ECLI:NL:RBUTR:2011:BV2159

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
18 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/512088-11
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling minderjarige voor voorbereidingshandelingen tot woninginbraak en opzetheling

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 18 november 2011 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 1994. De verdachte werd beschuldigd van het medeplegen van voorbereidingshandelingen tot een woninginbraak en opzetheling van een geldbedrag van € 1.000,-. De inhoudelijke behandeling vond plaats op 4 november 2011, waar zowel de officier van justitie als de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De tenlastelegging omvatte twee hoofdpunten: het medeplegen van een inbraak in een woning met een valse sleutel en het opzettelijk verwerven van een door misdrijf verkregen geldbedrag.

De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De rechtbank achtte de feiten wettig en overtuigend bewezen, onder andere op basis van de bekennende verklaring van de verdachte en verschillende proces-verbaal van bevindingen. De verdediging voerde aan dat er sprake was van vrijwillige terugtred, maar dit verweer werd verworpen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de ten laste gelegde feiten.

De rechtbank legde een werkstraf op van 80 uren, met de mogelijkheid van vervangende jeugddetentie, en een schadevergoedingsmaatregel van € 1.000,- aan de benadeelde partij. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoonlijke ontwikkeling van de verdachte. De rechtbank concludeerde dat, hoewel de feiten een hogere straf rechtvaardigden, de positieve proceshouding van de verdachte en zijn ontwikkeling voldoende aanleiding gaven om met een werkstraf te volstaan.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
Parketnummer: 16/512088-11
Datum uitspraak: 18 november 2011
Vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken op tegenspraak gewezen in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1994] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
Raadsman: mr. D.C. van den Heuvel, advocaat te Utrecht.
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 4 november 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
1. zich samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan de voorbereiding van het medeplegen van een inbraak in een woning gelegen aan de [adres] te [woonplaats], door gebruikmaking van een valse sleutel;
2. zich schuldig heeft gemaakt aan opzet- dan wel schuldheling van een geldbedrag ad € 1.000,--.
3. De voorvragen
De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging en er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van voorbereidingshandelingen tot medeplegen van woninginbraak door middel van een valse sleutel en aan opzetheling.
4.2 Het standpunt van de verdediging
Namens verdachte is ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit aangevoerd dat er sprake is geweest van vrijwillige terugtred, waardoor verdachte nooit zou hebben meegewerkt aan de daadwerkelijke woninginbraak. Verdachte dient dan ook van dit feit worden vrijgesproken.
De opzetheling wordt door verdachte bekend en kan dan ook wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
4.3.1 Feiten blijkend uit de bewijsmiddelen
Ten aanzien van feit 1
Evenals de officier van justitie acht de rechtbank het feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting ;
- het proces-verbaal van bevindingen d.d. 25 januari 2011 ;
- het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] d.d. 30 maart 2011 ;
- sms-berichten d.d. 23 januari 2011 tussen het telefoonnummer van een medeverdachte en het telefoonnummer van verdachte .
Ten aanzien van feit 2
Evenals de officier van justitie en de verdediging acht de rechtbank het feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting ;
- het proces-verbaal van aangifte van [A] d.d. 28 februari 2010 ;
- het proces-verbaal van verhoor van [B] d.d. 16 juni 2011 .
4.3.2 Nadere bewijsoverweging
Ten aanzien van feit 1
Namens verdachte is aangevoerd dat sprake is van vrijwillige terugtred. Verdachte heeft op enig moment zelf besloten af te zien van het daadwerkelijk meewerken aan de woninginbraak.
Dit verweer wordt verworpen.
De rechtbank overweegt daartoe het volgende. Verdachte heeft ter terechtzitting aangegeven dat hij, nadat er in de woning van zijn ouders was ingebroken (de rechtbank begrijpt: 6 februari 2011), afstand van zijn vrienden en hun plannen had genomen. De rechtbank merkt op dat dit moment is gelegen ná het moment dat de politie een mogelijke inbraak aan de [adres] te [woonplaats] had verijdeld (lees: 25 januari 2011). Het beroep op vrijwillige terugtred kan echter ook reeds daarom niet slagen omdat de ten laste gelegde voorbereidingshandelingen reeds waren voltooid op het moment dat verdachte afstand zou hebben genomen van zijn medeverdachten. Het zijn die (voltooide) voorbereidingshandelingen die verdachte worden verweten en uitdrukkelijk niet een poging tot inbraak.
4.3.3 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op tijdstippen in de maand januari 2011 te Vleuten en/of Woerden tezamen en in vereniging met anderen ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaar of meer is gesteld te weten: diefstal door twee of meer verenigde personen in een woning of een besloten erf (gelegen aan de [adres] te [woonplaats] door middel van een valse sleutel, als omschreven in artikel 311, eerste lid, aanhef en onder 4 en 5 van het Wetboek van Strafrecht,
hebbende hij en/of zijn mededaders opzettelijk
- een sleutelbos van W. Rozmus weggenomen en
- die sleutelbos bewaard in een schoolkluis en
- die Rozmus gevraagd om te gaan zwemmen en
- besproken om met die gestolen sleutelbos voornoemde woning te betreden en daar in te breken en met een scooter van en naar voornoemde woning te gaan
en derhalve een voorwerp, een sleutelbos, bestemd tot het begaan van dat misdrijf, verworven en voorhanden gehad;
2.
hij in de periode van 19 februari 2010 tot en met 1 maart 2010 te De Meern en/of Vleuten een geldbedrag van 1000 euro heeft verworven en voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het verwerven en het voorhanden krijgen van dat geldbedrag wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op:
1. medeplegen van voorbereiding van het plegen van een diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij het weg te nemen goed onder zijn bereik wordt gebracht door middel van het gebruik van een valse sleutel;
2. opzetheling.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6. De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht, gevorderd aan verdachte op te leggen een werkstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen vervangende jeugddetentie, waarvan 30 uren, subsidiair 15 dagen vervangende jeugddetentie, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, met als bijzondere voorwaarde het terugbetalen van € 1.000,-- aan de familie [B].
6.2 Het standpunt van de verdediging
Namens de verdachte is bepleit dat verdachte van het eerste feit dient te worden vrijgesproken. Ten aanzien van de strafoplegging voor feit 1 wordt opgemerkt dat volstaan dient te worden met een onvoorwaardelijke werkstraf. Een voorwaardelijk deel van de straf wordt niet nodig geacht. In dit kader wordt opgemerkt dat de schadeloosstelling van de familie [B] ook geregeld kan worden buiten het kader van een bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijke straf om.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen tot het medeplegen van een woninginbraak door middel van een valse sleutel. Het plan was dat verdachte zijn klasgenoot mee zou nemen om te gaan zwemmen, terwijl de medeverdachten ondertussen in de woning van de vader van de klasgenoot zouden inbreken.
De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij er niet voor terug is gedeinsd zijn eigen klasgenoot slachtoffer te maken van een woninginbraak. Woninginbraken en pogingen of voorbereidingen daartoe zijn nare feiten, die gevoelens van angst en onrust veroorzaken bij de slachtoffers. Een woning is bij uitstek een plek waar men zich veilig moet kunnen voelen.
Daarnaast heeft verdachte zich, door zich schuldig te maken aan opzetheling van een geldbedrag, bewust verrijkt ten koste van de bestolene. Dit geld heeft verdachte vervolgens kennelijk zonder enige scrupules uitgegeven.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank kennis genomen van het uittreksel van de justitiële documentatie betreffende verdachte d.d. 22 september 2011 waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld. Over de persoon van verdachte heeft de Raad voor de Kinderbescherming op 26 oktober 2011 een rapport uitgebracht, waarin wordt weergegeven dat er geen zorgen zijn over het functioneren van verdachte op verschillende leefgebieden. Verdachte heeft afstand genomen van de jongens die hem eerder in de problemen hebben gebracht. Indien verdachte zich zo blijft ontwikkelen als in de afgelopen periode is de kans op recidive klein. De ouders van verdachte dienen zich bewust te zijn van de beïnvloedbaarheid van verdachte, waarbij aanvullende hulp echter niet nodig wordt geacht. De rechtbank neemt de conclusie van de Raad voor de Kinderbescherming over en maakt deze tot de hare. Er wordt dan ook geen aanleiding gezien om een deel van de straf voorwaardelijk op te leggen.
Alles afwegend komt de rechtbank tot het oordeel dat, hoewel de ernst van de feiten een hogere straf rechtvaardigen, gelet de op de positieve proceshouding en de persoon en de persoonlijke ontwikkeling van verdachte, kan worden volstaan met een werkstraf voor de duur van 80 uren.
7. Schadevergoedingsmaatregel
Ten aanzien van de schadeloosstelling van de familie [B] overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank is van oordeel dat (de familie) [B] schade heeft geleden die een rechtstreeks gevolg is van het onder 2 bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Om er zeker van te zijn dat verdachte het geldbedrag aan de familie [B] terugbetaalt legt de rechtbank ambtshalve de schademaatregel op.
8. De toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 46, 77a, 77g, 77m, 77n, 77gg en 416 van het Wetboek van Strafrecht.
DE BESLISSING
De rechtbank beslist als volgt:
Bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor vermeld, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert;
- verklaart de verdachte daarvoor strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt de verdachte tot een TAAKSTRAF, bestaande deze straf uit:
een werkstraf voor de duur van 80 uren, te vervangen door jeugddetentie voor de duur van 40 dagen indien de veroordeelde deze straf niet naar behoren verricht;
- beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht bij de uitvoering van de werkstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren taakstraf per dag inverzekeringstelling/voorlopige hechtenis;
Schadevergoedingsmaatregel
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van [B], € 1000,00 (duizend euro) te betalen, bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door jeugddetentie voor de duur van 20 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende jeugddetentie de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.A.T. Engbers, kinderrechter, en mrs M.A.E. Somsen en D.A.C. Koster, bijgestaan door mr. K. Verspaget-Kruyt als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 november 2011.