ECLI:NL:RBUTR:2011:BV2161

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
17 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/512089-11
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling minderjarige voor poging tot diefstal en opzetheling

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 17 november 2011 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 1995. De verdachte werd beschuldigd van opzetheling van een gestolen playstation 3 en van poging tot diefstal van een tas van een voorbij fietsend slachtoffer. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 3 november 2011, waarbij zowel de officier van justitie als de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat er geen reden was voor schorsing van de vervolging. De verdediging voerde aan dat er sprake was van een vormverzuim tijdens de tweede inverzekeringstelling van de verdachte, maar de rechtbank verwierp dit verweer. De rechtbank achtte het wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan opzetheling, omdat hij wist dat de playstation door misdrijf verkregen was. Daarnaast werd de poging tot diefstal bewezen verklaard, waarbij de verdachte samen met een ander de tas van het slachtoffer probeerde te stelen. De rechtbank hield rekening met de jonge leeftijd van de verdachte en zijn positieve ontwikkeling, maar vond de gepleegde feiten ernstig. De officier van justitie had een werkstraf van 60 uren geëist, maar de rechtbank legde uiteindelijk een werkstraf van 80 uren op, waarvan 30 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank besloot dat de verdachte niet eerder was veroordeeld en dat er geen noodzaak was voor bijzondere voorwaarden. De uitspraak is gedaan in het kader van de artikelen van het Wetboek van Strafrecht die betrekking hebben op de strafbaarheid van de feiten.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
Parketnummer: 16/512089-11
Datum uitspraak: 17 november 2011
Vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken op tegenspraak gewezen in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1995] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres].
Raadsman: mr. V. Senczuk, advocaat te Utrecht.
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 3 november 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
1. zich schuldig heeft gemaakt opzet-, dan wel schuldheling van een playstation 3 merk Sony;
2. zich samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan een poging tot diefstal van een tas met inhoud.
3. De voorvragen
De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging en er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
Namens de verdachte is bepleit dat er sprake is van een vormverzuim waardoor het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk moet worden verklaard, dan wel waarmee rekening dient te worden gehouden in de strafmaat. Dit vormverzuim zou zijn gelegen in de tweede inverzekeringstelling van verdachte d.d. 7 juni 2011. Die inverzekeringstelling zou onrechtmatig zijn geweest, omdat verdachte na deze inverzekeringstelling op grond van de feiten in onderzoek OLEA, slechts gehoord is op het feit betreffende het wegnemen van de tas. Over de feiten betreffende het onderzoek OLEA was verdachte reeds op 1 april 2011 gehoord.
De rechtbank verwerpt dit verweer.
Verdachte is op 19 juni 2010 op verdenking van een poging straatroof in verzekering gesteld. De zaak is geseponeerd wegens onvoldoende bewijs. De naam van verdachte is vervolgens in het onderzoek OLEA naar voren gekomen. Verdachte is op grond van informatie uit het OLEA onderzoek op 7 juni 2011 in verzekering gesteld. Deze informatie omvatte tevens nieuwe informatie over de eerder geseponeerde zaak, te weten een chatgesprek tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] op 21 juni 2010, betreffende de poging straatroof. Verdachte is naar aanleiding van deze nieuwe informatie nogmaals terzake van de poging straatroof gehoord. De rechtbank ziet geen enkele onrechtmatigheid in die tweede inverzekeringstelling en dus ook geen aanleiding om daar enige consequentie aan te verbinden.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan schuldheling en aan medeplegen van een poging tot diefstal met geweld.
4.2 Het standpunt van de verdediging
Namens verdachte is aangevoerd dat er geen sprake is geweest van opzet-, of schuldheling. Verdachte wist niet dat de playstation van diefstal afkomstig was. Bovendien had hij dit blijkens de omstandigheden ook niet hoeven weten, aangezien het bedrag dat verdachte voor de playstation heeft betaald overeenkomt met de huidige waarde van een tweedehandse playstation.
De poging tot straatroof wordt door verdachte bekend en kan dan ook wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
4.3.1 Feiten blijkend uit de bewijsmiddelen
Ten aanzien van feit 1
Op 5 februari 2011 is er ingebroken in een woning gelegen aan de [adres] te [woonplaats], waarbij onder andere een playstation 3 is weggenomen .
Op 8 februari 2011 om 17.46 uur heeft verdachte blijkens de uitwerking van een tapgesprek contact met medeverdachte [medeverdachte 2]. In dit gesprek wordt gesproken over de aankoop van een playstation 3. Verdachte geeft aan 75 euro voor de playstation te willen betalen. Medeverdachte [medeverdachte 2] antwoordt verdachte “Ja, wanneer?” en “Maar dan tegen niemand zeggen dat je hem van mij hebt he?!”. Uit de tapgesprekken tussen beide verdachten en het verslag van het observatieteam op 8 februari 2011 volgt dat de playstation hoogst aannemelijk enige tijd later die dag (tussen 18.05 en 18.11 uur) in De Meern door medeverdachte [medeverdachte 2] aan verdachte geleverd is . Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij een playstation 3 heeft verkocht aan een kleine Marokkaanse jongen . Blijkens het proces-verbaal van bevindingen is de op 28 maart 2011 onder verdachte in beslaggenomen playstation de playstation die op 5 februari 2011 is weggenomen .
Ten aanzien van feit 2
Evenals de officier van justitie en de verdediging acht de rechtbank het feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting ;
- het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] d.d. 19 juni 2010 .
4.3.2 Nadere bewijsoverweging
Ten aanzien van feit 1
Gelet op de inhoud van het tapgesprek d.d. 8 februari 2010, waarin medeverdachte [medeverdachte 2] onder meer aangeeft dat verdachte de playstation kan kopen onder de voorwaarde dat hij niet zegt van wie hij hem heeft gekocht in combinatie met de afgesproken prijs en de wijze van levering, is de rechtbank - anders dan de officier van justitie - van oordeel dat de verdachte wist dat de playstation door de verkoper niet te goeder trouw verkregen was. Verdachte heeft omtrent de prijs ter terechtzitting verklaard te weten dat de nieuwprijs van een soortgelijke playstation rond de 200 euro ligt.
Verdachte heeft zich mitsdien schuldig gemaakt aan opzetheling.
4.3.3 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
in de periode van 8 februari 2011 tot en met 28 maart 2011 te De Meern een playstation 3 (merk Sony) heeft verworven en voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het verwerven en voorhanden krijgen van die playstation wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
2.
op 19 juni 2010 te Utrecht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederechtelijke toe-eigening weg te nemen een tas met inhoud toebehorende aan [slachtoffer], tezamen en in vereniging met een ander als volgt heeft gehandeld: hebbende hij, verdachte of zijn mededader:
- die fietsende [slachtoffer] tot stoppen gedwongen door haar in te sluiten en voor haar fiets te gaan staan en
- met kracht aan de tas van die [slachtoffer] getrokken,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op:
1. opzetheling;
2. poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6. De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht, gevorderd aan verdachte op te leggen een werkstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen vervangende jeugddetentie met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 1 week met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarden een contactverbod met [medeverdachte 1] voor de duur van 1 jaar en verplicht contact met Bureau Jeugdzorg in het kader van een maatregel hulp en steun, ook indien dit inhoudt meewerken aan “slachtoffer in beeld” of het schrijven van een excuusbrief aan mevrouw [slachtoffer].
6.2 Het standpunt van de verdediging
Namens de verdachte is bepleit dat verdachte van het eerste feit dient te worden vrijgesproken. Ten aanzien van een eventuele strafoplegging wordt opgemerkt dat er geen noodzaak bestaat tot het opleggen van bijzondere voorwaarden in de vorm van begeleiding of contactverbod.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich op de openbare weg samen met een ander schuldig gemaakt een poging tot diefstal van een tas van een voorbij fietsend slachtoffer. Dat het bij een poging tot diefstal is gebleven is enkel te danken aan het gegeven dat het hengsel van de tas om het stuur van de fiets zat. Dit soort feiten, gepleegd in de openbare ruimte, veroorzaakt - naast angst bij het slachtoffer - gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving. Dit handelen van verdachte wordt hem door de rechtbank dan ook zwaar aangerekend. In het voordeel van verdachte wordt rekening gehouden met zijn jonge leeftijd (veertien jaar) ten tijde van het plegen van het feit en met het gegeven dat het feit reeds in 2010 is gepleegd.
Daarnaast heeft verdachte, door zich schuldig te maken aan opzetheling van een playstation, bijgedragen aan het in stand houden van een afzetmarkt voor gestolen goederen.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank kennis genomen van het uittreksel van de justitiële documentatie betreffende verdachte d.d. 21 september 2011 waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld. Over de persoon van verdachte heeft de Raad voor de Kinderbescherming op 27 oktober 2011 een rapport uitgebracht, waarin wordt weergegeven dat verdachte het afgelopen jaar een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt. Er zijn weinig aanknopingspunten voor een maatregel Hulp en Steun of een leerstraf. Om het recidiverisico te verlagen is belangrijk dat er aandacht is voor het probleemoplossend vermogen van verdachte en zijn beïnvloedbaarheid. De school van verdachte is hierin gespecialiseerd en zal hiervoor aandacht hebben. Begeleiding door de jeugdreclassering wordt dan ook niet passend geacht. De Raad voor de Kinderbescherming adviseert verdachte een (deels) voorwaardelijke werkstraf op te leggen. Ter terechtzitting heeft mevrouw F.L. De Jong het advies aangevuld door aan te geven dat een slachtoffer-/ dadergesprek eventueel zinvol zou kunnen zijn.
De rechtbank ziet, gelet op het advies van de Raad voor de Kinderbescherming, vooralsnog onvoldoende meerwaarde in het opleggen van de door de officier van justitie gevorderde voorwaardelijke jeugddetentie en de bijzondere voorwaarden.
Alles afwegend komt de rechtbank tot het oordeel dat een werkstraf voor de duur van 80 uren voldoende recht doet aan de ernst van de feiten en de persoon van de verdachte. De rechtbank zal een deel van de werkstraf, te weten 30 uren, voorwaardelijk opleggen teneinde verdachte er van te weerhouden in de toekomst strafbare feiten te plegen.
7. De toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 45, 77a, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77gg, 311 en 416 van het Wetboek van Strafrecht.
DE BESLISSING
De rechtbank beslist als volgt:
Bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor vermeld, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert;
- verklaart de verdachte daarvoor strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt de verdachte tot een TAAKSTRAF, bestaande deze straf uit:
een werkstraf voor de duur van 80 uren, te vervangen door jeugddetentie voor de duur van 40 dagen indien de veroordeelde deze straf niet naar behoren verricht;
- beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht bij de uitvoering van de werkstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren taakstraf per dag inverzekeringstelling/voorlopige hechtenis;
- bepaalt dat een gedeelte groot 30 uren, te vervangen door 15 dagen jeugddetentie, van deze werkstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders mocht worden gelast;
- stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren;
- bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.A.T. Engbers, kinderrechter, en mrs M.A.E. Somsen en D.A.C. Koster, bijgestaan door mr. K. Verspaget-Kruyt als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 november 2011.