ECLI:NL:RBUTR:2011:BV7810

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
19 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/600429-11; 16/512495-09 (vordering tenuitvoerlegging) [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor inbraak met geweld in supermarkt

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 19 augustus 2011 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met drie mededaders een inbraak heeft gepleegd in de Vomar Voordeelmarkt te Maarssen. De inbraak vond plaats in de nacht van 27 april 2011, waarbij de daders zich toegang verschaften door een toegangsdeur te forceren met een breekijzer en een kloofbijl. Tijdens de inbraak werd een grote hoeveelheid rookwaren, voornamelijk sigaretten, weggenomen. De verdachte werd op heterdaad betrapt en aangehouden door de politie, waarbij ook de in beslag genomen voorwerpen werden aangetroffen. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte betrokken was bij de inbraak en dat hij samen met zijn mededaders had afgesproken de buit te verdelen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij hij zich de toegang tot de plaats van het misdrijf had verschaft door middel van braak. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast werden er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder deelname aan reclasseringstrajecten en het naleven van aanwijzingen van de reclassering. De rechtbank oordeelde dat de ernst van het feit een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigde, mede gezien het recidiverisico van de verdachte. Tevens werd de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf toegewezen, omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig had gemaakt aan een nieuw strafbaar feit.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/600429-11; 16/512495-09 (vordering tenuitvoerlegging) [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 19 augustus 2011
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1992] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats]
thans gedetineerd in PI Utrecht, Huis van Bewaring locatie Nieuwegein
raadsvrouw mr. M. Cortet, advocaat te Utrecht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 5 augustus 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter terechtzitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
samen met anderen heeft ingebroken in een supermarkt en daarbij een grote hoeveelheid sigaretten heeft weggenomen.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem ten laste gelegde feit heeft begaan. De officier van justitie baseert zich daarbij op de aangifte, op de door de verbalisanten opgemaakte processen-verbaal van bevindingen en op de bekennende verklaring van verdachte dat hij betrokken is geweest bij de inbraak in de Vomar, dat hij ook in de winkel is geweest en dat hij en zijn mededaders hadden afgesproken dat ze de buit zouden verdelen.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van de bewezenverklaring van het feit geen verweer gevoerd.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met anderen de inbraak in de Vomar heeft gepleegd en dat verdachte en zijn mededaders daarbij een grote hoeveelheid rookwaren (voornamelijk sigaretten) hebben weggenomen. De rechtbank overweegt ten aanzien van de bewezenverklaring als volgt:
Aangever [aangever] verklaarde bij de politie, namens de Vomar Voordeelmarkt, gevestigd aan de Zwanenkamp 302 in Maarssen, gemeente Stichtse Vecht , dat hij op 27 april 2011 om 03.45 uur door het beveiligingsbedrijf in kennis werd gesteld dat er was ingebroken in de Vomar. Men had zich de toegang tot de winkel verschaft door één van de toegangsdeuren aan de onderzijde te forceren. Vervolgens heeft men deze deur aan de onderzijde naar binnen geduwd, waarna men de winkel kon betreden. Uit de kantoorruimte in de winkel was een grote hoeveelheid rookwaren weggenomen.
Verbalisant [verbalisant 1] zag, na de melding te hebben gekregen dat er bij de Vomar werd ingebroken , op 27 april 2011 om omstreeks 03.09 uur voor de Vomar twee personen op een scooter stappen. De bijrijder had een langwerpig voorwerp vast. Verbalisant heeft de achtervolging op de scooter ingezet, waarbij de bijrijder werd aangehouden. Deze bijrijder was verdachte [verdachte]. Op de plek waar verdachte zich had verstopt werden een kloofbijl en een breekijzer aangetroffen. Uit werktuigsporenonderzoek bleek dat de van een kastdeur uit de kantoorruimte in de winkel afgevormde werktuigsporen zeer waarschijnlijk waren veroorzaakt met dit breekijzer.
De verdachte verklaarde ter terechtzitting dat hij bij de inbraak in de Vomar betrokken was geweest. Tevoren was door zijn mededaders aan hem verteld dat ze een inbraak gingen plegen. Hij had het breekijzer en de kloofbijl in zijn handen gehad toen hij achterop de scooter bij een mededader zat. Verdachte verklaarde voor de Vomar op de uitkijk te hebben gestaan toen zijn mededaders de deur aan het openbreken waren. Verdachte zou zijn mededaders waarschuwen als er iemand aan zou komen. Toen zijn mededaders in de winkel waren is verdachte ook door de opengebroken deur de winkel ingelopen om het dekbedovertrek aan zijn mededaders te geven.
In dit dekbedovertrek, dat één van de daders tijdens de achtervolging door de politie liet vallen, werd een grote hoeveelheid sigaretten aangetroffen. Verdachte verklaarde dat ze hadden afgesproken dat de buit gelijk zou worden verdeeld.
Op basis van de feiten en omstandigheden dat:
- verdachte en zijn mededaders tevoren over het plegen van een inbraak hadden gesproken;
- verdachte en zijn mededaders hadden afgesproken dat de buit gelijk zou worden verdeeld;
- verdachte niet alleen op de uitkijk heeft gestaan, maar ook zelf ten tijde van de inbraak in de Vomar-supermarkt is geweest;
- verdachte ook zelf het breekijzer en de kloofbijl heeft vastgehouden;
- verdachte na de inbraak zelf een deel van de buit heeft meegenomen;
is de rechtbank van oordeel dat er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn mededaders. Aldus acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de inbraak in de Vomar Voordeelmarkt.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 27 april 2011 te Maarssen, gemeente Stichtse Vecht, tezamen en in vereniging met
anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in een winkelpand (te weten winkelbedrijf Vomar Voordeelmarkt, vestiging Zwanenkamp 302) heeft weggenomen een grote hoeveelheid sigaretten, toebehorende aan Vomar Voordeelmarkt,
waarbij verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft door middel van braak, te weten door het met een breekijzer en/of een kloofbijl, forceren en openbreken van een toegangsdeur.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op:
Diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van tien maanden waarvan vier maanden voorwaardelijk met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten en met een proeftijd van twee jaar, alsmede verplicht reclasseringscontact, ook als dat inhoudt dat verdachte een Cognitieve vaardigheidstraining en/of een Arbeidsvaardighedentraining moet volgen, als bijzondere voorwaarde.
Ten aanzien van het beslag heeft de officier van justitie gevorderd de life hammer, het breekijzer, de bijl en de twee dekbedovertrekken verbeurd te verklaren. Over de op de beslaglijst onder punt 6 tot en met punt 13 genoemde goederen is reeds besloten deze aan de verdachte terug te geven. Over deze goederen hoeft dus geen beslissing te worden genomen door de rechtbank.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat het van groot belang is dat verdachte na de zomervakantie met een opleiding kan beginnen en stelt dat verdachte daar ook gemotiveerd voor is. De verdediging is daarom van mening dat volstaan moet worden met een voorwaardelijke straf onder de bijzondere voorwaarden zoals deze door de reclassering zijn geadviseerd. Een eventuele onvoorwaardelijke straf dient gelijk te zijn aan de duur van het voorarrest. De verdediging heeft dan ook verzocht verdachte onmiddellijk in vrijheid te stellen. Subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat de door de officier van justitie gevorderde straf sterk gematigd moet worden.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
De verdachte heeft samen met drie mededaders in de nachtelijke uren ingebroken in een supermarkt en daarbij een grote hoeveelheid rookwaren weggenomen. Verdachte en zijn mededaders hebben zich met grof geweld - door met een breekijzer dan wel een kloofhamer de toegangsdeur te forceren - de toegang tot die winkel verschaft. Hierdoor hebben zij een enorme financiële schade aan het pand veroorzaakt. De inbraak is niet alleen gepland en met bruusk geweld gepaard gegaan, maar ook vrij professioneel uitgevoerd. De inbraak moet een grote impact hebben gehad op de eigenaar van de getroffen winkel. Meer in het algemeen veroorzaakt een dergelijk brutaal misdrijf in de samenleving gevoelens van grote onrust en onveiligheid. Uit het dossier blijkt dat getuigen de inbraak hebben gezien. Verdachte heeft alleen gedacht aan zijn eigen financiële gewin en heeft zich totaal niet bekommerd om de gevolgen voor anderen.
Uit het uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte van 28 april 2011 volgt dat verdachte op 12 maart 2010 door de Kinderrechter is veroordeeld voor het plegen van onder meer een vermogensdelict.
Zoals blijkt uit het voorlichtingsrapport van Reclassering Nederland van 4 augustus 2011, opgemaakt door H. van Benthem, reclasseringswerkster, heeft verdachte geen dagbesteding. Hierdoor is verdachte veel buitenshuis en heeft hij contact met delictplegende vrienden. Verdachte maakt keuzes waarbij hij enkel uitgaat van de gevolgen op de korte termijn. Voor wat betreft de lange termijn lijkt hij de gevolgen niet te overzien. Ook het niet afronden van een opleiding lijkt hiermee te maken te hebben. Verdachte heeft een aantal keren een poging ondernomen om een opleiding te volgen, maar is telkens na korte tijd gestopt.
Verdachte is ongrijpbaar en gaat zijn eigen weg. Hij komt ongeïnteresseerd over en zegt dat hij niet wil veranderen. Verdachte heeft laten zien dat hij zich vaak niet aan afspraken houdt, maar hij heeft zich ook begeleidbaar opgesteld. De trajecten bij de jeugdreclassering hebben niet tot het gewenste resultaat geleid en hebben geen gedragsverandering tot stand weten te brengen. Het risico op recidive wordt geschat op hoog gemiddeld. De reclassering adviseert om verdachte een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met een meldingsgebod, deelname aan een Cognitieve vaardigheidstraining en een Arbeidsvaardighedentraining, alsmede het meewerken aan een toeleidingstraject voor scholing en/of werk als bijzondere voorwaarden.
Verdachte heeft op de zitting geen positieve indruk op de rechtbank gemaakt. Hij komt ongemotiveerd en ongeïnteresseerd over. Verdachte bekent weliswaar bij de inbraak betrokken te zijn geweest, maar hij geeft naar het oordeel van de rechtbank geen volledige openheid van zaken. Zo zegt hij dat hij op de avond voor de inbraak om 22.00 uur door zijn mededaders werd overgehaald om mee te doen, maar dat hij op dat moment niet heeft nagedacht en gewoon is meegegaan.
De inbraak is echter die nacht rond 03.00 uur gepleegd. Verdachte heeft dus meer dan genoeg tijd gehad om na te denken over wat zijn mededaders van plan waren. Dat verdachte niet precies wist wat zijn mededaders van plan waren acht de rechtbank niet geloofwaardig. Verdachte heeft immers al voor de inbraak het breekijzer in zijn handen gehad, hij wist dat het dekbedovertrek, dat hij in de winkel aan de anderen heeft gegeven, in de scooter lag en hij wist dat de buit onder hen verdeeld zou worden. Daarnaast bekent verdachte pas dat hij zelf ook in de winkel is geweest, nadat de politie hem de prints van de bewakingscamera had getoond, waarop verdachte in de winkel te zien was. Ook wil verdachte niet zeggen wie zijn mededaders zijn geweest. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte niet volledig zijn verantwoordelijkheid neemt voor wat hij heeft gedaan. Uit zijn houding ter zitting en zijn antwoorden op vragen blijkt op geen enkele manier van spijt of berouw.
Het is de rechtbank uit het verhandelde ter zitting niet gebleken dat er iets is geregeld voor het starten met een opleiding na de zomervakantie. De raadsvrouw heeft zelfs aangegeven dat eerst nog onderzocht zal worden voor welke opleiding verdachte zich kan aanmelden. Verdachte is met eerdere opleidingen waaraan hij was begonnen na korte tijd gestopt. Ter zitting heeft de rechtbank niet de indruk gekregen dat verdachte gemotiveerd is om aan een opleiding te beginnen en een opleiding nu ook vol te willen houden. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om bij het bepalen van de strafmaat rekening te houden met de start van het nieuwe schooljaar. Verdachte heeft de mogelijkheid om vanaf 1 februari 2012 in te stromen. In de tussentijd kan een passende opleiding voor verdachte gezocht worden.
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van het feit een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigt. Verdachte heeft de rechtbank ter zitting geen aanleiding gegeven om van dat standpunt af te wijken. Rekening houdend met de bevindingen en het advies van de reclassering zal de rechtbank verdachte daarnaast ook een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen met de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden. De rechtbank is van oordeel dat een voorwaardelijk deel, alsmede begeleiding door de reclassering, noodzakelijk zijn om te voorkomen dat verdachte wederom overgaat tot het plegen van strafbare feiten. De rechtbank acht de door de officier van justitie gevorderde straf een passende sanctie en de rechtbank zal deze dan ook aan verdachte opleggen.
Gelet op het recidiverisico en reeds eerder door gebrek aan motivatie en zelfinzicht mislukte begeleidingstrajecten zal de rechtbank tevens als bijzondere voorwaarden opleggen dat verdachte in de periode vanaf zijn vrijlating tot 1 februari 2012 tussen 22.00 uur ’s avonds en 07.00 uur ’s ochtends thuis in de woning van zijn ouders moet verblijven behoudens verblijf elders onder begeleiding van zijn moeder en stiefvader, alsmede dat verdachte een dagbesteding moet zoeken en moet volhouden en de aanwijzingen van de reclassering hieromtrent moet opvolgen. De rechtbank is van oordeel dat deze nadere bijzondere voorwaarden noodzakelijk zijn om verdachte op het rechte pad te krijgen en te houden.
7 Het beslag
7.1 De verbeurdverklaring
De in beslag genomen voorwerpen:
1 - lifehammer, kleur grijs,
2 - breekijzer, kleur blauw,
3 - bijl,
4 - dekbedovertrek, kleur crème,
5 - dekbedovertrek, meerdere kleuren,
zijn vatbaar voor verbeurdverklaring, omdat met behulp van deze voorwerpen het bewezenverklaarde is begaan.
8 De vordering tot tenuitvoerlegging
De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke werkstraf van 40 uur subsidiair 20 dagen jeugddetentie die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de kinderrechter van 12 maart 2010 ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop kan de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen. Gelet op het feit dat de raadsvrouw ter zitting geen verweer heeft gevoerd op dit punt en de rechtbank ook overigens in het verhandelde ter zitting geen aanleiding ziet om hiervan af te wijken, zal de rechtbank de vordering tot tenuitvoerlegging toewijzen.
9 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 14g, 33, 33a, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
10 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van tien maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd (een van) de bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens Reclassering Nederland, ook als die inhouden dat verdachte een Cognitieve vaardigheidstraining en/of een Arbeidsvaardigheden training moet volgen en moet meewerken aan een toeleidingstraject voor scholing en/of werk;
* dat verdachte de aanwijzingen door of namens Reclassering Nederland inzake het vinden, verkrijgen en behouden van een dagbesteding opvolgt;
* dat verdachte vanaf het moment dat hij in vrijheid wordt gesteld tot 1 februari 2012 vanaf 22.00 uur ’s avonds tot 07.00 ’s morgens thuis in de woning van zijn moeder en stiefvader moet verblijven behoudens een verblijf elders onder directe begeleiding van zijn moeder en stiefvader;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- verklaart verbeurd de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten
1 - life hammer, kleur grijs,
2 - breekijzer, kleur blauw,
3 - bijl,
4 - dekbedovertrek, kleur crème,
5 - dekbedovertrek, meerdere kleuren;
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis d.d. 12 maart 2010 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 16/512495-09 ten uitvoer zal worden gelegd, te weten een werkstraf voor de duur van 40 uur subsidiair 20 dagen jeugddetentie.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.A.T. Engbers, voorzitter, mr. A. Kuijer en
mr. D.A.C. Koster, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K.F. van Dam, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 19 augustus 2011.