ECLI:NL:RBUTR:2011:BV5349

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
7 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/710372-11 [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van drugshandel en deelname aan criminele organisatie

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht op 7 november 2011, stond de verdachte terecht op verdenking van het voorhanden hebben en handelen in diverse soorten drugs, waaronder cocaïne, heroïne, MDMA en hasj. De tenlastelegging omvatte meerdere feiten, waaronder deelname aan een criminele organisatie en het opzettelijk aanwezig hebben van heroïne. De rechtbank heeft de zaak inhoudelijk behandeld op zittingen in september en oktober 2011, waarbij zowel de officier van justitie als de verdediging hun standpunten naar voren hebben gebracht.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren voor de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten. De tapgesprekken die in het dossier waren opgenomen, gaven onvoldoende aanknopingspunten voor de conclusie dat de verdachte daadwerkelijk handelde in verdovende middelen. Bovendien zijn er bij de verdachte zelf geen verdovende middelen aangetroffen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte daarom van deze feiten vrijgesproken diende te worden.

Met betrekking tot de beschuldiging van deelname aan een criminele organisatie, oordeelde de rechtbank dat er geen sprake was van een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband, wat noodzakelijk is voor de kwalificatie als criminele organisatie. Ook de beschuldiging van het opzettelijk aanwezig hebben van heroïne op 18 januari 2011 kon niet worden bewezen, omdat niet duidelijk was waar in de woning de heroïne was aangetroffen en de verdachte samenwoonde met meerdere huisgenoten.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten en gelast de teruggave van in beslag genomen voorwerpen, aangezien deze niet vatbaar waren voor verbeurdverklaring. Dit vonnis benadrukt het belang van wettig en overtuigend bewijs in strafzaken en de vereisten voor het aantonen van deelname aan een criminele organisatie.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/710372-11 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 7 november 2011
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1989] te [geboorteplaats]
wonende aan de [adres], [woonplaats]
raadsman mr. M.H.H. Meulemeesters, advocaat te Utrecht
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 28 september 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Op de zitting van 24 oktober 2011 is het onderzoek ter terechtzitting gesloten.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: in de periode van 12 juli 2010 tot en met 9 december 2010 samen met (een) ander(en) heeft gehandeld in harddrugs, dan wel harddrugs opzettelijk aanwezig heeft gehad;
feit 2 primair: in de periode van 12 juli 2010 tot en met 9 december 2010 samen met (een) ander(en) heeft gehandeld dan wel opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van meer dan 30 gram hasj;
feit 2 subsidiair: in de periode van 12 juli 2010 tot en met 9 december 2010 samen met (een) ander(en) heeft gehandeld dan wel opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van minder dan 30 gram hasj;
feit 3: in de periode van 12 juli 2010 tot en met 9 december 2010 heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die zich bezighield met de handel in drugs;
feit 4: op 18 januari 2011 opzettelijk aanwezig heeft gehad 0,46 gram heroïne;
feit 5: op 9 december 2010 samen met (een) ander(en) een geneesmiddel waarvoor geen handelsvergunning geldt in voorraad heeft gehad;
feit 6: op 9 december 2010 een hoeveelheid harddrugs opzettelijk aanwezig heeft gehad en/of op 9 december 2010 een hoeveelheid softdrugs opzettelijk aanwezig heeft gehad.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaken, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1, 2 primair, 3, 4, 5 en 6 ten laste gelegde feiten.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de ten laste gelegde feiten en heeft integrale vrijspraak bepleit.
Met betrekking tot de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft de raadsman aangevoerd dat van enkele in het dossier opgenomen tapgesprekken niet kan worden vastgesteld dat deze gesprekken gevoerd zijn door verdachte. Voorts heeft de raadsman aangevoerd, indien al vastgesteld kan worden dat de gesprekken door verdachte zijn gevoerd en mogelijk over verdovende middelen zouden gaan, dat niet duidelijk wordt op welke verdovende middelen deze gesprekken betrekking hebben.
Met betrekking tot het onder 4 ten laste gelegde feit heeft de raadsman aangevoerd dat er geen bewijs is voor wetenschap van de aanwezigheid van 0,46 gram heroïne.
De raadsman heeft tot slot vrijspraak bepleit van de onder 5 en 6 ten laste gelegde feiten, nu niet bewezen kan worden verklaard dat verdachte zich bewust is geweest van de aanwezigheid van de ten laste gelegde verdovende middelen in de [adres] op of omstreeks 9 december 2010 noch dat er sprake was van medeplegen van verdachte.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
4.3.1 Algemene opmerkingen van de rechtbank
De vindplaatsvermeldingen in het hierna volgende verwijzen naar de doorlopende paginanummers van het proces-verbaal nummer 2010294656 (einddossier), tenzij anders is vermeld. De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij de wet gestelde eisen.
Voor zover geschriften in de zin van artikel 344 lid 1 sub 5 van het Wetboek van Strafvordering (hierna aan te duiden als overige geschriften) voor het bewijs gebruikt worden, worden deze uitsluitend gebruikt in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.
4.3.2 Bewijsoverwegingen
Overwegingen van de rechtbank met betrekking tot de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten:
Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij in de periode van 12 juli 2010 tot en met 9 december 2010 heeft gehandeld in cocaïne, heroïne, MDMA of amfetamine, dan wel één van deze harddrugs opzettelijk aanwezig heeft gehad (feit 1).
Aan verdachte is onder 2 ten laste gelegd dat hij in de periode van 12 juli 2010 tot en met 9 december 2010 samen met (een) ander(en) heeft gehandeld dan wel opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van meer dan 30 gram hasj (primair) of een hoeveelheid van minder dan 30 gram hasj (subsidiair) (feit 2).
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten en overweegt hiertoe als volgt. In het dossier bevinden zich tientallen tapgesprekken welke in een tijdsbestek van enkele maanden zijn gevoerd. Deze gesprekken werden gevoerd door verdachte met de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2]. Van enkele van deze gesprekken zou gezegd kunnen worden dat zij mogelijk betrekking hebben op verdovende middelen. Naar het oordeel van de rechtbank is dat echter onvoldoende voor wettig en overtuigend bewijs dat verdachte zou hebben gehandeld in verdovende middelen. Ook zijn er bij verdachte geen verdovende middelen aangetroffen.
De rechtbank acht het ten laste gelegde dan ook niet wettig en overtuigend bewezen en zal verdachte daarom van deze feiten vrijspreken.
Overwegingen van de rechtbank met betrekking tot het onder 3 ten laste gelegde feit:
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het onder 3 ten laste gelegde feit.
Het feit, de deelneming aan georganiseerde illegale drugshandel, is strafbaar gesteld in artikel 11a van de Opiumwet. Dat artikel is een zogenaamde specialis van artikel 140 Wetboek van Strafrecht, zodat de bij dat artikel behorende jurisprudentie ook van toepassing is op artikel 11a van de Opiumwet.
Van een organisatie als bedoeld in artikel 140 van de Opiumwet is sprake in geval van een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband van twee of meer personen met een bepaalde organisatiegraad. Daarvan is sprake als binnen dit samenwerkingsverband gemeenschappelijke regels en een gemeenschappelijke doelstelling bestaan, waardoor op de individuele leden druk kan worden uitgeoefend om zich aan de regels te houden. Voorts is een zekere duurzaamheid van het samenwerkingsverband noodzakelijk.
Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken van een voldoende gestructureerd samenwerkingsverband voor het aannemen van een criminele organisatie in vorenbedoelde zin, zodat verdachte vrijgesproken dient te worden van het onder 3 ten laste gelegde.
Overwegingen van de rechtbank met betrekking tot het onder 4 ten laste gelegde feit:
Aan verdachte is onder feit 4 ten laste gelegd dat hij op 18 januari 2011 opzettelijk aanwezig heeft gehad 0,46 gram heroïne.
Uit het dossier volgt dat in de woning van verdachte op het adres [adres] inderdaad 0,46 gram heroïne is aangetroffen . Uit het dossier wordt echter niet duidelijk waar in de woning deze heroïne precies is aangetroffen. Gelet hierop en op het feit dat verdachte op voormeld adres samen met vijf huisgenoten woonachtig was, is naar het oordeel van de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich bewust is geweest van de aanwezigheid van de heroïne in de woning, zodat hij ook van het onder 4 ten laste gelegde feit zal worden vrijgesproken.
Overwegingen van de rechtbank met betrekking tot de onder 5 en 6 ten laste gelegde feiten:
Op 9 december 2010 heeft er een doorzoeking plaatsgevonden in de [adres] te [woonplaats].
Tijdens deze doorzoeking werd, ondermeer, het volgende aangetroffen en in beslaggenomen:
Hal woning:
- twee pakketjes met daarin een bruine geperste substantie met vermoedelijk hasj;
- een weegschaaltje.
Keuken woning:
- een weegschaaltje;
- blauw zakje met grijs/bruin poeder;
- plak bruine substantie, vermoedelijk hasj;
- rood bakje met daarin een weegschaal;
- een op een vuurwapen gelijkend voorwerp met bijbehorende demper, geschikt voor afdreiging;
- een notitieboekje met hierin vermeld vermoedelijke geldbedragen.
Woonkamer
- een mobiele telefoon, merk Nokia, met het nummer [telefoonnummer];
- een mobiele telefoon, merk Blackberry;
- een mobiele telefoon, merk Samsung, met het nummer [telefoonnummer].
Slaapkamer:
- een vuistvuurwapen;
- glazen potje, met daarin poeder.
Slaapkamer:
- een kogelwerend vest.
Slaapkamer:
- een doosje met 42 scherpe 9mm patronen;
- plastic zakje met groen poeder.
Kelderbox:
- kunststof tas met daarin meerdere getapete blokken;
- witte plastictas met daarin een grote witte bol;
- Super de Boer plastictas met daarin een deegroller en diverse zakjes;
- Albert Heijn plastic tas met daarin grote plakken bruine substantie, vermoedelijk hasj;
- rode tas van Dirk met daarin diverse verpakkingsmaterialen en een zakje wit poeder;
- stuk geperste bruine substantie vermoedelijk hasj.
Naar het oordeel van de officier van justitie kan de aanwezigheid van de op de [adres] aangetroffen drugs worden toegerekend aan alle verdachten, dus ook aan verdachte [verdachte]. Volgens de officier van justitie komt uit het onderzoek naar voren dat de woning aan de [adres] een “safehouse” is en dat de verdachten na een levering veelvuldig naar dit adres gaan en dat daar de spullen worden bewaard, bewerkt en verwerkt.
Met de raadsman is de rechtbank echter van oordeel dat, wat er ook zij van het bestaan van een safehouse op de [adres] in Utrecht, niet bewezen kan worden verklaard dat verdachte zich bewust is geweest van de aanwezigheid van de ten laste gelegde verdovende middelen en geneesmiddelen op genoemd adres op of omstreeks 9 december 2010.
Verdachte zal derhalve ook van deze ten laste gelegde feiten vrij worden gesproken.
5 Het beslag
5.1 De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen aan verdachte, aangezien deze voorwerpen niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag zijn genomen.
6 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van de onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 tenlastegelegde feiten;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van de voorwerpen die op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst zijn genummerd 1 tot en met 24;
- heft op het – reeds geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.R. Krol, voorzitter, mrs. E.A. Messer en P.L.C.M. Ficq, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.C.J. van der Heijden, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 7 november 2011.