ECLI:NL:RBUTR:2012:BV0224

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
5 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/147640-11 [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering van overheidsgeld door werknemer

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 5 januari 2012 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die in de periode van 27 januari 2009 tot en met 18 januari 2010 een bedrag van € 907.587,97 heeft verduisterd. Dit bedrag was onterecht op haar rekening gestort door de Gemeente Utrecht, en in plaats van het terug te geven, heeft de verdachte het voor persoonlijke doeleinden gebruikt. De rechtbank achtte bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan verduistering, maar sprak haar vrij van andere tenlastegelegde feiten.

De rechtbank hield rekening met het feit dat de verdachte een aanzienlijk deel van het verduisterde bedrag, ongeveer € 700.000,00, had terugbetaald aan de Gemeente Utrecht. Daarnaast heeft de verdachte negatieve gevolgen ondervonden van haar handelen, waaronder het verlies van haar baan en een lange periode zonder inkomen. De rechtbank overwoog dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf contraproductief zou zijn, gezien de huidige werk- en inkomenssituatie van de verdachte.

De rechtbank legde een werkstraf op van 140 uren en bepaalde dat de voorwaardelijke straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit. De uitspraak benadrukt de ernst van het feit, maar ook de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die in aanmerking zijn genomen bij de strafoplegging.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/147640-11 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 5 januari 2012
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1963] te [geboorteplaats]
wonende te [adres], [woonplaats]
raadsvrouw mr. K.L.M. Kremer, advocaat te ‘s-Hertogenbosch
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 29 december 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte in de periode van 27 januari 2009 tot en met 18 januari 2010 een bedrag van € 907.587,97 heeft verduisterd.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen reden is voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit en baseert zich daarbij op de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen en op de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 29 december 2011.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. Verdachte heeft bekend het ten laste gelegde feit te hebben gepleegd.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Aangezien verdachte heeft bekend het haar tenlastegelegde te hebben gepleegd en de verdediging niet een vrijspraak heeft bepleit, volstaat de rechtbank met toepassing van het bepaalde in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering, met een opsomming van de bewijsmiddelen.
De rechtbank acht het ten laste gelegde feit bewezen gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 29 december 2011;
- het proces-verbaal van aangifte door [aangever] namens de Gemeente Utrecht d.d. 25 februari 2011.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op tijdstippen, in de periode van 27 januari 2009 tot en met 18 januari 2010, te Utrecht, opzettelijk 907.587,97 euro, toebehorende aan de Gemeente Utrecht, welk geld verdachte anders dan door misdrijf, te weten door meer stortingen op haar bankrekening, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Verduistering, meermalen gepleegd.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De officier van justitie voert hiertoe het volgende aan. Verdachte heeft na elke storting van grote geldbedragen telkens opnieuw welbewust de keuze gemaakt het geld uit te geven. Verdachte heeft zich dus telkens opnieuw kunnen bedenken, maar heeft dit niet gedaan. Er dient een signaal naar de maatschappij uit te gaan dat als een privépersoon, om wat voor reden dan ook, beschikking krijgt over overheidsgeld waar hij of zij geen recht op heeft, deze persoon dit terug moet storten en dat er als deze persoon het geld zelf gebruikt een straf volgt. Een werkstraf doet geen recht aan deze zaak. De officier van justitie heeft in haar strafeis aansluiting gezocht bij de richtlijn die geldt bij sociale zekerheidsfraude.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft een strafmaatverweer gevoerd. De raadsvrouw heeft bepleit een werkstraf op te leggen, mede gelet op het volgende. Verdachte heeft een blanco strafblad en er is geen recidiverisico aanwezig. Verdachte heeft niet bewust geld gestolen.
Het handelen van verdachte heeft zeer nadelige gevolgen gehad voor haar leven. Zij is op staande voet ontslagen en kreeg geen WW-uitkering. Zij kreeg ook geen bijstandsuitkering en heeft bijna een jaar zonder inkomen geleefd. Daardoor kon ze haar vaste lasten niet meer betalen, zodat ze waarschijnlijk haar (huur-) woning zal kwijtraken.
Ter zitting is gebleken dat er inmiddels circa € 700.000,00 aan de Gemeente Utrecht is terugbetaald. De resterende twee ton zijn deels verdwenen door waardevermindering bij veiling van de door verdachte gekochte woning. Op dit bedrag (dat nog vermeerderd wordt met proceskosten van ongeveer een ton) zal ze waarschijnlijk de rest van haar leven moeten aflossen. Door deze zaak kon verdachte in de regio Utrecht geen werk meer vinden. Ze heeft nu een tijdelijke part time baan in Amsterdam, waarmee ze € 800,00 per maand verdient.
Indien verdachte een strafblad krijgt zal zij moeilijk aan een baan komen, omdat ze dan geen Verklaring Omtrent Gedrag meer zal krijgen. Indien de rechtbank een werkstraf onvoldoende acht, verzoekt de raadsvrouw daarnaast een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan heeft, de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft geldbedragen die aan haar, door de Gemeente Utrecht, onverschuldigd waren betaald, verduisterd. Verdachte kreeg gedurende een periode van bijna een jaar grote geldbedragen, in totaal € 907.587,97, op haar rekening gestort waarvan zij wist dat deze niet voor haar bestemd waren. Verdachte heeft zelf geen initiatief getoond tot terugbetaling van deze geldbedragen, maar heeft op verschillende momenten de keuze gemaakt het geld ten eigen bate aan te wenden. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
Uiteindelijk is het geld door of vanwege de rechthebbende(n) teruggevorderd.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op
- een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 24 november 2011, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld;
- een de verdachte betreffend reclasseringsadvies d.d. 25 oktober 2011, opgemaakt door G. Mulder, reclasseringswerker, waaruit onder meer blijkt dat de reclassering het recidiverisico inschat als laag. Geadviseerd wordt een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf en/of een werkstraf op te leggen. Hierbij worden geen bijzondere voorwaarden geadviseerd.
De rechtbank zal een straf opleggen die sterk afwijkt van de straf die de officier van justitie heeft gevorderd.
In tegenstelling tot wat de officier van justitie heeft betoogd, is de rechtbank van oordeel dat de richtlijn voor strafvordering die geldt met betrekking tot sociale zekerheidsfraude niet zonder meer kan worden toegepast op de onderhavige zaak. Verdachte heeft immers – in tegenstelling tot wat het geval is bij sociale zekerheidsfraude – geen onjuiste of valse opgave van feiten gedaan met een vooropgezet plan geld op te strijken. Verdachte is ongevraagd blootgesteld aan verleiding doordat zij grote geldbedragen op haar bankrekening aantrof die daarop waren gestort ten gevolge van een administratieve fout, gemaakt door de Gemeente Utrecht.
De gemeente en de welzijnsinstelling die de betalingen van de gemeente had moeten ontvangen, hebben beide traag gehandeld, zodat die situatie bijna een jaar duurde.
Dat het zou gaan om geld van een overheidsinstantie is voor de bewezen verklaarde verduistering niet van doorslaggevend belang.
De rechtbank houdt er in het voordeel van de verdachte rekening mee dat er, zoals door de verdediging aangegeven, circa €700.000,00 aan de Gemeente Utrecht is terugbetaald. Dit is niet door de officier van justitie weersproken.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het feit dat verdachte niet eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld alsmede dat het recidiverisico laag wordt ingeschat.
Ook deze omstandigheden wegen ten gunste van de verdachte mee.
Verdachte heeft reeds veel negatieve gevolgen ondervonden van haar strafbare handelen. Zo heeft verdachte haar baan verloren. Doordat zij door dit ontslag moeilijk aan een andere baan kon geraken en aan verdachte geen bijstandsuitkering werd toegekend, heeft verdachte circa 10 maanden geen inkomen genoten. Verdachte heeft thans een dermate hoge schuldenlast dat zij daar nog gedurende lange tijd, zo niet levenslang, gevolgen van zal ondervinden.
Verdachte heeft inmiddels een nieuwe part time baan gevonden en zal wellicht op termijn in staat zijn (een deel van) haar schulden af lossen. Het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf werkt in dit geval contraproductief en brengt het risico met zich dat verdachte haar werk en inkomen zal verliezen en daardoor niet langer aan haar betalingsverplichtingen kan voldoen. De rechtbank acht van belang dat verdachte het verduisterde geld zoveel mogelijk terugbetaalt.
Alles overwegend is de rechtbank van oordeel dat een werkstraf van 140 uur en aanvullend een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden passend en geboden is.
Met deze voorwaardelijke straf wordt tot uitdrukking gebracht dat het feit op zichzelf ernstig is en wordt beoogd verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. Aan het voorwaardelijk deel van de straf zal een proeftijd worden verbonden voor de duur van twee jaar.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57 en 321 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
8 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Verduistering, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat de voorwaardelijke straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 140 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 70 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Grapperhaus, voorzitter, mr. R.P. den Otter en mr. S. Wijna, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N.R. Bakkenes, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 5 januari 2012.
Mr. Grapperhaus is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.