ECLI:NL:RBUTR:2011:BW8819

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
2 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/600843-11 [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens vernieling en bedreiging met een vuurwapen gelijkend voorwerp

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Utrecht op 2 december 2011 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan vernieling en bedreiging. De verdachte heeft op 20 augustus 2011, in een opwelling van woede, een ruit van de caravan van zijn ex-schoonmoeder vernield met een schep. Tevens heeft hij een pistool of een gelijkend voorwerp uit zijn auto gepakt en daarmee op drie personen geschoten, terwijl hij hen ook met de dood bedreigde. De rechtbank heeft vastgesteld dat het wapen geen echte kogels afvuurde, maar enkel knalgeluiden produceerde. De verdachte is veroordeeld tot een werkstraf van tachtig uren, met de waarschuwing dat bij niet-naleving vervangende hechtenis van veertig dagen kan worden opgelegd. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van enkele andere tenlastegelegde feiten, waaronder de vernieling van een televisie en de mishandeling van zijn ex-vriendin, omdat er onvoldoende bewijs was voor deze beschuldigingen. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, evenals met het strafrechtelijk verleden van de verdachte. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijftig dagen, waarvan drieëndertig dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft geoordeeld dat de bedreiging met een vuurwapen gelijkend voorwerp ernstig moet worden aangerekend, gezien de psychische gevolgen voor de slachtoffers.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/600843-11 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 2 december 2011
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1989] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats], [adres]
raadsman mr. F. Visser, advocaat te Utrecht
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 18 november 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
1. op 20 augustus 2011 een televisie, potjes en vaasjes heeft vernield;
2. op 20 augustus 2011 een keukenraam van een woonwagen heeft vernield;
3. op 20 augustus 2011 drie personen heeft bedreigd en
4. op 25 juni 2011 zijn ex-vriendin heeft mishandeld.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft geconstateerd dat de dagvaarding geldig is, de rechtbank bevoegd is, de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging en dat er geen reden is voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 tot en met 4 tenlastegelegde feiten heeft begaan en baseert zich daarbij ten aanzien van feit 1 op de aangifte en de verklaring van de getuige [getuige 1]. Ten aanzien van feit 2 baseert de officier van justitie zich op de aangifte en de bekennende verklaring van verdachte.
Voor wat betreft feit 3 baseert de officier van justitie zich op de verklaringen van [getuige 2], [getuige 1], [getuige 3] en verdachte zelf. Tenslotte baseert de officier van justitie zich ter zake van feit 4 op de aangifte en de verklaring van de getuige [getuige 1].
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de onder 1 en 4 tenlastegelegde feiten. Ook kan niet wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte ten aanzien van feit 3 heeft geschoten met een balletjespistool dan wel met een schietpen.
Ten aanzien van feit 1 heeft de verdediging aangevoerd dat de in de tenlastelegging genoemde televisie niet toebehoorde aan [getuige 4], maar dat verdachte zelf de eigenaar was. Vernieling van eigen goederen is niet strafbaar. Verder blijkt uit de processtukken niet dat de genoemde potjes en vazen kapot zijn gegaan. Dit betekent dat verdachte van dit feit moet worden vrijgesproken, aldus de verdediging.
Ten aanzien van feit 3 heeft de verdediging aangevoerd dat niet bewezen kan worden dat verdachte heeft geschoten met een balletjespistool. Het op het terrein aangetroffen balletje kan makkelijk op andere wijze daar terechtgekomen zijn. Verder is het een feit van algemene bekendheid dat dergelijke balletjes onder luchtdruk worden afgevuurd en dat daarbij geen knal hoorbaar is. Dit in tegenstelling tot hetgeen diverse getuigen hebben verklaard. Ook is niet geschoten met een zogeheten schietpen. De enkele verklaring van [getuige 2] is daarvoor onvoldoende betrouwbaar. Hij heeft immers verklaard dat hij verdachte meermalen zag schieten zonder het wapen te herladen. Dit is met een schietpen onmogelijk, nu daarin slechts één patroon past en hij daarmee dus niet meermalen achtereen heeft kunnen schieten zonder te herladen. Daar komt bij dat verdachte zelf heeft verklaard dat hij in de lucht heeft geschoten met een alarmpistool.
Verdachte dient dan ook van de onderdelen dat hij met een balletjespistool en/of een schietpen heeft geschoten te worden vrijgesproken, aldus de verdediging. De bedreigende woorden kunnen naar de mening van de verdediging wel bewezen worden verklaard.
Ten aanzien van feit 4 heeft de verdediging aangevoerd dat [getuige 4] in haar verklaring van 2 september 2011 spreekt over slaan en schoppen op haar lichaam en het grijpen bij de keel door verdachte. De getuige [getuige 1] spreekt in haar verklaring van 5 september 2011 over stompen op het hele lichaam van [getuige 4], ook in haar gezicht. Pas wanneer zij op een later tijdstip haar verklaring moet ondertekenen, meldt [getuige 1] en passant ook nog dat [getuige 4] bij de keel is gegrepen. Het lijkt er daardoor op dat [getuige 4] en [getuige 1] in de tussentijd contact met elkaar hebben gehad en [getuige 1] met deze toevoeging in haar verklaring een discrepantie tussen hun beider verklaringen heeft willen rechtzetten.
De verdediging heeft verder gewezen op de medische verklaring omtrent het letsel bij [getuige 4]. Gelet op de verklaringen van [getuige 4] en [getuige 1] zouden toch tenminste blauwe plekken moeten worden geconstateerd, maar de behandelend arts spreekt slechts van spanningsklachten en heeft verder geen letsel geconstateerd.
Verdachte dient ook van dit feit te worden vrijgesproken.
Met betrekking tot het onder 2 tenlastegelegde feit heeft de verdediging geen verweer gevoerd, nu verdachte dit feit heeft bekend.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat verdachte van de onder 1 tenlastegelegde vernieling van een televisie, potjes en vazen moet worden vrijgesproken.
In de processtukken en uit het onderzoek ter terechtzitting is onvoldoende weersproken dat de televisie het eigendom van verdachte was. Vernieling van eigen goederen is niet strafbaar gesteld door de wetgever. Uit de processtukken is verder duidelijk geworden dat er geen andere goederen dan de televisie zijn vernield.
Ten aanzien van de onder 4 tenlasteglegde mishandeling van [getuige 4] is de rechtbank van oordeel dat verdachte ook van dit feit dient te worden vrijgesproken.
Op grond van de aangifte door [getuige 4] en de verklaring van de getuige [getuige 1] kan het feit weliswaar wettig bewezen worden verklaard, maar de rechtbank komt niet tot de overtuiging dat verdachte dit feit heeft gepleegd. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat uit de medische verklaring blijkt dat de behandelend arts slechts heeft geconstateerd dat sprake is van spanningsklachten bij aangeefster [getuige 4]. Letsel is niet geconstateerd. Voorts heeft de rechtbank in haar overwegingen betrokken dat wanneer [getuige 4] is mishandeld zoals zij zelf heeft verklaard en waarover ook de getuige [getuige 1] een verklaring heeft afgelegd, het in de rede zou liggen dat letsel, bijvoorbeeld in de vorm van blauwe plekken, zichtbaar zou zijn geweest. Daarbij komt dat wanneer [getuige 4] daadwerkelijk bij de keel zou zijn gegrepen door verdachte en [getuige 1] dit heeft gezien, zij dit wel direct bij de politie zou hebben verklaard en niet pas wanneer haar gevraagd wordt haar verklaring te ondertekenen. Deze toevoeging achteraf doet afbreuk aan de geloofwaardigheid van haar verklaring.
Nu bij de rechtbank de overtuiging ontbreekt, zal verdachte van dit feit worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 2:
Op 20 augustus 2011 heeft [getuige 1] een verklaring als getuige afgelegd waarin zij onder meer verklaart dat verdachte die dag op het woonwagenkamp aan de [adres] te Utrecht kwam en daar met de inboedel van de caravan van haar dochter begon te gooien.
Haar zoon [getuige 2] stond op dat moment achter het raam in de woonwagen van [getuige 1]. Toen verdachte hem achter het raam zag, liep verdachte naar dit raam. Hij pakte een schep die tegen de woonwagen stond en gooide daarmee het raam in. [getuige 1] heeft hiervan op 20 september 2011 aangifte gedaan.
Verdachte heeft ter terechtzitting van 18 november 2011 bekend dat hij dit feit heeft gepleegd.
Ten aanzien van feit 3:
Nadat verdachte op 20 augustus 2011 het hierboven vermelde feit had gepleegd, werd hij door [getuige 1] toegeroepen dat hij moest opdonderen en kreeg hij een stoel tegen zijn benen gegooid. Als reactie hierop hoorde [getuige 1] verdachte roepen: “Nou kom je erachter. Nu ga je eraan. Schiet jullie allemaal kapot.” [getuige 1] zag dat verdachte een voorwerp uit zijn auto pakte en dat hij gelijk begon te schieten. Zij hoorde vijf harde knallen en zag dat verdachte gericht op haar en [getuige 3] schoot. Ook op haar zoon [getuige 2] schoot verdachte.
[getuige 2] heeft op 20 augustus 2011 verklaard dat hij zag dat verdachte naar zijn auto liep en daaruit iets pakte. Vervolgens zag [getuige 2] dat verdachte op hem richtte en tegen hem zei: “Ik schiet je dood.” Hierna hoorde [getuige 4] een harde knal. Hierna zag [getuige 4] dat verdachte op zijn moeder en Anne begon te schieten. Hij denkt twee of drie keer.
De getuige [getuige 3] heeft verklaard dat zij op 20 augustus 2011 op visite was bij [getuige 1] ([getuige 1]) en [getuige 2] ([getuige 2]). Zij zag dat verdachte het terrein op kwam rijden en nadat hij was uitgestapt en het raam had vernield, hoorde zij hem schelden.
Zij zag dat verdachte op haar en [getuige 1] schoot en zij hoorde een drietal knallen.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij die dag naar het woonwagenkamp is gegaan en dat hij een aantal malen met een alarmpistool heeft geschoten.
De rechtbank overweegt dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte met een pistool althans een soortgelijk voorwerp gericht heeft geschoten en daarbij dreigende woorden heeft geuit. Niet kan worden bewezen dat hij heeft geschoten met een balletjespistool of een schietpen, zodat verdachte van dit deel van de tenlastelegging zal worden vrijgesproken.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
2. op 20 augustus 2011 te Utrecht opzettelijk en wederrechtelijk een keukenraam van de
woonwagen, toebehorende aan [getuige 1], heeft vernield, door toen aldaar opzettelijk
en wederrechtelijk een schop tegen voornoemd keukenraam te gooien;
3. op 20 augustus 2011 te Utrecht [getuige 2] en [getuige 1] en [getuige 3] heeft
bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk
dreigend
- een pistool, althans een soortgelijk voorwerp, gericht op voornoemde [getuige 4] en Van
[getuige 1] en [getuige 3] en
- vervolgens met dat pistool, althans een soortgelijk voorwerp, meermalen geschoten in
de richting van voornoemde [getuige 4] en/of [getuige 1] en/of [getuige 3] en
- daarbij voornoemde [getuige 4] en/of [getuige 1] en/of [getuige 3] dreigend de woorden
toegevoegd: “Ik schiet je dood”en “Nou kom je erachter. Nu ga je eraan. Ik schiet jullie
allemaal kapot”.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen;
Ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 60 dagen waarvan 43 dagen voorwaardelijk met aftrek van het voorarrest met een proeftijd van 2 jaar, alsmede een werkstraf voor de duur van 140 uren subsidiair 70 dagen vervangende hechtenis.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat hetgeen op 20 augustus 2011 is gebeurd niet te rechtvaardigen is, maar dat zijn ex-vriendin [getuige 4] verdachte na het verbreken van de relatie nog regelmatig heeft lastiggevallen door steeds weer contact met hem op te nemen. Dit terwijl verdachte had aangegeven dat hij totaal geen contact meer met haar wilde.
Verder heeft de verdediging aangevoerd dat verdachte een gering strafrechtelijk verleden heeft en dat de reclassering het recidiverisico als laag gemiddeld heeft ingeschat. Verdachte heeft zich gedurende de schorsing van zijn voorlopige hechtenis ook keurig aan de algemene en bijzondere schorsingsvoorwaarden gehouden.
De verdediging heeft de rechtbank verzocht met het vorenstaande rekening te houden bij het bepalen van de op te leggen straf en de hoogte van de eventueel op te leggen werkstraf te bepalen rond de 50 uren. Met de gevorderde voorwaardelijke straf kan de verdediging instemmen.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan vernieling van een ruit en bedreiging van een drietal personen, waarbij hij ook een pistool of een daarop gelijk voorwerp heeft gebruikt.
Verdachte is in een kwade bui naar het woonwagenkamp gegaan, waar zijn ex-vriendin een caravan heeft staan. Op het kamp trof hij de moeder van zijn ex-vriendin, haar broer en een vriendin van hen. Verdachte heeft in kwaadheid met een schep een ruit van de woonwagen van zijn ex-schoonmoeder ingegooid. Voorts heeft verdachte toen een pistool althans een daarop gelijkend voorwerp uit zijn auto gepakt, waarmee hij gericht op deze personen heeft geschoten. De rechtbank acht aannemelijk dat dit wapen alleen knalgeluiden heeft voortgebracht, nu na onderzoek door de politie geen inslagen zijn geconstateerd en ook geen hulzen zijn aangetroffen. Verder heeft verdachte deze drie personen ook woordelijk met de dood bedreigd.
De rechtbank is van oordeel dat met name de bedreiging met gebruikmaking van een in ieder geval op een vuurwapen gelijkend voorwerp, verdachte ernstig moet worden aangerekend.
De rechtbank acht algemeen bekend dat slachtoffers van bedreigingen, zeker wanneer daar ook wapens bij worden gebruikt, nog lang na het gebeuren daarvan de psychische gevolgen kunnen ondervinden.
Ook de vernieling van een ruit acht de rechtbank een ernstig feit. Verdachte heeft hiermee financiële schade en overlast veroorzaakt.
De rechtbank heeft gelet op het uittreksel justitiële documentatie van verdachte, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder ter zake van soortgelijke feiten is veroordeeld, maar in het verleden, te weten in 2008, wel een transactie heeft voldaan wegens mishandeling.
Tenslotte heeft de rechtbank gelet op een omtrent verdachte opgemaakt reclasseringsadvies van Reclassering Nederland d.d. 31 oktober 2011. Hierin wordt geconcludeerd dat niet duidelijk is of er sprake is van een incident waarbij verdachte zijn zelfbeheersing heeft verloren of dat er sprake is van een agressief gedragspatroon. De reclassering schat het recidiverisico in als laag gemiddeld. Voorts is ingeschat dat het risico op het onttrekken aan voorwaarden laag tot gemiddeld is. Verdachte heeft zich coöperatief opgesteld bij het tot stand komen van een adviesrapport en heeft zich gehouden aan afspraken in het kader van het schorsingstoezicht door de reclassering.
De reclassering schat in dat een zeker risico op letselschade bestaat ten aanzien van de ex-partner van verdachte en haar familie. Bij een nieuwe confrontatie tussen verdachte en deze personen is de kans op een nieuwe ruzie niet uitgesloten en daarmee de mogelijke kans op letsel ook niet.
De reclassering acht toezicht op bijzondere voorwaarden en interventie en/of behandelingen niet geïndiceerd.
De rechtbank is van oordeel dat, nu de rechtbank minder feiten bewezen acht dan de officier van justitie, aan verdachte een lagere straf dient te worden opgelegd dan door de officier van justitie is gevorderd.
De rechtbank acht een deels voorwaardelijke vrijheidsstraf met daarnaast een werkstraf van na te melden duur passend en geboden.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 285 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
8 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van de onder 1 en 4 tenlastegelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 2: Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander
toebehoort, vernielen;
feit 3: Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van vijftig (50) dagen, waarvan drieëndertig (33) dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
- veroordeelt verdachte voorts tot een werkstraf van tachtig (80) uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van veertig (40) dagen;
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. Crouwel, voorzitter, mr. D.A.C. Koster en mr. A.G. van Doorn, rechters, in tegenwoordigheid van H.J. Nieboer, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 2 december 2011.
Mr. A.G. van Doorn is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.