parketnummer: 16/804802-10 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 09 juni 2011
[verdachte]
geboren op [1988] te [geboorteplaats], [land]
wonende te [woonplaats], p/a [hotel], [adres] te ([woonplaats])
en/of [adres]
[woonplaats] [land].
Gedetineerd in het Huis van Bewaring Wolvenplein te Utrecht
raadsman mr. S.L.J. Swart, advocaat te Amsterdam
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 26 mei 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering.
De verdenking komt erop neer dat verdachte zich samen met (een) ander(en) ten aanzien van twee vrouwen schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte de aan hem ten laste gelegde mensenhandel heeft begaan. Hij baseert zich daarbij op de bevindingen uit diverse prostitutiecontroles te Den Haag, Eindhoven en Utrecht, op diverse taps van telefoongesprekken, op verklaringen van kamerverhuurders, verklaringen van de getuigen [getuige 1], [getuige 2], [getuige 3], [getuige 4] en [getuige 5], de verklaringen van slachtoffer [slachtoffer 1] en die van verdachte zelf.
Volgens de officier van justitie is in de onderhavige zaak sprake van de wettelijke bestanddelen geweld, dreiging met geweld en dreiging met geweld naar naasten van de slachtoffers. Ook is volgens de officier van justitie sprake van het bestanddeel misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht. Aan de vereisten voor dit bestanddeel is voldaan, indien de betrokkene in een situatie verkeert die niet gelijk is aan de omstandigheden waarin een mondige prostituee in Nederland pleegt te verkeren, aldus de officier van justitie. Wezenlijk is dat het slachtoffer in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs geen andere keuze heeft dan in een toestand van uitbuiting te geraken of te blijven. Hiervan is in de visie van de officier van justitie sprake, aangezien de vrouwen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hun geld afstonden aan verdachte en medeverdachte en [medeverdachte 2], welk geld vervolgens werd overgemaakt naar medeverdachte [medeverdachte 1]. Ook stonden de vrouwen voortdurend onder controle met walkie-talkies en met telefoons en moesten zij hun verdiensten continu doorgeven. De vrouwen hadden geen eigen onderkomen in Nederland, ze hadden geen eigen beschikking over reispapieren, geen beschikking over geld en geen zeggenschap over werktijden en verdiensten. Ze spraken de Nederlandse taal niet en hadden hier bovendien geen sociale omgeving om op terug te vallen.
Volgens de officier van justitie kunnen verdachte en zijn medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] alle drie worden aangemerkt als medeplegers. Uitvoeringshandelingen kunnen worden verricht tezamen en in vereniging met andere personen, waarbij soms een duidelijke rolverdeling is te zien. Er is in casu sprake van een rolverdeling. Medeverdachte [medeverdachte 1] is degene die het geld int in Hongarije en vanaf daar dreigt de familie iets aan te doen, wat de dreiging zeer reëel maakt. Verdachte is degene die het duidelijkst in beeld komt. Hij is het meest aan de telefoon, regelt de dingen en zet de vrouwen onder druk met geweld, dreiging en controle. Als hij er niet uitkomt, belt hij medeverdachte [medeverdachte 1] waar [slachtoffer 1] bij is. Er lijkt sprake van een hiërarchische verhouding, waarbij medeverdachte [medeverdachte 1] hoger in de pikorde staat. Medeverdachte [medeverdachte 2] is de schaduw van verdachte, zijn broer. Hij wist van de hoed en de rand. De officier wijst hiermee op onder meer het geweld, de bedreigingen en de lange werktijden. Dit heeft hem er echter volgens de officier niet van weerhouden geld van de slachtoffers in ontvangst te nemen en daarvan te leven.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het ten laste gelegde, zodat integrale vrijspraak moet volgen. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank tot een bewezenverklaring kan komen van het ten aanzien van [slachtoffer 1] ten laste gelegde, behalve voor zover de tenlastelegging inhoudt dat verdachte en zijn medeverdachte(n)
[slachtoffer 1] hebben gedwongen hen te bevoordelen uit de opbrengst van de seksuele handelingen die zij met of voor een derde heeft verricht. De raadsman heeft daartoe het volgende aangevoerd.
[slachtoffer 2] was gedurende de ten laste gelegde periode de levenspartner van verdachte. Aan de hand van haar verklaringen kan volgens de raadsman niet worden vastgesteld dat zij door verdachte werd uitgebuit. Dit wordt in zijn visie bevestigd door de omstandigheid dat [slachtoffer 2] haar werkzaamheden als prostituee heeft voortgezet, nadat verdachte in voorlopige hechtenis was gesteld. Ten tijde van de voorlopige hechtenis heeft [slachtoffer 2] bovendien contact gehouden met verdachte. Zij heeft verdachte veelvuldig in de penitentiaire inrichting bezocht. Voorts kan als contra-indicatie voor een situatie van uitbuiting worden aangemerkt dat [slachtoffer 2] reeds sinds 2008 in Nederland werkte als prostituee en dat zij de beschikking had over haar eigen inkomsten. Dat sprake was van ruzies tussen [slachtoffer 2] en verdachte, waarbij bedreigende woorden niet werden gemeden, is volgens de raadsman niet uitzonderlijk binnen een relatie of huwelijk. Daarbij komt dat door [slachtoffer 2] wordt weersproken dat daadwerkelijk sprake is geweest van het uitoefenen van geweld, zoals door verdachte in een telefoongesprek tegen medeverdachte [medeverdachte 1] wordt gesuggereerd. Volgens [slachtoffer 2] zijn dergelijke uitlatingen ingegeven door stoer gedrag. Ook voor het aantreffen van afluisterapparatuur geeft [slachtoffer 2] zelf een ontlastende reden. Zij heeft verklaard dat zij zich daardoor juist beschermd voelde, omdat verdachte daardoor kon horen als zich een dreigende situatie voordeed en hij haar alsdan kon komen helpen. Aangezien [slachtoffer 2] en verdachte samenleefden, hebben zij ten slotte beiden van de inkomsten van [slachtoffer 2] genoten. Dit gebeurde in overleg en betreft een natuurlijke situatie.
Met betrekking tot [slachtoffer 1] heeft getuige [getuige 6] belastende verklaringen ten aanzien van verdachte afgelegd, aldus de raadsman. Indien de rechtbank deze verklaringen betrouwbaar acht, kunnen zij bewijs opleveren voor een deel van de tenlastelegging. De verklaring van [slachtoffer 1] wordt immers in grote lijnen door getuige [getuige 6] bevestigd. De verklaring van getuige [getuige 6] met betrekking tot het inkomen dat verdachte heeft genoten bij het Turkse restaurant in Den Haag is volgens de raadsman echter niet geloofwaardig. Ook uitte de raadsman twijfels over de geloofwaardigheid van slachtoffer [slachtoffer 1] op grond van haar vermeende motieven die gelegen zouden zijn in het zich willen wreken ten opzichte van verdachte omdat hij haar liefde voor hem niet beantwoordde en geen relatie met haar wilde aangaan. [slachtoffer 1] verklaart evenwel, zo stelt de raadsman, stellig dat zij het door haar verdiende geld vrijwillig heeft afgedragen, zodat op dat punt niet tot een bewezenverklaring kan worden gekomen.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich, tezamen met zijn medeverdachte(n) schuldig heeft gemaakt aan diverse varianten van mensenhandel ten aanzien van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. In het hierna volgende zal de rechtbank, per onderdeel, de daartoe redengevende feiten en omstandigheden aangeven. De rechtbank baseert zich daarbij onder meer op de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. Specifiek met betrekking tot de verklaringen van [slachtoffer 1] merkt de rechtbank daarbij op dat zij deze verklaringen betrouwbaar acht en dat deze dus als bewijsmiddel kunnen dienen. De verklaringen van [slachtoffer 1] worden immers op wezenlijke punten geschraagd door andere bewijsmiddelen, zoals hieronder nader zal worden uitgewerkt. Met betrekking tot de verklaringen van [slachtoffer 2] merkt de rechtbank op dat ook deze, ondanks haar stellige ontkenning dat er sprake is van onvrijwilligheid c.q. uitbuiting, voor het bewijs worden gebezigd. De rechtbank is namelijk, mede gelet op de inhoud van de overige bewijsmiddelen, van oordeel dat de situatie waarin [slachtoffer 2] tijdens de ten laste gelegde periode heeft verkeerd, wel degelijk moet worden beschouwd als een van onvrijwilligheid c.q. uitbuiting.
De rechtbank merkt voorts op dat zij voor elk van de ten laste gelegde feitelijkheden heeft beoordeeld of deze door voldoende bewijsmiddelen worden ondersteund. Indien dit naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende is gebleken, zal verdachte van deze onderdelen worden vrijgesproken. Dit zal hieronder nader worden gemotiveerd.
Tot slot merkt de rechtbank op dat in het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is voor het vaststellen van een rol van medeverdachte [medeverdachte 2] ten aanzien van de ten laste gelegde feitelijkheden, met uitzondering van het onderdeel dat ziet op het onder zich houden van (een deel van) de verdiensten uit de (onvrijwillige) prostitutie van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. Het medeplegen van de hier bedoelde (andere) feitelijkheden is dan ook beperkt tot de verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte 1]. In het navolgende wordt gelet hierop in de voorkomende gevallen vermeld ‘verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte 1]’ c.q. ‘zijn medeverdachten’.
De rechtbank zal allereerst uiteen zetten in hoeverre zij tot een bewezenverklaring komt van de in de tenlastelegging neergelegde feiten en feitelijkheden.
Getuige [getuige 5], de pleegmoeder van [slachtoffer 1], heeft verklaard dat medeverdachte [medeverdachte 1] haar pleegdochter op 25 juli 2009 kwam ophalen in hun woonplaats te [slachtoffer 1], met de bedoeling om in Nederland werkzaamheden te gaan verrichten als kamermeisje . Bij een prostitutiecontrole op 28 juli 2009 in de Geleenstraat te Den Haag is [slachtoffer 1] voor het eerst in Nederland als prostituee gesignaleerd . Op 24 mei 2009 werd [slachtoffer 2] reeds gesignaleerd bij prostitutiecontroles in de Geleenstraat te Den Haag . Verder zijn [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] in de periode na de komst van [slachtoffer 1] in Nederland gesignaleerd bij prostitutiecontroles te Eindhoven en Utrecht . [slachtoffer 2] heeft zelf ook verklaard dat zij als prostituee in Eindhoven en Utrecht heeft gewerkt. Daarnaast heeft zij de plaats Groningen als werkplek genoemd . Getuige [getuige 1] heeft dit bevestigd. Hij heeft verklaard dat hij verdachte samen met [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] in Groningen heeft opgehaald, toen zij aldaar op zoek waren naar werk als prostituee . Ten overstaan van de rechter-commissaris heeft [slachtoffer 2] verklaard in Den Haag te zijn begonnen met haar werkzaamheden als prostituee in Nederland .
Op 27 maart 2010 is verdachte aangehouden . Medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] zijn aangehouden op respectievelijk 28 maart 2010 en 09 april 2010 . Naar aanleiding van de aanhouding van verdachte heeft een doorzoeking plaatsgevonden in zijn woning te Zutphen, zijn feitelijke verblijfplaats op dat moment. Daarbij zijn onder meer aangetroffen rekeningen op naam van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] met betrekking tot kamerhuur te Eindhoven en Utrecht .
Aan de hand van het voorgaande stelt de rechtbank de ten laste gelegde periode en de ten laste gelegde plaatsen vast. Met betrekking tot de periode overweegt de rechtbank dat deze aanvangt op het moment dat [slachtoffer 1] door medeverdachte [medeverdachte 1] is opgehaald in [slachtoffer 1], te weten op 25 juli 2009. De rechtbank is van oordeel dat deze datum valt onder de reikwijdte van het moment ‘omstreeks 28 juli 2009’.
De eerste feitelijkheid die ten laste is gelegd, is het plaatsen en opslaan van naaktfoto’s en/of pornografische opnames van [slachtoffer 2]. De rechtbank heeft hiervan bewijs aangetroffen in het dossier, doch zij is van oordeel dat in dit concrete geval niet gezegd kan worden dat [slachtoffer 2] door het plaatsen van dergelijke foto’s en opnames in een kwetsbare positie is gebracht, daar op het moment van plaatsing van deze foto’s en opnames in [slachtoffer 1] al bekend was dat [slachtoffer 2] als prostituee werkzaam was. Van het maken van misbruik van de kwetsbare positie waarin [slachtoffer 2] hierdoor zou zijn gebracht, is dan ook niet gebleken.
Dat er dreigementen richting [slachtoffer 1] zijn geuit die haar peetmoeder en familieleden betreffen, stelt de rechtbank vast aan de hand van taps van telefoongesprekken. Op 11 maart 2010 spraken verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] elkaar over de telefoon over [slachtoffer 1], terwijl [slachtoffer 1] in de nabijheid van verdachte was. Medeverdachte [medeverdachte 1] verbleef op dat moment in [slachtoffer 1]. Op een gegeven moment heeft verdachte de telefoon aan [slachtoffer 1] overhandigd en heeft medeverdachte [medeverdachte 1] tegen haar gezegd: “Ik ga de armen en benen van je peetmoeder breken”, en “Ik ga het huis van je peetmoeder in de fik steken terwijl zij binnen is, ik ga daar die troep naar binnen gooien, je zal het zien, die molotov-cocktails” . Korte tijd later heeft medeverdachte [medeverdachte 1] door de telefoon tegen [slachtoffer 1] gezegd: “Als het moet breek ik de armen van je moeder, van je vader, van je broer/zus” .
De ontredderde en afhankelijke positie waarin [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] ten opzichte van verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] verkeerden, kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld aan de hand van de volgende feiten en omstandigheden. Allereerst hadden [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] in Nederland geen eigen onderkomen. [slachtoffer 1] heeft verklaard dat zij aanvankelijk op haar werkkamer woonde en dat ze na verloop van tijd bij verdachte is ingetrokken . Getuige [getuige 6], die zelf ook als prostituee werkzaam was, heeft verklaard dat zij in het [hotel] te Utrecht woonde, samen met verdachte, medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2], alsmede met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Verdachte heeft ten slotte zelf verklaard dat hij met onder meer [slachtoffer 2], [slachtoffer 1] en medeverdachte [medeverdachte 2] ook nog enige tijd in een woning te Zutphen heeft gewoond . De afhankelijke situatie waarin [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] verkeerden, volgt ook uit de omstandigheid dat zij niet over hun eigen paspoorten beschikten. Bij verschillende prostitutiecontroles konden [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] deze papieren niet laten zien en bij een fouillering naar aanleiding van een vermoeden van zakkenrollerij, werden evenmin legitimatiebewijzen aangetroffen bij beide vrouwen . De rechtbank leidt hieruit af dat de vrouwen hun paspoorten hebben moeten afstaan. Dit wordt bevestigd door getuige [getuige 6], die heeft verklaard dat haar paspoort ook werd afgepakt . Ook volgt de afhankelijkheidsrelatie van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] ten opzichte van verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte 1] uit de omstandigheid dat zij geen sociaal vangnet in de buurt hadden. De familieleden van beide vrouwen bevonden zich in [slachtoffer 1] . Ten slotte acht de rechtbank voor de afhankelijkheidsrelatie waarin [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] verkeerden van belang dat [slachtoffer 1] heeft verklaard dat zij verliefd was op verdachte. Verdachte had haar echter duidelijk gemaakt dat hij haar liefde niet kon beantwoorden . Later werd zij verliefd op medeverdachte [medeverdachte 2], zo heeft zij tegenover de politie aangegeven . [slachtoffer 2] heeft verklaard dat zij een liefdesrelatie had met verdachte , hetgeen door verdachte zelf is bevestigd .
Getuige [getuige 5] heeft verklaard dat medeverdachte [medeverdachte 1][slachtoffer 1] in [slachtoffer 1] heeft geworven en haar naar Nederland heeft gebracht . De rechtbank acht deze verklaring betrouwbaar, gelet op de gedetailleerdheid ervan. Daarbij komt dat [getuige 5] in een recente verklaring ten overstaan van de rechter-commissaris uitdrukkelijk heeft verklaard dat zij niet precies weet wat er in Nederland is gebeurd, omdat zij dat alleen heeft vernomen van horen zeggen door [slachtoffer 1] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 1]) . Dit duidt erop dat zij niet over zaken wil verklaren, waarvan zij niet uit eigen wetenschap kennis heeft genomen. In dezelfde verklaring heeft [getuige 5] aangegeven dat hetgeen zij eerder met betrekking tot het vertrek van [slachtoffer 1] heeft verklaard, de waarheid betreft . De terughoudendheid van [getuige 5] te verklaren over zaken die zij niet zelf uit eerste bron heeft meegekregen, draagt naar het oordeel van de rechtbank bij aan haar geloofwaardigheid.
De verklaring van [getuige 5] dat [slachtoffer 1] in [slachtoffer 1] is geworven en daarvandaan naar Nederland is vervoerd, vindt bovendien steun in een tap van een telefoongesprek tussen verdachte en zijn moeder [getuige 4] op 13 maart 2010. Verdachte en [getuige 4] vragen zich in dit telefoongesprek af hoe zij meer geld kunnen maken. [getuige 4] suggereert dat ze naar nog een meid op zoek moeten gaan. Toen medeverdachte [medeverdachte 2] thuis in [slachtoffer 1] was, had zij al tegen hem gezegd dat hij in de stad op zoek moest gaan naar nog één of twee meiden . De rechtbank leidt uit dit telefoongesprek af dat door verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] vaker jonge vrouwen in [slachtoffer 1] zijn geworven om geld mee te verdienen. De ‘modus operandi’, zoals beschreven door [getuige 5], vindt hierin dus bevestiging.
Dat verdachte en zijn medeverdachte [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] in Nederland hebben gehuisvest stelt de rechtbank allereerst vast aan de hand van de verklaringen van [slachtoffer 1] en getuige [getuige 6]. [slachtoffer 1] heeft verklaard dat zij aanvankelijk op haar werkkamer woonde en dat ze na verloop van tijd bij verdachte is ingetrokken . Getuige [getuige 6], die zelf ook als prostituee werkzaam was, heeft verklaard dat zij in het [hotel] te Utrecht woonde, samen met verdachte, medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2], alsmede met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Verdachte heeft ten slotte verklaard dat hij daarnaast enige tijd met onder meer [slachtoffer 2], [slachtoffer 1] en medeverdachte [medeverdachte 2] in een woning te Zutphen heeft gewoond .
De rechtbank is van oordeel dat aan de hand van de bewijsmiddelen zoals die zich in het dossier bevinden niet kan worden vastgesteld dat verdachte en/of zijn medeverdachte(n) zelf werkplekken dan wel cabines voor [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] hebben geregeld. De facturen van de kamerhuur die bij de doorzoeking van de woning in Zutphen zijn aangetroffen, stonden bijvoorbeeld op naam van de vrouwen zelf. Wel kan bewezen worden dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] kamers en werkcabines hebben laten regelen voor [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. In een telefoongesprek op 24 maart 2010 zegt verdachte tegen [slachtoffer 2] dat zij naar Utrecht moet gaan en zich daar moet laten aannemen . In een telefoongesprek op 27 maart 2010 zegt verdachte tegen [slachtoffer 2] dat FEMI komt en dat zij een kamer aan haar moet vragen. Zij moet dit regelen en hem over 10 minuten terugbellen . Even later zegt verdachte in een telefoongesprek tegen [slachtoffer 2] dat ze moet herstellen wat ze verpest heeft en een kamer moet regelen . Verder heeft medeverdachte [medeverdachte 1] in een telefoongesprek op 14 maart 2010 tegen verdachte gezegd dat hij Timi moet bellen om voor werkplaatsen voor de vrouwen te zorgen .
Ten aanzien van zowel [slachtoffer 2] als [slachtoffer 1] kan eveneens worden vastgesteld dat verdachte hen naar hun werkplekken heeft gebracht en heeft laten brengen en hen daarvandaan heeft opgehaald dan wel laten ophalen. Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat hij [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] meermalen heeft geholpen als zij naar Eindhoven moesten of op het station in Eindhoven stonden en geen geld hadden voor de trein. Hij deed dat omdat de auto van verdachte kapot was . Ook getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij wel eens voor het vervoer van de meisjes heeft gezorgd. Hij heeft verklaard dat hij verdachte samen met [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] in Groningen heeft opgehaald, toen zij aldaar op zoek waren naar werk als prostituee .
De tapgesprekken laten zien dat verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte 1] veel toezicht hielden op [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] en dat ze ook toezicht op hen lieten houden.
In een telefoongesprek op 13 maart 2010 zegt verdachte tegen [slachtoffer 2] dat zij hem elke 10 minuten moet bellen. Hij wil steeds weten ‘of er iemand is die haar neukt’ en vraagt haar ‘wat haar al drie dagen mankeert’ . In een telefoongesprek dat zij even later voeren zegt verdachte tegen [slachtoffer 2] dat zij de afgelopen vier dagen maar € 200,- in de plus heeft gestaan . Verdachte geeft aan [slachtoffer 2] toe dat hij haar en [slachtoffer 1] ook controleert met behulp van afluisterapparatuur. Hij zegt in een telefoongesprek tegen [slachtoffer 2], nadat zij hem heeft gezegd dat er net een klant bij [slachtoffer 1] is binnen gegaan, dat hij dat hoorde. Hij vertelt haar dan dat hij een rechtstreekse verbinding heeft met [slachtoffer 1] en dat hij haar kan horen. Vervolgens zegt hij tegen [slachtoffer 2] dat hij haar ook hoort . Dat de vrouwen door verdachte worden afgeluisterd, vindt bevestiging in een fouillering van beide vrouwen op basis van de Wet ID op 16 maart 2010. Daarbij wordt in de tas van [slachtoffer 2] een op een portofoon gelijkend apparaatje aangetroffen, dat als afluisterapparatuur kan dienen . Een soortgelijk apparaat is door de politie aangetroffen onder een kussen in de werkkamer van [slachtoffer 1] in Groningen. Verder is bij de doorzoeking van de woning in Zutphen een laptop aangetroffen met daarop meerdere audiofragmenten die lijken te duiden op meeluisterpraktijken op vele momenten .
Een telefoongesprek tussen verdachte en [slachtoffer 2] op 21 maart 2010 laat zien dat [slachtoffer 2] de condooms van [slachtoffer 1] moet tellen, om op die wijze het aantal klanten van [slachtoffer 1] te controleren . Dit duidt erop dat verdachte aan [slachtoffer 2] de opdracht geeft [slachtoffer 1] te controleren.
Ook kan naar het oordeel van de rechtbank aan de hand van tapgesprekken worden vastgesteld dat verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte 1] de keuze- en bewegingsvrijheid van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] in ernstige mate hebben beperkt door hen te dwingen langer door te werken indien zij nog niet voldoende hadden verdiend. Op 13 maart 2010 zegt verdachte in een telefoongesprek tegen [slachtoffer 1] dat ze moeten blijven totdat ze beide daghuren van de ramen hebben verdiend en ieder € 600,-- daar bovenop . In een telefoongesprek op 15 maart 2010 zegt verdachte tegen [slachtoffer 1], als [slachtoffer 1] aangeeft dat ze heel moe is, dat [slachtoffer 2] al 30 uur niet heeft geslapen. Ze moet nog twee à drie klanten afwerken, voordat ze naar huis mag . Later die avond zegt verdachte tegen [slachtoffer 1] dat ze haar best moet doen. Als [slachtoffer 1] wederom zegt dat ze moe is en in slechte stemming, zegt verdachte dat hij ook in slechte stemming is, maar dat zijn stemming gelijk beter zal worden als ze bij het volgende gesprek meldt dat ze € 200,-- heeft verdiend . Op 25 maart 2010 zegt verdachte tegen [slachtoffer 2] dat ze niet hard genoeg werkt. Hij zegt haar dat er niet eens genoeg geld is voor de reparatie van de auto. Hij zal haar aanwijzingen geven hoe ze moet staan en dansen, zodat ze klanten trekt . Ook in een gesprek op 26 maart 2010 geeft [slachtoffer 1] aan verdachte aan erg moe te zijn. Daarop zegt verdachte wederom dat de meisjes nog wat moeten verdienen, voordat zij worden opgehaald .
De beheerder van het Baeckeplein te Eindhoven heeft verklaard dat [slachtoffer 1] het door haar verdiende geld op de parkeerplaats bij de C-1000 afgeeft aan een man . [slachtoffer 1] heeft verklaard dat dit kan kloppen . [slachtoffer 1] heeft aanvankelijk verklaard dat zij hiertoe zelf het initiatief nam, maar later is zij hier ten overstaan van de rechter-commissaris op teruggekomen. Zij heeft daar verklaard dat zij onvrijwillig geld heeft afgestaan. Vanaf het begin af aan heeft zij alles afgegeven, aldus [slachtoffer 1] . [slachtoffer 2] heeft ontkend dat zij haar geld af moest staan. De rechtbank acht dit echter niet geloofwaardig gelet op hetgeen in hiervoor vermelde tapgesprekken naar voren is gekomen. Dat ook door [slachtoffer 2] onvrijwillig geld is afgestaan aan verdachte en zijn medeverdachte(n) wordt bovendien bevestigd door getuige [getuige 6]. Zij heeft verklaard dat zij de indruk had dat verdachte vooral voor het geld een relatie had met [slachtoffer 2]. Ook heeft zij verklaard dat zijzelf geld moest afstaan aan verdachte, op het moment dat zij alleen was met hem, [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] . Dit bevestigt naar het oordeel van de rechtbank dat dit onder genoemde personen een gebruikelijke gang van zaken was. Getuige [getuige 3] heeft ook verklaard dat zij twee meisjes kent die werken voor een pooier, dat deze meisjes geen keuze hebben en dat de pooier het geld blijft opeisen van de meisjes . De rechtbank overweegt dat zij het gelet op de context van deze verklaring, waarin door getuige [getuige 3] veelvuldig de namen van verdachte en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] worden genoemd, aannemelijk acht dat getuige [getuige 3] hier doelt op [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1]. Voorts acht de rechtbank het in dit verband opvallend dat verdachte geen duidelijkheid heeft gegeven over de inkomsten waarvan hij in Nederland heeft geleefd. Hij heeft weliswaar verklaard dat hij in een Turks restaurant in Den Haag heeft gewerkt, doch de rechtbank is van oordeel dat dit onvoldoende aannemelijk is geworden. Zulks geldt te meer, daar getuige [getuige 6] ten overstaan van de rechter-commissaris heeft verklaard dat verdachte nooit echt heeft gewerkt. Zij heeft verklaard dat zij wel eens met verdachte is meegegaan naar het restaurant om valse papieren te halen waarop zou staan welke belasting door hem betaald moest worden. Hij had deze papieren nodig voor het geval dat hij zou worden aangehouden, aldus getuige [getuige 6] . De rechtbank acht deze verklaring betrouwbaar, aangezien getuige [getuige 6] voor het overige ook steeds consequent en gedetailleerd heeft verklaard. Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij niet weet wie voor het verblijf van hem en het verblijf van zijn broer, verdachte in Nederland betaalde . Dit duidt er ook op dat de eigen broer van verdachte er niet van op de hoogte was dat hij zelf inkomsten genereerde. Voorts duidt dit erop dat medeverdachte [medeverdachte 2] zelf ook profiteerde van de inkomsten van de beide vrouwen. Dat het geld van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] naar verdachte en zijn medeverdachte(n) ging, kan ten slotte worden vastgesteld aan de hand van geldstromen die bij de Western Union zijn waargenomen. Te zien is dat veelvuldig geld is overgemaakt door [slachtoffer 2] aan medeverdachte [medeverdachte 1]. Ook zijn veel overboekingen te zien van verdachte enerzijds en [slachtoffer 2] anderzijds naar [getuige 4], de moeder van verdachte .
De rechtbank stelt aan de hand van het voorgaande vast dat verdachte en zijn medeverdachte(n) het door [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] verdiende geld geheel of gedeeltelijk hebben afgenomen c.q. onder zich hebben gehouden.
Ten slotte stelt de rechtbank op grond van de volgende bewijsmiddelen vast dat verdachte ten aanzien van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] geweld heeft gebruikt. De beheerder van het Zandpad te Utrecht heeft allereerst verklaard dat hij heeft gezien dat [slachtoffer 2] een blauw oog had en een dikke lip. Voorts heeft hij verklaard dat zij een aantal maal per dag op vaste tijdstippen wordt bezocht door steeds dezelfde man . Bij een prostitutiecontrole te Groningen ontstaat het vermoeden dat [slachtoffer 2] letsel heeft aan haar schouder, als zij met moeite haar jas over haar schouders aandoet. Daarnaast constateren de verbalisanten een schaafwondje op de rechter elleboog bij [slachtoffer 2] . In een telefoongesprek met medeverdachte [medeverdachte 1] zegt verdachte zelf dat hij Boszi, waarmee bij [slachtoffer 2] bedoelt, bont en blauw heeft geslagen . Ook getuige [getuige 6] heeft verklaard dat zij er wel eens getuige van is geweest dat [slachtoffer 2] door verdachte werd geslagen . De rechtbank leidt hieruit af dat het gebruik van geweld richting [slachtoffer 2] niet ongewoon was voor verdachte en acht het aannemelijk dat het door de beheerder van het Zandpad en de politie te Groningen geconstateerde letsel bij [slachtoffer 2], ook door verdachte is toegebracht.
[slachtoffer 1] heeft verklaard dat verdachte jegens haar eveneens geweld heeft gebruikt. Zij heeft als voorbeeld van een geweldsincident genoemd dat verdachte haar in het bijzijn van onder meer getuige [getuige 6] met zijn vuisten in haar gezicht en maag heeft gestompt en overal waar hij haar maar kon raken . Getuige [getuige 6] heeft dit bevestigd . Medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben volgens [slachtoffer 1] nooit geweld jegens haar gebruikt.
De feitelijkheden bezien in het licht van artikel 273f Wetboek van Strafrecht
De rechtbank stelt aan de hand van voornoemde feitelijkheden vast dat verdachte en zijn medeverdachte Restas [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] (tegen hun zin) in een situatie hebben gebracht van uitbuiting. Indien [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] weerstand hadden kunnen bieden aan verdachte en zijn medeverdachte(n), zouden zij niet in een dergelijke situatie terecht zijn gekomen. Verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] hebben een sfeer gecreëerd, waarin [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] niet de vrijheid hadden hun prostitutiewerkzaamheden te verrichten onder de omstandigheden die passen bij een hedendaagse mondige prostituee in Nederland. De rechtbank stelt vast dat verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte 1] hierbij de volgende middelen hebben aangewend: dwang, geweld, een andere feitelijkheid of dreiging met geweld of een andere feitelijkheid.
Ad) dwang
Het gebruik maken van enigerlei vorm van dwang vormt een belangrijk bestanddeel van het misdrijf mensenhandel. Kenmerkend voor dwang is het ontbreken van vrijwilligheid. De omstandigheid dat beide slachtoffers reeds in de prostitutie werkzaam waren voordat zij met verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte 1] in aanraking kwamen, vormt in deze zaak geen aanwijzing voor de aanwezigheid van vrijwilligheid. De bewegingsvrijheid van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] werd door verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte 1] immers in zodanige mate beperkt, dat van vrijwilligheid niet kon worden gesproken. Zij werden continu gecontroleerd en waren niet in staat zelf in volledige vrijheid keuzes te maken met betrekking tot hun werkzaamheden. Verdachte heeft [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] belet te stoppen met hun prostitutiewerkzaamheden op de momenten dat zij dat wensten. Ook indien zij vele uren achter elkaar hadden doorgewerkt en aangaven vermoeid te zijn, moesten zij doorwerken indien zij nog niet genoeg geld hadden verdiend.
Ad) geweld
Het geweld dat door verdachte jegens en [slachtoffer 2] is uitgeoefend, heeft bijgedragen aan de onderdanige positie die zij ten opzichte van hem en zijn medeverdachte [medeverdachte 1] hadden. Het besef dat verdachte daadwerkelijk tot het plegen van geweld in staat was, heeft het plichtsgevoel van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] om aan verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte 1] te gehoorzamen versterkt. Omdat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] vaker door verdachte zijn geslagen, waren zij te bang om de wensen van verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte 1] te negeren.
Ad) een andere feitelijkheid
Verdachte en zijn medeverdachten hebben voorts misbruik gemaakt van de afhankelijkheidsrelatie waarin [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] ten opzichte van hen verkeerden. Door deze afhankelijkheidsrelatie, die onder meer was ingegeven door de gevoelens van liefde die de vrouwen voor verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] hadden, waren zij eerder geneigd de wensen en bevelen van verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte 1] op te volgen. Verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte 1] hebben [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] bovendien in een afhankelijke situatie gebracht door hen te dwingen hun inkomsten af te staan. Hierdoor hadden zij zelf immers geen financiële middelen meer ter beschikking om van te leven. De rechtbank ziet hierin een andere feitelijkheid, die verdachte en zijn medeverdachten hebben misbruikt bij de uitbuiting van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1].
Ad) dreiging met geweld of een andere feitelijkheid
De bedreigingen die medeverdachte [medeverdachte 1] jegens [slachtoffer 1] heeft geuit, hebben bijgedragen aan de druk die verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] op hen hebben uitgeoefend om hun prostitutiewerkzaamheden op de door verdachte en medeverdachte(n) verlangde wijze uit te voeren en het daarmee verdiende geld aan hen af te staan. De omstandigheid dat medeverdachte [medeverdachte 1] op het moment van uiten van de dreigementen met betrekking tot de familie van [slachtoffer 1] in [slachtoffer 1] verbleef en derhalve in de buurt was van degenen die direct door de bedreigingen werden geraakt, heeft de ernst van de dreiging kracht bijgezet. Verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] hebben echter niet alleen gedreigd de peetmoeder en overige familieleden van die [slachtoffer 1] iets aan te doen, maar ook hebben zij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] gedreigd dat zij langer door moesten werken indien zij te weinig verdienden. Ten gevolge van deze dreigementen hebben verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] een dermate dreigende sfeer richting [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] gecreëerd, dat zij zich niet konden onttrekken aan hun dwang en geen weerstand tegen hen konden bieden.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat verdachte en/of zijn medeverdachte(n), (met behulp van de middelen dwang, geweld, een andere feitelijkheid of dreiging met geweld of een andere feitelijkheid)
- [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] heeft/hebben geworven, vervoerd, gehuisvest en opgenomen, met het oogmerk van seksuele uitbuiting en
- [slachtoffer 1] heeft/hebben meegenomen naar een ander land met het oogmerk zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling en
- die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] heeft/hebben gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten van seksuele aard en opzettelijk voordeel hebben genoten uit de seksuele uitbuiting van die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] en
- [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] heeft/hebben gedwongen verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte 1] te bevoordelen uit de opbrengst van die seksuele handelingen.
Het voorgaande levert het misdrijf op als bedoeld in artikel 273f, eerste lid onder 1, 3, 4, 6 en 9 van het Wetboek van Strafrecht.
Verdachte en zijn medeverdachten hebben bij het voorgaande alle drie een andere rol vervuld. Verdachte was degene die de controle op de vrouwen in Nederland feitelijk uitvoerde. Indirect was medeverdachte [medeverdachte 1] ook bij deze controles betrokken, doordat verdachte veel telefonisch overleg met hem voerde. Dit telefonisch overleg voerde verdachte ook in het bijzijn van [slachtoffer 1], indien zij haar verplichtingen onvoldoende nakwam. Ook heeft verdachte in Nederland geweld uitgeoefend jegens [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en bedreigingen jegens beiden geuit. Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft vanuit [slachtoffer 1] ernstige bedreigingen jegens [slachtoffer 1] geuit. Ook is hij degene geweest die in [slachtoffer 1] heeft geworven en die aldaar de geldstromen, die verliepen via de Western Union, in de gaten hield. Verdachte heeft in Nederland geprofiteerd van de verdiensten van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] en medeverdachte [medeverdachte 1] heeft dat in [slachtoffer 1] gedaan. Tezamen hebben verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] jegens [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] een zodanig dreigende sfeer gecreëerd, dat zij niet in vrijheid hun werkzaamheden als prostituee konden uitoefenen.
Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft weinig actieve handelingen verricht ten aanzien van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1], maar hij heeft wel geleefd van de inkomsten die de beide vrouwen door middel van hun prostitutiewerkzaamheden onder onvrijwillige omstandigheden hebben verworven en daarvan meegeprofiteerd. Hij heeft hieruit voordeel getrokken, terwijl hij wist dat sprake was van een uitbuitingssituatie. Gelet op zijn beperkte rol merkt de rechtbank hem slechts als medepleger aan voor zover de tenlastelegging inhoudt het opzettelijk voordeel trekken uit de uitbuiting van een ander, zoals bedoeld in artikel 273f, eerste lid en onder 6 van het Wetboek van Strafrecht.
Verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] kunnen gelet op het voorgaande voor alle onderdelen van de tenlastelegging worden aangemerkt als medeplegers. De rechtbank is van oordeel dat tussen hen sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking, zodat alle feitelijke handelingen aan hen beiden kunnen worden toegerekend.
Gelet op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan op de wijze als hierna onder bewezenverklaring vermeld.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op tijdstippen omstreeks de periode van 28 juli 2009 tot en met 27 maart 2010 in de gemeente Utrecht en/of Groningen en/of Eindhoven en/of (elders) in Nederland en/of [slachtoffer 1] tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
- [slachtoffer 2], geboren op [1988] en [slachtoffer 1], geboren op 7 juli telkens door dwang en/of geweld en/of andere feitelijkheden en/of door dreiging met geweld en/of andere feitelijkheden heeft/hebben geworven en/of vervoerd en/of gehuisvest en/of opgenomen met het oogmerk van (seksuele) uitbuiting van die [slachtoffer 2], en die [slachtoffer 1], en
- die [slachtoffer 1] heeft medegenomen met het oogmerk die [slachtoffer 1] in een ander land ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling en
- die [slachtoffer 2] en die [slachtoffer 1] telkens door dwang en/of geweld en/of andere feitelijkheden en/of door dreiging met geweld en/ of andere feitelijkheden heeft/hebben gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen voor het verrichten van arbeid of diensten van seksuele aard en
- telkens opzettelijk voordeel hebben getrokken uit de seksuele uitbuiting van die [slachtoffer 2] en die [slachtoffer 1] en
- die [slachtoffer 2] en die [slachtoffer 1] telkens door dwang en/of geweld en/of andere feitelijkheden heeft/hebben gedwongen verdachte en verdachtes mededader te bevoordelen uit de opbrengst van de seksuele handelingen van die [slachtoffer 2] en die [slachtoffer 1] met of voor een derde,
immers heeft/hebben verdachte en/of verdachtes mededader(s) (telkens)
- die [slachtoffer 1] dreigend toegevoegd dat verdachtes mededader de armen en/of benen van de peetmoeder van die [slachtoffer 1] en/of één of meer familieleden van die [slachtoffer 1] zou breken en/of het huis van die peetmoeder met molotov cocktails in brand zou steken, in elk geval woorden van soortgelijke dreigende aard en/of strekking en die [slachtoffer 1] aldus in een positie/situatie gebracht waarin zij zich niet of te weinig kon onttrekken aan de van verdachte en/of verdachtes mededader uitgaande dwang en voor die [slachtoffer 1] aldus een dermate dreigende sfeer heeft gecreëerd dat zij geen of weinig weerstand tegen verdachte en/of verdachtes mededader kon/durfde (te) bieden en/of voortgebouwd op de bij die [slachtoffer 1] door eerder gewelddadig handelen ontstane angst voor verder geweld van de zijde van verdachte en/of verdachtes mededader en/of
- misbruik gemaakt van de ontredderde toestand/positie waarin voornoemde
[slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] verkeerden en/of die [slachtoffer 2] en die [slachtoffer 1] emotioneel van hen/hem, verdachte en/of
verdachtes mededader afhankelijk gemaakt en/of
- die [slachtoffer 1] vanuit [slachtoffer 1] naar Nederland overgebracht/vervoerd en die [slachtoffer 2] en die [slachtoffer 1] (vervolgens) aldaar in een woning en/of hotel ondergebracht en/of
- voor die [slachtoffer 2] en die [slachtoffer 1] werkplekken/cabines laten regelen waar zij als prostituee konden werken en die [slachtoffer 2] en die [slachtoffer 1] naar haar/hun werkplekken/cabines gebracht of laten brengen en/of van haar/hun werkplekken/cabines opgehaald en/of laten ophalen en/of
- toegezien op de werktijden en daarmede de inkomsten van die [slachtoffer 2] en die [slachtoffer 1] als prostituee en die [slachtoffer 2] en die [slachtoffer 1] verder in de gaten gehouden of in de gaten laten houden middels bel-/sms-contact en/of middels apparatuur gecontroleerd en/of gedirigeerd en/of
- die [slachtoffer 2] en die [slachtoffer 1] op dreigende toon toegevoegd dat zij -indien zij niet voldoende hadden verdiend- langer moesten doorwerken en aldus de keuze-/bewegingsvrijheid van die [slachtoffer 2] en die [slachtoffer 1] als prostituee ingeperkt en voor die [slachtoffer 2] en die [slachtoffer 1] aldus een dermate dreigende sfeer heeft gecreëerd dat zij geen weerstand tegen verdachte en/of verdachtes mededader konden/durfden (te) bieden en/of
- het door die [slachtoffer 2] en die [slachtoffer 1] met/in de prostitutie verdiend geld geheel of gedeeltelijk afgenomen en onder zich gehouden en/of door die [slachtoffer 2] en die [slachtoffer 1] aan hen/hem, verdachte en/of verdachtes mededader, doen afstaan en/of doen afdragen en/of doen overmaken/opsturen van dat met/in de prostitutie verdiende geld en die [slachtoffer 2] en die [slachtoffer 1] aldus in een verder van hem/hen, verdachte en/of verdachtes mededader afhankelijke positie gebracht/gehouden en/of
- die [slachtoffer 2] en die [slachtoffer 1] geslagen en/of gestompt en/of voor die [slachtoffer 2] en die [slachtoffer 1] aldus een dermate dreigende sfeer gecreëerd dat zij geen weerstand tegen verdachte en/of verdachtes mededader konden/durfden (te) bieden en/of voortgebouwd op de bij die [slachtoffer 2] en die [slachtoffer 1] door eerder gewelddadig handelen ontstane angst voor verder geweld van de zijde van verdachte en/of verdachtes mededader.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Mensenhandel, gepleegd door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft naar voren gebracht dat de door de officier van justitie gevorderde straf, in geval van een bewezenverklaring, disproportioneel hoog is. In geval van strafoplegging, dient de straf de duur van de voorlopige hechtenis niet te overschrijden, aldus de raadsman. Aanvankelijk was ook deelname aan een criminele organisatie ten laste gelegd, maar dit feit is van de uiteindelijke tenlastelegging geschrapt. Ook is de verdenking jegens [getuige 6] geschrapt, zodat slechts twee slachtoffers resteren. De ten laste gelegde periode is bovendien beperkt en verdachte is tot slot niet eerder met politie en justitie in aanraking gekomen.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Mensenhandel is een zeer vergaande manier van uitbuiting waarbij de lichamelijke en geestelijke integriteit van vrouwen geheel ondergeschikt wordt gemaakt aan geldelijk gewin. Naar het oordeel van de rechtbank verdient de pooierpraktijk die bekend staat als mensenhandel een forse bestraffing, gelet op de inbreuk die daarbij wordt gemaakt op fundamentele rechten als de menselijke waardigheid en de persoonlijke vrijheid.
In de onderhavige zaak heeft de omstandigheid dat beide vrouwen reeds in de prostitutie werkzaam waren op het moment dat de situatie van uitbuiting is begonnen, geen enkele invloed op de ernst van het verwijt. Kwalijk is in dit geval dat de vrouwen onder niet vrijwillig gekozen omstandigheden hun werkzaamheden moesten verrichten. Zij werden enorm in hun bewegingsvrijheid beperkt doordat zij continu werden gecontroleerd en zij vaak vele uren achterelkaar door moesten werken. Zij mochten pas stoppen wanneer zij voldoende inkomsten hadden gegenereerd. Tekenen van ernstige vermoeidheid en honger werden door verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] totaal genegeerd.
Verdachte heeft bij het voorgaande een grote rol gespeeld. Hij hield zich bezig met de uitvoeringshandelingen die hebben geleid tot de situatie van uitbuiting en die deze ook in stand hebben gehouden. Hij had het meeste contact met de vrouwen, maar belde ook regelmatig met medeverdachte [medeverdachte 1] in Hongarije. Verder regelde hij de zaken in Nederland en zette hij de vrouwen onder druk, waarbij dreigementen en geweld niet werden gemeden. Van de inkomsten die de vrouwen op deze manier binnen haalden, profiteerde hij. Niet gebleken is dat verdachte enige inspanning heeft verricht om gedurende zijn verblijf in Nederland zelf inkomsten te genereren. Op een snelle manier veel geld verdienen via de prostitutiewerkzaamheden van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] kwam hem duidelijk beter uit. Dat daardoor evenwel een zeer grote inbreuk is gepleegd op de integriteit van voornoemde vrouwen, lijkt voor verdachte nauwelijks een rol te hebben gespeeld. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het uittreksel justitiële documentatie d.d. 08 april 2011, waarin geen eerdere contacten met politie en justitie in Nederland staan vermeld. De rechtbank rekent dit mee in het voordeel van verdachte.
De ernst van het feit is echter het meest zwaarwegend en rechtvaardigt alleen een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De straf die de officier van justitie heeft geëist acht de rechtbank passend en geboden, zodat de rechtbank conform deze eis zal beslissen.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 47, 57 en 273f van het Wetboek van Strafrecht.
8 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Mensenhandel, gepleegd door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.A.C. Koster, voorzitter, mr. A.G. van Doorn en mr. M. Aksu, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.W.M. Maase-Raedts, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 09 juni 2011.