ECLI:NL:RBUTR:2012:BV2774

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
2 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-712526-10 [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strafzaak tegen verdachte wegens hennepteelt en gewoontewitwassen

Op 2 januari 2012 heeft de Rechtbank Utrecht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van hennepteelt en gewoontewitwassen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 november 2010 tot en met 14 juni 2011 een hennepkwekerij met 273 hennepplanten heeft gehad. Tijdens de rechtszitting op 19 december 2011 heeft de officier van justitie betoogd dat de verdachte niet kon aantonen dat hij een bedrag van € 9.671,- op legale wijze had verkregen. De verdachte verklaarde dat hij dit geld had verdiend met zwart werk als stucadoor en in een kroeg. De officier van justitie concludeerde dat, indien het geld niet uit de hennepkwekerij kwam, het afkomstig moest zijn uit zwart werk en dus witgewassen was.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen bewijs was dat de verdachte het contante geldbedrag van € 4.400,- had witgewassen, omdat dit bedrag aan zijn stiefmoeder toebehoorde. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan gewoontewitwassen, omdat hij gedurende een lange periode geldbedragen uit misdrijf op zijn rekening had gestort en opgenomen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een werkstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, en heeft bepaald dat de tijd in voorarrest in mindering wordt gebracht op de werkstraf. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het tweede ten laste gelegde feit wegens gebrek aan bewijs.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, evenals met de persoon van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16-712526-10 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 2 januari 2012
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1984] te [geboorteplaats],
GBA-adres: [woonplaats], [adres],
feitelijk verblijvende te [woonplaats], [adres].
Raadsman: mr. D.C. van den Heuvel, advocaat te Utrecht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 19 december 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1:
In de periode van 1 november 2010 tot en met 14 juni 2011 te Houten en/of Culemborg telkens in vereniging in de uitoefening van een beroep of bedrijf een hennepkwekerij in werking heeft gehad althans een grote hoeveelheid hennep opzettelijk aanwezig heeft gehad;
Feit 2:
In de periode van 1 november 2010 tot en met 14 juni 2011 te Houten en/of Culemborg heeft deelgenomen aan een organisatie die tot oogmerk had het houden van hennepkwekerijen;
Feit 3:
In de periode van 1 januari 2010 tot en met 14 juni 2011 te Houten zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van gewoontewitwassen van geldbedragen en/of auto’s.
3 De voorvragen
De rechtbank stelt vast dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen
zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De vrijspraak
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting vrijspraak gevorderd van het onder 2 ten laste gelegde feit.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging sluit zich aan bij het standpunt van de officier van justitie dat verdachte van feit 2 moet worden vrijgesproken. De raadsman wijst hierbij naar hetgeen de rechtbank ter terechtzitting van 13 september 2011 heeft overwogen, namelijk dat er geen ernstige bezwaren ter zake dit feit meer aanwezig waren. Sindsdien zijn geen nieuwe feiten of omstandigheden gebleken die tot een ander oordeel dienen te leiden.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de verdachte van het onder 2 ten laste gelegde feit vrijspreken wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs.
5 De beoordeling van het bewijs
5.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
Op 11 mei 2011 is in de woning aan de [adres] te [woonplaats] een in werking zijnde hennepkwekerij met 273 hennepplanten aangetroffen. Verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat deze kwekerij van hem is.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
In de periode van 1 januari 2010 tot en met 14 juni 2011 is een totaalbedrag van € 26.005,- op de bankrekeningen ten name van verdachte gestort. In dezelfde periode is een totaalbedrag van € 16.334,- aan contant geld van deze rekeningen opgenomen. Aldus is
€ 9.671,- meer gestort dan is opgenomen van de rekeningen van verdachte.
Volgens de officier van justitie heeft verdachte niet aan kunnen tonen dat hij het bedrag van € 9.671,- op legale wijze voorhanden heeft gekregen. Verdachte heeft verklaard dat hij geld heeft verdiend met zwart werk als stucadoor en in een kroeg. De officier van justitie leidt hieruit af dat verdachte, indien hij dit geldbedrag niet met de hennepkwekerij heeft verdiend, hij dit met zwart werk heeft verdiend en aldus heeft witgewassen.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het contante geldbedrag van € 4.400,- dat bij de doorzoeking van de woning van de stiefmoeder van verdachte aan de [adres] te [woonplaats] is aangetroffen aan die stiefmoeder toebehoort, zodat niet kan worden vastgesteld dat verdachte dit geldbedrag heeft witgewassen.
5.2 Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
De raadsman is het met de officier van justitie eens dat dit feit wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
Verdachte moet volgens de raadsman van dit feit worden vrijgesproken omdat hij geen geld heeft verdiend met de hennepkwekerij in de woning aan de [adres] te [woonplaats]. Verdachte heeft zwart werk verricht als stucadoor en in een kroeg. Het geld dat verdachte hiermee verdiend heeft kan volgens de raadsman echter niet worden aangemerkt als geld dat uit enig misdrijf afkomstig is. Daarnaast heeft verdachte, ook in de betreffende periode, maandelijks van zijn stiefmoeder een bedrag van € 250,- ontvangen.
5.3 Het oordeel van de rechtbank
5.3.1 De bewijsmiddelen
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde.
Verdachte heeft ter terechtzitting van 19 december 2011 verklaard dat hij in de periode van 1 november 2010 tot en met 14 juni 2011 in de woning aan de [adres] te [woonplaats] met een andere jongen een hennepkwekerij heeft gehad .
Op 11 mei 2011 te heeft de politie in deze woning een hennepkwekerij met 273 hennepplanten gevonden .
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde.
Verdachte heeft in het jaar 2010 geen legale inkomsten genoten .
In de periode van 1 januari 2010 tot en met 14 juni 2011 is een totaalbedrag van € 26.005,- op de bankrekeningen van verdachte gestort .
5.3.2 De bewijsoverweginen
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte betrokken is geweest bij de hennepkwekerijen die op de adressen [adres] te[woonplaats] en [adres] te [woonplaats] zijn gevonden zodat de rechtbank verdachte van de pleegplaats Houten zal vrijspreken.
Het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting bieden geen aanknopingspunten die dienen te leiden tot de conclusie dat verdachte zich in de uitoefening van een beroep of bedrijf heeft bezig gehouden met het kweken van hennep zodat verdachte van dit onderdeel zal worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde.
Verdachte heeft verklaard dat hij geen geld heeft verdiend met de hennepkwekerij zoals onder 1 ten laste is gelegd maar dat hij geld heeft verdiend door zwart te werken als stucadoor en in een kroeg en door de maandelijkse ontvangst van € 250,- van zijn stiefmoeder.
De rechtbank stelt vast dat een geldbedrag van € 21.505,- (zijnde het totaal op de rekening van verdachte gestorte bedrag minus een bedrag van € 4.500,- (18 x € 250,-) waarvan verdachte heeft verklaard dat van zijn stiefmoeder te hebben ontvangen) afkomstig is uit enig misdrijf. Zo verdachte geen geld heeft verdiend met de hennepkwekerij als genoemd in het onder feit 1, dan heeft hij dat geld verdiend door middel van zwart werk als stucadoor en in een kroeg. Door gelden die hij met zwart werk heeft verdiend niet fiscaal te verantwoorden en aan te wenden in het economisch verkeer heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan witwassen van voornoemd geldbedrag.
Niet kan worden vastgesteld dat verdachte het contante geldbedrag van € 4.400,- voorhanden heeft gehad. Volgens verdachte is dit geldbedrag van zijn stiefmoeder. De politie heeft dit bedrag op het adres aan de [adres] te [woonplaats] aangetroffen, zijnde het GBA-adres van verdachte waar zijn stiefmoeder woont. Verdachte woont niet op dit adres en verblijft feitelijk op het adres [adres] in [woonplaats]. Nu in het dossier geen bewijsmiddelen zijn op grond waarvan zou dienen te worden geoordeeld dat (ook) verdachte dit geld voorhanden heeft gehad, dient hij reeds om die reden op dat punt te worden vrijgesproken.
Gelet op de duur van de periode waarin verdachte geldbedragen uit misdrijf afkomstig op zijn rekening heeft gestort en heeft opgenomen is de rechtbank voorts van oordeel dat bewezen is dat verdachte een gewoonte heeft gemaakt van witwassen.
5.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
in de periode van 1 november 2010 tot en met 14 juni 2011 te Culemborg tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk heeft geteeld een grote hoeveelheid hennep;
3.
in de periode van 1 januari 2010 tot en met 14 juni 2011 te Houten, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft hij geldbedragen verworven, voorhanden gehad, overgedragen en omgezet, terwijl hij, verdachte wist dat bovenomschreven geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
6 De strafbaarheid
6.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Feit 1:
Medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
Feit 3:
Een gewoonte maken van witwassen.
6.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
7 De strafoplegging
7.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft een gevangenisstraf voor de duur van 92 dagen, zijnde de duur van het voorarrest, met aftrek van voorarrest en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaren gevorderd.
7.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman stelt zich op het standpunt dat met oplegging van een werkstraf kan worden volstaan en ziet geen aanleiding tot oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden.
7.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan het in werking hebben van een hennepkwekerij met 273 hennepplanten. Deze verdovende middelen zijn stoffen die bij langdurig gebruik kunnen leiden tot schade voor de gezondheid. Verdachte heeft door aldus te handelen zijn eigen financieel gewin die hij met de kwekerij wilde behalen boven de volksgezondheid laten prevaleren. Daarnaast heeft verdachte een bedrag van € 21.405,- witgewassen, hetgeen een ontwrichtende werking op het economische verkeer heeft.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 16 juni 2011, waaruit blijkt dat de verdachte in het verleden strafrechtelijk is veroordeeld, doch niet wegens soortgelijke feiten;
- een reclasseringsadvies betreffende de verdachte van de Reclassering Nederland van 8 september 2011, opgemaakt door A. Akollo, reclasseringswerker.
De rechtbank acht, alles afwegende, een werkstraf van 120 uren subsidiair 60 dagen hechtenis passend en geboden.
De rechtbank heeft bij de strafoplegging aansluiting gezocht bij de straffen die in soortgelijke zaken bij de aangetroffen hoeveelheid hennepplanten worden opgelegd zodat naar het oordeel van de rechtbank met deze straf, die lager is dan door de officier van justitie is gevorderd, kan worden volstaan. De rechtbank acht, anders dan de officier van justitie heeft gevorderd, oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf teneinde hem te weerhouden nieuwe strafbare feiten te plegen, niet geboden.
8 Het beslag
8.1 De teruggave
De rechtbank zal de teruggave gelasten van het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen geldbedrag van EUR 4.400,- aan [X], Voorts zal worden besloten tot de teruggave aan verdachte van de onder hem in beslag genomen bestelauto.
9 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d, 57, 420ter van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
10 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het onder 2 tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 5.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Feit 1: Medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
Feit 3: Een gewoonte maken van witwassen.
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 120 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 60 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de uitvoering van de werkstraf naar rato van twee uur per dag;
Beslag
- gelast de teruggave aan [X] van het inbeslaggenomen voorwerp, te weten een geldbedrag van € 4.400,-
- gelast de teruggave aan verdachte van het inbeslaggenomen voorwerp, de bestelauto, Peugeot Partner;
Voorlopige hechtenis
- heft het - reeds geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte op.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. van Maanen, voorzitter, mr. S. Wijna en mr. M.H.L. Schoenmakers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.M.T. Bouwman-Everhardus, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 2 januari 2012.
Mr. M.H.L. Schoenmakers is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.