ECLI:NL:RBUTR:2012:BV2792

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
2 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-711185-11 [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strafzaak tegen verdachte wegens hennepteelt met werkstraf als sanctie

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht op 2 januari 2012, is de verdachte beschuldigd van het in werking hebben van twee hennepkwekerijen, één met 123 hennepplanten en één met 472 hennepplanten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de politie op 29 april 2011 in de woning van de verdachte een hennepkwekerij heeft aangetroffen. De officier van justitie stelde dat de politie rechtmatig de schuur heeft doorzocht op basis van artikel 9, eerste lid, van de Opiumwet, en dat er voldoende bewijs was voor de verdenking van hennepteelt. De verdediging voerde aan dat de doorzoeking onrechtmatig was en dat de bewijsvoering onvoldoende was om de verdachte te veroordelen.

De rechtbank oordeelde dat de doorzoeking rechtmatig was en dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het in werking hebben van de hennepkwekerijen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het tweede ten laste gelegde feit wegens gebrek aan bewijs. Bij de strafoplegging hield de rechtbank rekening met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan. De verdachte werd veroordeeld tot een werkstraf van 120 uren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis van 60 dagen indien de werkstraf niet naar behoren werd verricht. De rechtbank besloot dat de tijd die de verdachte in voorarrest had doorgebracht, in mindering zou worden gebracht op de werkstraf.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16-711185-11 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 2 januari 2012
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1986] te [woonplaats],
wonende te [woonplaats], [adres].
Raadsman: mr. W.J. Ausma, advocaat te Utrecht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 19 december 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
Ter terechtzitting zijn de onder 3 en 4 ten laste gelegde feiten van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten gesplitst overeenkomstig artikel 285, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering.
De tenlastelegging zoals thans aan de orde is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1:
In de periode van 1 november 2010 tot en met 14 juni 2011 te Houten en/of Culemborg telkens in vereniging in de uitoefening van een beroep of bedrijf een hennepkwekerij in werking heeft gehad althans een grote hoeveelheid hennep opzettelijk aanwezig heeft gehad;
Feit 2:
In de periode van 1 november 2010 tot en met 14 juni 2011 te Houten en/of Culemborg heeft deelgenomen aan een organisatie die tot oogmerk had het houden van hennepkwekerijen;
3 De voorvragen
De rechtbank stelt vast dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De vrijspraak
4.1 Het standpunt van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie heeft ter terechtzitting vrijspraak gevorderd van het onder 2 ten laste gelegde feit. De verdediging heeft zich hierbij aangesloten.
4.2 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de verdachte van het onder 2 ten laste gelegde feit vrijspreken wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs.
5 De beoordeling van het bewijs
5.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegd heeft begaan. Verdachte heeft zowel een hennepkwekerij in de schuur aan de [adres] te [woonplaats] als in de woning aan de [adres] te [woonplaats] in werking gehad.
Volgens de officier van justitie heeft de politie de schuur aan de [adres] op grond van artikel 9, eerste lid, van de Opiumwet rechtmatig binnengetreden.
5.2 Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsman aangevoerd dat de politie onrechtmatig de schuur aan de [adres] in [woonplaats] heeft doorzocht aangezien deze doorzoeking enkel op grond van CIE-informatie in combinatie met telefoontap- en bakengegevens heeft plaatsgevonden. Dit is onvoldoende voor een verdenking op grond van artikel 9, eerste lid, van de Opiumwet, aldus de raadsman.
Ter verdere onderbouwing van dit verweer heeft de raadsman het volgende aangevoerd. De CIE-informatie inhoudende dat [X]op grote schaal betrokken zou zijn bij inbraken en [H] de gestolen goederen zou helen is niet juist gebleken en is niet getoetst, zodat deze informatie geen grondslag voor een verdenking kan bieden. Daarnaast konden de getapte telefoon- en bakengegevens niet bijdragen aan de verdenking aangezien deze oncontroleerbaar zijn. Een proces-verbaal methodieken over de ingezette opsporingsbevoegdheden is immers nog niet opgemaakt.
Nu de doorzoeking in de schuur aan de [adres] te [woonplaats] onrechtmatig was dient al hetgeen de politie hierbij heeft aangetroffen van het bewijs te worden uitgesloten. Dat betekent dat de bekennende verklaring van verdachte het enige bewijsmiddel is en gelet op artikel 341, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering, dient verdachte dan ook van feit 1 te worden vrijgesproken.
5.3 Het oordeel van de rechtbank
5.3.1 De bewijsmiddelen
Verdachte heeft ter terechtzitting van 19 december 2011 verklaard dat hij in de periode van 1 november 2010 tot en met 14 juni 2011 zowel in de schuur aan de [adres] te [woonplaats] als in de woning aan de [adres] te [woonplaats] een hennepkwekerij heeft gehad Daarbij heeft hij aangegeven dat hij de hennepkwekerij in de schuur aan de [adres] te [woonplaats] alleen heeft gehad maar dat hij die in de [adres] voor een ander heeft gehad.
Op 29 april 2011 heeft de politie in de woning aan de [adres] te [woonplaats] een hennepkwekerij met 472 hennepplanten gevonden .
Op 14 juni 2011 heeft de politie in deze schuur aan de [adres] te [woonplaats] een hennepkwekerij met 123 hennepplanten gevonden .
5.3.2 Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 1
De (on)rechtmatigheid van de zoeking
In augustus 2010 is bij de Regionale Criminele Inlichtingen Eenheid van de politie Utrecht via een informant de volgende informatie binnengekomen: “[X] uit [woonplaats] is erg actief met het plegen van inbraken.[X]doet dit in [woonplaats] maar ook daar buiten. [X] gebruikt veel coke en heeft schulden” .
In januari 2011 is bij de Regionale Criminele Inlichtingen Eenheid van de politie Utrecht via een informant de volgende informatie binnengekomen: “Aan het [adres] in [woonplaats] woont [Z] met haar gezin. Haar man [C] rijdt in een bijna nieuwe Audi A6 en is al jaren actief in de weedhandel en heeft daar veel geld mee verdiend” .
Naar aanleiding van voormelde informatie heeft de politie stelselmatige observaties verricht en bakens geplaatste onder de voertuigen die bij [X] en [H] in gebruik waren. In de periode van 4 februari 2011 tot en met 11 mei 2011 is de auto van verdachte 43 keer in Culemborg gesignaleerd. De auto van verdachte is er op drie dagen na alle dagen van de maand mei geweest. Verdachte en [X] zijn samen gezien in de auto van [X] .
Op grond van voormelde CIE-informatie heeft de politie het onderzoek geconcentreerd op de exploitatie van hennepkwekerijen .
Tijdens het onderzoek is in januari 2011 opnieuw CIE-informatie bij de politie binnengekomen, inhoudende: “In [woonplaats] woont [K] een ongeveer 28-jarige kapster. [K] heeft een relatie met ene [X] uit [woonplaats]. [X] is een bekende Houtense crimineel die actief is met hennepkwekerijen en rijdt in een witte Peugeot Partner met geblindeerde ruiten” .
Daarnaast is in januari 2011 de volgende CIE-informatie binnengekomen: “[A] uit [woonplaats] huurt een schuur aan de [adres] in [woonplaats] van [O]. Deze schuur staat achter de woning van[O] en hierin worden hennepplanten gekweekt.[A]doet dit samen met een ongeveer 40-jarige Nederlandse man uit [woonplaats]. [A] gaat om met criminele jongeren uit [woonplaats] zoals [verdachte]” .
Naar aanleiding van voornoemd onderzoek naar georganiseerde hennepteelt zijn diverse telefoongesprekken getapt . Uit de telefoontap van het mobiele telefoonnummer dat in gebruik was bij [X]blijkt dat [X] 33 contactmomenten heeft gehad met verdachte [verdachte] .
Op 11 mei 2011 heeft de politie een hennepkwekerij aangetroffen in de woning aan de [adres] te [woonplaats]. [X] werd daar samen met een aantal andere personen aangehouden. Het observatieteam heeft [H] die ochtend diverse malen in Culemborg gezien .
Uit de telefoontaps blijkt dat [H], vlak voor de ontmanteling van deze hennepkwekerij op 11 mei 2011 om 09.45 uur met [X] heeft gebeld. [H] zegt in dat gesprek tegen [X]: “Je moet fucking stil doen pik”, “Gewoon dicht laten en eh ze zijn overal aan het kijken” . Op dezelfde datum voert [H] om 09.47 uur een telefoongesprek met [X] waarin verdachte zegt: “Maar je werkt sinds januari al niet meer voor mij en we hebben ook al geen contact meer gehad”. [X] zegt dan: “Nee weet ik” waarop [H] reageert: “Oke” . Vervolgens belt [H] om 09.54 uur met een onbekend persoon waarbij [H] tegen die persoon zegt: “Wat ik alleen even wilde zeggen… dat toen daar om de hoek bij [J], weet je wel”. De onbekende persoon antwoord: “Ja”, waarop verdachte zegt: “Dat is hetzelfde nu weer” . Op dezelfde datum om 09.59 uur bellen [H] en [X] wederom. [H] vraagt: “Yo, nog niks?”. [X]: “Nee ze staan er allemaal voor”. [H] zegt dan: “owja, je andere telefoon van hem, heb je die weg?” [X] zegt hierop: “Ja, ja” waarna [H] reageert met: “Oke, later” .
De rechtbank is van oordeel dat, naar aanleiding van de CIE-informatie dat [A] in de schuur aan de [adres] in [woonplaats] een hennepkwekerij heeft en dat [A]omgaat met [verdachte] in combinatie met de overige hiervoor genoemde informatie afkomstig van
CIE-, tap- en bakengegevens, redelijkerwijs het vermoeden bij de politie kon bestaan dat zich in de schuur aan de [adres] in [woonplaats] een hennepkwekerij bevond. De politie is dit pand aldus rechtmatig op grond van artikel 9, eerste lid, onder b, van de Opiumwet binnengetreden. De rechtbank zal daarom niet tot bewijsuitsluiting overgaan van hetgeen bij de doorzoeking van de schuur is aangetroffen.
Overige bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 1
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte betrokken is geweest bij de hennepkwekerijen op de adressen [adres] te[woonplaats].
Uit het strafdossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt de rechtbank af dat verdachte als enige persoon de hennepkwekerij in de schuur aan de [adres] te [woonplaats] in werking heeft gehad zodat hij van het medeplegen van dit feit zal worden vrijgesproken.
Voor wat betreft de hennepkwekerij aan de [adres] te [woonplaats] is de rechtbank van oordeel dat daarbij sprake is van medeplegen Verdachte heeft verklaard dat hij met een ander de afspraak heeft gemaakt dat hij de woning zou huren om er een hennepkwekerij in te gaan beginnen. De andere persoon heeft de hennepkwekerij ingericht en de opbrengsten zouden tussen hen worden verdeeld . De rechtbank leidt uit die verklaring af en dat er tussen verdachte en zijn mededader een bewuste en nauwe samenwerking is geweest die tot bewezenverklaring van het medeplegen dient te leiden.
Ten slotte bieden de processtukken en het verhandelde ter terechtzitting geen aanknopingspunten die dienen te leiden tot de conclusie dat verdachte zich in de uitoefening van een beroep of bedrijf heeft bezig gehouden met het kweken van hennep zodat verdachte van dit onderdeel zal worden vrijgesproken.
5.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
in de periode van 1 november 2010 tot en met 29 april 2011 te Houten tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk heeft geteeld een grote hoeveelheid hennep
en
in de periode van 1 november 2010 tot en met 14 juni 2011 te Houten opzettelijk heeft geteeld een grote hoeveelheid hennep.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
6 De strafbaarheid
6.1 De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Feit 1:
Medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod
en
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
6.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
7 De strafoplegging
7.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand met een proeftijd van 2 jaren en een werkstraf van 120 uren gevorderd.
7.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ter terechtzitting betoogd dat bij de strafoplegging rekening dient te worden gehouden met de omstandigheid dat verdachte de hennepkwekerij in het pand [adres] te [woonplaats] voor een andere persoon heeft gehad.
7.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het in werking hebben van twee hennepkwekerijen, één van 123 hennepplanten en één van 472 hennepplanten. Deze verdovende middelen zijn stoffen die bij langdurig gebruik kunnen leiden tot schade voor de gezondheid. Verdachte heeft door aldus te handelen zijn eigen financieel gewin die hij met de kwekerij wilde behalen boven de volksgezondheid laten prevaleren.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 16 juni 2011, waaruit blijkt dat verdachte in het verleden strafrechtelijk is veroordeeld, doch niet wegens soortgelijke feiten;
- een reclasseringsadvies betreffende de verdachte van de Reclassering Nederland van 23 augustus 2011, opgemaakt door T. de Bie, reclasseringswerker.
De rechtbank acht, gelet op de hoeveelheid hennepplanten, een werkstraf van 120 uren subsidiair 60 dagen hechtenis passend en geboden. De rechtbank heeft bij de strafoplegging aansluiting gezocht bij de straffen die in soortgelijke zaken bij de vondst van de aangetroffen hoeveelheid planten worden opgelegd. Gelet op het voorgaande kan naar het oordeel van de rechtbank met lagere straf dan door de officier van justitie is gevorderd worden volstaan. De rechtbank acht oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf teneinde verdachte te weerhouden nieuwe strafbare feiten te plegen, niet geboden.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het onder 2 tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 5.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Feit 1:
Medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod
en
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 120 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 60 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de uitvoering van de werkstraf naar rato van twee uur per dag.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. van Maanen, voorzitter, mr. S. Wijna en mr. M.H.L. Schoenmakers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.M.T. Bouwman-Everhardus, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 2 januari 2012.
Mr. M.H.L. Schoenmakers is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.