 ter zake van materiële schade en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 13 november 2010 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- bepaalt dat het overige deel van de vordering ad € 300,00 wordt afgewezen;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde 4], € 150,00 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 3 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. Y.M.J.I. Baauw-de Bruijn, voorzitter, mr. J.P. Killian en
mr. S. Wijna, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P.A.B. Kleemans, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 24 januari 2012.