ECLI:NL:RBUTR:2011:BV3601

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
29 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
SBR 10-4000E
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de toekenning van subsidie op grond van het Medefinancieringsstelsel II (MFS II) en de motivering van het besluit

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 29 december 2011 uitspraak gedaan over de toekenning van subsidie aan Stichting VSO Nederland, die als penvoerder optreedt voor de alliantie 'Realise'. De rechtbank heeft de eerdere afwijzing van de subsidieaanvraag door de Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken vernietigd. De zaak begon met een besluit van 31 maart 2010, waarbij de subsidieaanvraag werd afgewezen. Eiseres maakte bezwaar, maar dit werd ongegrond verklaard op 15 oktober 2010, wat leidde tot het indienen van beroep bij de rechtbank.

De rechtbank had eerder op 1 juli 2011 een tussenuitspraak gedaan, waarin werd vastgesteld dat de motivering van het bestreden besluit niet voldeed aan de eisen van artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris onvoldoende had aangetoond dat eiseres niet beschikte over een adequaat financieel toezichtsysteem voor de zuidelijke partners, zoals vereist onder criterium 4.2.1d van het MFS II. In de aanvullende motivering van 9 augustus 2011 hield de Staatssecretaris vast aan zijn standpunt, maar de rechtbank vond dit niet houdbaar.

In de einduitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat de Staatssecretaris er niet in is geslaagd het gebrek in de besluitvorming te herstellen. De rechtbank heeft het besluit van 15 oktober 2010 vernietigd, het primaire besluit herroepen en aan eiseres twee punten toegekend voor het criterium 4.2.1d. Tevens is de Staatssecretaris veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan eiseres. De rechtbank heeft benadrukt dat eiseres wel degelijk over een adequaat financieel toezichtsysteem beschikt, en dat de controle op de besteding van gelden door de zuidelijke partners niet beperkt is tot een toetsing aan de poort.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector bestuursrecht
zaaknummer: SBR 10/4000 E
uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen
Stichting VSO Nederland (als penvoerder voor de alliantie “Realise”), te Utrecht, eiseres,
gemachtigden: mr. T. Barkhuysen, advocaat te Amsterdam, drs. E.M. Eekhout en dr. M.M. van den Meiracker
en
de Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken, verweerder,
gemachtigden: mr. G.H. van den Borne en drs. L. van Asch.
Inleiding
1.1 Bij besluit van 31 maart 2010 heeft verweerder de aanvraag van eiseres om subsidie op grond van het Medefinancieringsstelsel II (MFS II) afgewezen. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Bij besluit van 15 oktober 2010 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Eiseres heeft hiertegen beroep bij deze rechtbank ingesteld.
1.2 Het geding is behandeld ter zitting van 11 april 2011, waar eiseres is verschenen. Eiseres en verweerder hebben ter zitting bij monde van hun gemachtigden hun standpunten toegelicht.
1.3 Bij tussenuitspraak van 1 juli 2011 heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van hetgeen in de tussenuitspraak is overwogen, het gebrek in de besluitvorming te herstellen, dan wel de rechtbank te laten weten geen gebruik te zullen maken van voornoemde mogelijkheid. Bij brief van 9 augustus 2011 heeft verweerder de motivering van het bestreden besluit aangevuld. Bij brief van 20 september 2011 heeft eiseres hierop haar zienswijze uitgebracht.
1.4 Nadat eiseres bij brief van 24 oktober 2011 en verweerder bij brief van 4 november 2011 toestemming hebben gegeven voor afdoening van de zaak zonder nadere behandeling ter zitting in verband met de vervanging van één van de leden van de meervoudige kamer die de tussenuitspraak heeft gedaan, heeft de rechtbank met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het onderzoek gesloten.
Overwegingen
2.1 De rechtbank heeft in zijn tussenuitspraak van 1 juli 2011 overwogen dat het bestreden besluit in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb niet berust op een voldoende draagkrachtige motivering. Naar het oordeel van de rechtbank in de tussenuitspraak heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd dat eiseres niet beschikt over een voldoende kwalitatief financieel toezichtsysteem voor de zuidelijke partners (criterium 4.2.1d).
Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak van 1 juli 2011. De rechtbank neemt over en blijft bij al wat zij in deze tussenuitspraak heeft overwogen en beslist. Gelet hierop beperkt de rechtbank zich tot de vraag of verweerder met de brief van 9 augustus 2011 het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek heeft hersteld.
2.2 Verweerder heeft in zijn brief van 9 augustus 2011 primair vastgehouden aan zijn standpunt dat de kwaliteit van een financieel toezichtsysteem voor de zuidelijke partners onvoldoende is, indien er geen adequate regeling is ten aanzien van accountantsverklaringen op uitgaven van de zuidelijke partners. Gelet op wat de rechtbank hierover heeft overwogen in zijn tussenuitspraak is dit standpunt niet houdbaar.
2.3 Subsidiair is verweerder van mening dat eiseres ook niet op andere wijze heeft aangetoond dat zij over een voldoende adequaat financieel toezichtsysteem beschikt. Verweerder heeft daartoe opgemerkt dat de door eiseres onder criterium 4.2.1d aangedragen informatie slechts ziet op een toetsing aan de poort en dat vervolgens wordt uitgegaan van de betrouwbaarheid van de zuidelijke partner. De door eiseres in de aanvraag gegeven beschrijving gaat over de wijze waarop eiseres overgaat tot het overmaken van gelden, maar dit zegt niets over de wijze waarop eiseres de besteding van de gelden van de zuidelijke partners controleert, aldus verweerder. De rechtbank volgt verweerder hierin niet. In haar aanvraag heeft eiseres onder criterium 4.2.1d aangegeven dat zij werkt met een systeem van bevoorschotting en dat zij van haar zuidelijke partners verwacht dat deze hun uitgaven uit deze bevoorschotting registreren in een boekhoudkundig systeem en aan het eind van ieder kwartaal een monitoringsrapportage bij eiseres inleveren. Verder is in de aanvraag vermeld dat openstaande voorschotten afgetrokken worden van verdere voorschotten en dat van alle voorschotten voor het eind van het project verantwoording moet worden afgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt hieruit dat eiseres de besteding van de gelden door de zuidelijke partners controleert door middel van financiële kwartaalrapportages en dat de controle niet beperkt blijft tot een toetsing aan de poort. In haar zienswijze heeft eiseres meer gedetailleerd beschreven dat de financiële afdeling van het VSO-landenkantoor in de praktijk fungeert als controleur van de uitgaven. Dit heeft eiseres echter pas nu naar voren gebracht, zodat verweerder dit niet in zijn overwegingen heeft kunnen betrekken. Maar ook als deze beschrijving buiten beschouwing wordt gelaten is de rechtbank van oordeel dat eiseres bij haar aanvraag heeft aangetoond over een voldoende adequaat financieel toezichtsysteem te beschikken. Niet valt in te zien waarom een systeem van bevoorschotting en controle door middel van kwartaalrapportages in het geval van eiseres niet adequaat zou zijn, waarbij de rechtbank in aanmerking neemt dat de bevoorschotting steeds kleine bedragen betreft. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder er niet in geslaagd het gebrek in het bestreden besluit te herstellen.
2.4 In haar zienswijze van 20 september 2011 heeft eiseres ook nog het standpunt van verweerder dat zij mogelijke sancties voor de zuidelijke partners niet duidelijk heeft geformuleerd, bestreden. Nu eiseres deze beroepsgrond niet eerder naar voren heeft gebracht, acht de rechtbank het in strijd met de goede procesorde om deze nu nog in haar beoordeling te betrekken. De rechtbank laat deze beroepsgrond dan ook buiten beschouwing.
2.5 Eiseres heeft in haar zienswijze verder gesteld dat de rechtbank in haar tussenuitspraak in rechtsoverweging 2.13 en onder 4.2.4c ten onrechte heeft overwogen dat zij geen gebruik zou hebben gemaakt van de mogelijkheid om na de hoorzitting in bezwaar verweerder nader schriftelijk voor te lichten. Beoordeling hiervan zou naar het oordeel van de rechtbank neerkomen op een verkapt beroep tegen de tussenuitspraak, zodat de rechtbank hiertoe niet overgaat. Ten overvloede merkt de rechtbank slechts op dat wat in de tussenuitspraak onder rechtsoverweging 2.13 staat een weergave van het standpunt van verweerder is en niet het oordeel van de rechtbank.
2.6 Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond en dient het bestreden besluit te worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien, in die zin dat de rechtbank aan de aanvraag van eiseres voor het criterium 4.2.1d twee punten toekent, nu drie van de vier aspecten voldoende zijn bevonden.
2.7 Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding om verweerder op grond van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten die eiseres in beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn in totaal met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 1.092,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor de schriftelijke uiteenzetting na de tussenuitspraak, waarde per punt € 437,-) als kosten voor verleende rechtsbijstand. Nu het beroep gegrond worden verklaard, dient verweerder tevens het door eiseres betaalde griffierecht aan haar te vergoeden.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 15 oktober 2010, voor zover daarin het bezwaar gericht tegen de toekenning van nul punten voor het criterium 4.2.1d ongegrond is verklaard;
- herroept het besluit van 31 maart 2010 in zoverre, bepaalt dat aan de aanvraag van eiseres voor het criterium 4.2.1d twee punten worden toegekend en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit voor zover dat is vernietigd;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 298,- vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van het geding ten bedrage van € 1.092,-, te betalen aan eiseres.
Aldus vastgesteld door mr. M. ter Brugge, als voorzitter, en mr. G.C. van Gelein Vitringa-Boudewijnse en mr. M.P. Bos, als leden, en in het openbaar uitgesproken op 29 december 2011.
De griffier: De voorzitter is verhinderd deze uitspraak mede te ondertekenen.
mr. M.L. Bressers
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak en de tussenuitspraak van 1 juli 2011 kunnen partijen binnen zes weken na verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.