Sector handel en kanton
Handelskamer
zaaknummer / rolnummer: 291335 / HA ZA 10-1763
Vonnis van 14 december 2011
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
EPROM ORGANISATIE ADVISEURS B.V.,
gevestigd te 's-Gravenhage,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. M.A. Geuze te Utrecht,
de publiekrechtelijke rechtspersoon
VOORZIENING TOT SAMENWERKING POLITIE NEDERLAND,
zetelend te Odijk, gemeente Bunnik,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. M.A. Kerkdijk te Zwolle.
Partijen zullen hierna Eprom en VTSPN genoemd worden.
in conventie en in reconventie
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 29 december 2010
- het proces-verbaal van comparitie van 30 maart 2011
- de akte na comparitie van VTSPN, met producties
- de akte uitlating, tevens akte vermindering van eis, van Eprom, met producties
- de antwoordakte van VTSPN.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2.1. Bij brief van 3 juli 2006 heeft VTSPN ten behoeve van de ontwikkeling van het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie (hierna te noemen LFNP) een aantal partijen, waaronder Eprom die zich bezighoudt met het verstrekken van organisatieadviezen, uitgenodigd tot het doen van een offerte.
Die uitnodiging tot het doen van een offert vermeldt -voor zover hier van belang-:
(…)
Opdrachtformulering en tijdpad
(…)
Stap 1: Verbinding met vastgestelde bedrijfsprocessen
(…)
Stap 2: Uitwerken van karakteristieke en functies per domein
(…)
Stap 3: Ontwikkeling vernieuwd referentiemateriaal FuWa-Pol
Het ontwikkelen van vernieuwd functiewaarderingsmateriaal voor het ministerie van BZK om de functies uit het LFNP te waarderen maakt geen deel uit van deze opdracht en dient niet in de offerte te worden opgenomen. (…)
(…)
Het gevraagde product
Het gevraagde product betreft helder geformuleerde karakteristieken en functies, alsmede de indicatieve waardering ervan. Voor de vormgeving geldt het uitgewerkte 1ste concept LFNP voor de opsporing als vertrek- en referentiepunt. Dit geldt zowel voor de manier waarop en de vorm waarin de karakteristieken en functies beschreven worden als ook voor de onderlinge samenhang en de functionele samenhang met de gemoderniseerde referentiefuncties, die deel uit zullen gaan maken van de bundel vernieuwd referentiemateriaal Functiewaardering Nederlandse Politie. Met de ontwikkeling van het LFNP ontstaat een heldere basis voor de verdere modernisering van het referentiemateriaal FuWa-Pol door het ministerie van Binnenlandse Zaken Koninkrijksrelaties (BZK) dat als arbeidsvoorwaardelijk instrument fungeert voor het inschalen van functies.
(…)
2.2. Eprom heeft op 19 juli 2006 een offerte aan VTSPN uitgebracht.
2.3. Op 20 september 2006 hebben partijen een overeenkomst (hierna te noemen de overeenkomst) gesloten met betrekking tot de bouw, invulling en uitvoering van het LFNP.
In het kader daarvan diende Eprom -kort samengevat- aan de hand van een door VTSPN aangeleverd format (productie 30 bij conclusie van antwoord in reconventie) functies te selecteren en tevens karakteristieken van functies en van functiebeschrijvingen, inclusief niveau-indicatoren en indicatieve functiewaarderingen, op te stellen, zulks voor een maximale kostprijs van € 183.300,-- exclusief BTW. De looptijd van die overeenkomst was tot 31 december 2007, tenzij partijen in verband met de uitvoeringstermijn van de opdracht zouden besluiten een andere einddatum overeen te komen.
2.4. Op 30 oktober 2008 hebben partijen een aanvullende overeenkomst (hierna te noemen de aanvullende overeenkomst) gesloten, omdat zich inmiddels een aantal ontwikkelingen hadden voorgedaan die van invloed waren op de invulling en de uitvoering van het LFPN. Dit betroffen nieuwe CAO-vereisten, de werkgeversvisie, een gewijzigd RBP 2008 en nieuwe en herziene visiedocumenten met betrekking tot vakgebieden. De maximale kostprijs voor de uit de aanvullende overeenkomst voortkomende werkzaamheden bedroeg € 98.955,--, exclusief BTW.
2.5. Partijen hebben op 30 oktober 2008 nog twee overeenkomsten gesloten. Een overeenkomst in verband met de implementatie van het LFNP (hierna te noemen de implementatie-overeenkomst), zulks voor een maximale kostprijs van € 70.875,--, exclusief BTW, en een overeenkomst in verband met de leergang deskundigheidsbevordering (hierna te noemen de leergang-overeenkomst) zulks voor een maximale kostprijs van
€ 29.865,--, exclusief BTW.
2.6. Bij e-mail van 23 december 2008 heeft [A] namens Eprom aan (de projectleden van) VTSPN meegedeeld -voor zover hier van belang-:
(…)
Op donderdag 4 december 2008 is de voortgang en de planning van het LFNP besproken in een overleg met het projectteam LFNP en Eprom. In dit overleg zijn een aantal afspraken gemaakt en prioriteiten benoemd.
Het LFNP wordt eind april 2009 in concept opgeleverd. Alle functies zijn afgestemd met de expertgroepen en de beschrijvingen zijn actueel tot en met de bevindingen van de expertgroepen. De nieuwe functies worden gebouwd op basis van informatie uit documenten en input van experts. De functies bevatten actuele niveau indicatoren, die zijn gebaseerd op (1) de CAO vereisten, (2) elementen uit overleg met de bonden in het CGOP en (3) mogelijk op de gezichtspunten van een verbeterd FuwaPol. (…)
Eprom levert op 7 januari 2009 een uitgewerkt voorstel voor de waardering van politiefuncties in een nieuw / verbeterd waarderingssysteem. (…)
(…)
2.7. Bij e-mail van 23 maart 2009 heeft [B] namens Eprom aan [C] van VTSPN meegedeeld dat de afspraak is dat Eprom op 6 april 2009 alle functies volgens een verbeterde opzet oplevert.
2.8. Bij brief van 6 april 2009 heeft [B] namens Eprom aan [C] van VTSPN meegedeeld -voor zover hier van belang-:
(…)
Bijgaand ontvangt u de set van 68 functiebeschrijvingen van het LFNP, met uitzondering van de subdomeinen GGP, Opsporing en Specialisten.
Deze oplevering omvat:
- een cd-romserie met alle documenten;
- een map met 68 LFNP-functiebeschrijvingen (met inhoudsopgave, een LFNP-overzicht en een handleiding functiebeschrijving LFNP).
De functiebeschrijvingen zijn gesorteerd per subdomein/vakgebied. Voor ieder subdomein/vakgebied hebben wij een algemene omschrijving samengesteld met informatie over de reeksopbouw en de mogelijk nog op te pakken vraagpunten.
De functiebeschrijvingen hebben wij aangepast/opgesteld conform het door u geleverde voorbeeld van de GGP-functies.
Zoals u bekend is, zijn nog niet alle functiebeschrijvingen besproken in de projectgroep en nog niet allemaal getoetst door experts. Graag maken wij hier snel afspraken over. Vanzelfsprekend behoort het bespreken en de toetsing door experts van nieuw ingebrachte functiebeschrijvingen nog tot het eerste contract voor de levering van de LFNP-functiebeschrijvingen.
In de functiebeschrijvingen zijn de oorspronkelijk afgesproken rubrieken Niveau- indicatoren, Bezwarende (Verzwarende) werkomstandigheden en Opleidingsindicatie opgenomen. Voor de functies van het subdomein Leiding zijn nog geen niveau-indicatoren opgenomen omdat deze reeksen nog nadrukkelijk moeten worden getoetst op niveau- opbouw en toepasbaarheid.
Bij het bewerken van de rubrieken Niveau-indicatoren, Verzwarende werkomstandigheden en Opleidingsindicatie is door ons vooral aandacht gegeven aan het niveau-onderscheid. Hiermee is een goede basis ontstaan voor de omzetting naar de nieuwe niveau-indicatoren. Wij kunnen de oude rubrieken dan ook op korte termijn omzetten in de nieuwe niveau-indicatoren. Graag hoor ik van u of, wanneer en onder welke voorwaarden wij dit kunnen gaan leveren.
(…)
2.9. Bij e-mail van 21 april 2009 heeft [B], namens Eprom, aan [C] van VTSPN, meegedeeld -voor zover hier van belang- :
(…)
Op basis van de laatste oplevering heb jij aangegeven ontevreden te zijn over het geleverde en niet meer te verwachten dat Eprom ervoor kan zorgen dat alle functiebeschrijvingen op 1 juli 2009 a.s. beschikbaar zijn.
(…)
Gaandeweg het gesprek werd mij duidelijk dat wij feitelijk een inhoudelijk verschil van mening hebben. Daar waar jij met LFNP ook de functiewaarderingsverhoudingen wilt bepalen, ben ik van mening dat dit pas kan nadat Fuwapol is aangepast. Dit komt met name tot uitdrukking in jouw wens om de niveaucriteria uit te werken zoals je hebt gedaan bij de GGP-reeks.
(…)
Voor het vervolg zijn wij nog steeds bereid om te leveren, waarbij wij meer inhoudelijke informatie nodig hebben en per reeks grondig overleg willen voeren over de opbouw van de beschrijvingen met deskundigen uit het veld. Voor wat betreft de niveau indicatoren stel ik voor deze pas te formuleren als Fuwapol is aangepast. De functiebeschrijving moet op zich voldoende informatie geven voor het waarderen van de functie. En de niveau-indicatoren vormen in feite de functiewaardering van de functie. Het is niet gebruikelijk dat de functiebeschrijving wordt aangepast aan de gewenste functiewaardering. Praktisch betekent dit dat wij de oplevering (zonder niveau indicatoren) per 1 juli 2009 kunnen realiseren, door in de komende 2 maanden circa 10 bijeenkomsten met velddeskundigen te organiseren en de uitkomsten vervolgens in projectverband te bespreken.
(…)
In mijn presentatie van aanstaande donderdag zal ik aan de stuurgroep Fuwapol adviseren eerst Fuwapol te ontwikkelen en daarna de niveau-indicatoren in te vullen, conform de wetmatigheid van valide functiewaardering “eerst beschrijven dan waarderen”. Betreffende de ijking van het functiewaarderingssysteem blijf ik van mening dat de enige werkbare normering via wetenschappelijk verantwoord onderzoek uit de politieorganisatie moet worden verzameld.
(…)
2.10. Bij aangetekende brief van 2 juni 2009 heeft [D], namens VTSPN, aan Eprom meegedeeld -voor zover hier van belang-:
(…)
Zoals laatstelijk op 29 april jongstleden, maar ook herhaaldelijk al daarvoor aan u gemeld ondervinden wij al geruime tijd problemen in verband met het niet halen door Eprom van de opleverdata van de tussenproducten c.q. deliverables van het LFPN die voldoen aan de overeengekomen kwalitatieve vereisten.
Zo heeft u per mail van 23 december jongstleden verklaard dat op 6 april 2009 alle LFNP documenten -conform kwantitatieve en kwalitatieve vereisten- zouden worden aangeleverd. Dit is begin dit jaar nog eens in diverse afstemmingen en uiteindelijk in uw e-mail van 23 maart j.l. door u bevestigd.
De uiteindelijke aanlevering door Eprom die op 06 april 2009 heeft plaatsgevonden is echter zeer onvolledig en vertoont ook kwalitatief gebreken, ondanks het feit dat u -zonder enig voorbehoud- bevestigd heeft dat u goed begreep wat van u, in kwalitatieve en kwantitatieve zin, verwacht werd.
Zo ontbreken in de op 06 april j.l. aangeleverde productie o.m. de niveau-indicatoren conform CAO-standaard (in strijd met de afspraak), zijn functiebeschrijvingen onvoldoende consistent in formulering en bestaat er onvoldoende discriminatie in oplopende functiereeksen. Bovendien is bij sommige functies volstrekt onduidelijk op basis van welke inzichten de functie-inhoud tot stand is gekomen, hetgeen heeft geresulteerd in absoluut onbruikbaar functies.
Tijdens ons overleg van 29 april j.l. heeft u, in antwoord op onze vraag, weliswaar bevestigd dat de eindoplevering van het LFNP vóór 1 juli 2009 zal plaatsvinden, echter zonder niveau-indicaties. Zowel aan uw uitlatingen tijdens dat gesprek alsmede in de periode ervoor en erna, als aan recent ontvangen berichten van u, in combinatie met de op 6 april geleverde producten ontlenen wij onvoldoende vertrouwen dat u hierin zal slagen. Het gaat hier vooral om het ontbreken van niveau-indicatoren c.q. uw weigering deze op te leveren (wat wel de afspraak was) (…)
Op grond van de hierboven weergegeven feiten en omstandigheden moeten wij concluderen dat u het overeengekomene niet tijdig en zonder de juiste kwaliteit geleverd heeft en ook zult leveren.
Daarmee bent u in verzuim.
Omdat de kwaliteit van het door u opgeleverde volstrekt ontoereikend is, ontlenen wij aan de overeenkomst het recht om uw eindfactuur niet te betalen.
(…)
Onder verwijzing naar het hierboven gestelde stellen wij u tussentijdse beëindiging van de overeenkomst voor onder overdracht van de documentatie en creditering van de eindfactuur in het geval deze inmiddels betaald is.
(…)
2.11. VTSPN heeft van de door Eprom gefactureerde bedragen in verband met haar werkzaamheden op grond van de overeenkomsten een bedrag van € 79.075,50 onbetaald gelaten.
3.1. Eprom vordert in conventie -samengevat en zoals bij akte gewijzigd- dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, VTSPN zal veroordelen om aan Eprom tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen:
1. uit hoofde van de overeenkomst van 20 september 2006 een bedrag van
€ 45.142,65, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf de vervaldata van de facturen waarop dit bedrag betrekking heeft, tot aan de dag van de voldoening;
2. uit hoofde van de overeenkomst tot verbeteren van LFNP van 30 oktober 2008 een bedrag van € 23.766,20 dan wel van € 17.832,15, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf de vervaldata van de facturen waarop dit bedrag betrekking heeft, tot aan de dag van de voldoening;
3. uit hoofde van de overeenkomst tot de ontwikkeling van de leergang deskundigheidsbevordering van 30 oktober 2008 een bedrag van € 35.539,35, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf de vervaldata van de facturen waarop dit bedrag betrekking heeft, tot aan dag van de voldoening;
4. uit hoofde van de overeenkomst tot implementatie LFNP in de korpsen van 30 oktober 2008 een bedrag van € 5.783,40, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf de vervaldata van de factuur waarop dit bedrag betrekking heeft, tot aan de dag van de voldoening;
5. de buitengerechtelijke kosten conform artikel 6:96 lid 2 BW, dan wel een door de rechtbank te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag waarop het te wijzen vonnis aan gedaagde zal worden betekend tot aan de dag van de voldoening;
6. de kosten van het geding, inclusief de kosten van een eventuele executie.
3.2. Eprom legt aan haar vorderingen ten grondslag dat VTSPN toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar betalingsverplichtingen uit hoofde van de tussen partijen gesloten overeenkomsten, nu zij -Eprom- de aan haar opgedragen werkzaamheden deugdelijk heeft uitgevoerd. Naar de stelling van Eprom heeft VTSPN dan ook ten onrechte de overeenkomsten beëindigd en is zij gehouden tot betaling van de aan haar gefactureerde bedragen.
3.3. VTSPN voert verweer in conventie.
3.4. VTSPN vordert in reconventie -samengevat- dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
1. primair voor recht zal verklaren dat VTSPN de overeenkomsten met Eprom rechtsgeldig heeft ontbonden, althans deze overeenkomsten alsnog te ontbinden, met bepaling dat partijen binnen 14 dagen na betekening van het te wijzen vonnis de door hen ontvangen prestaties ongedaan moeten hebben gemaakt, onder verbeurte van een dwangsom van € 5.000,-- per dag voor elke dag dat Eprom in gebreke blijft om aan voormelde verplichtingen te voldoen, met een maximum van € 100.000,--;
subsidiair de overeenkomsten tussen VTSPN en Eprom partieel zal ontbinden, in die zin dat de nog door partijen te verrichten prestaties in evenredigheid worden verminderd, met daarbij de veroordeling van Eprom om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan gedaagde een schadevergoeding van
€ 202.062,--, althans een door de rechtbank vast te stellen schadevergoeding, te betalen;
meer subsidiair Eprom zal veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan VTSPN een schadevergoeding van
€ 202.062,--, althans een door de rechtbank vast te stellen schadevergoeding, te betalen;
2. Eprom zal veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan VTSPN te betalen de buitengerechtelijke incassokosten van € 4.000,--;
3. Eprom zal veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.5. VTSPN legt aan haar vorderingen ten grondslag dat Eprom toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de overeenkomsten, omdat Eprom de aan haar opgedragen werkzaamheden niet, althans niet deugdelijk, heeft uitgevoerd en VTSPN op grond daarvan de overeenkomsten terecht heeft kunnen ontbinden dan wel die overeenkomsten op grond daarvan (partieel) moeten worden ontbonden en Eprom gehouden is tot betaling van schadevergoeding.
3.6. Eprom voert verweer in reconventie.
3.7. Op de stellingen van partijen in conventie en in reconventie wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
van de eisverandering in conventie
4.1. Eprom heeft bij haar akte uitlating tevens akte vermindering van eis, niet alleen haar eis verminderd, in die zin dat zij haar vordering op grond van de leergang-overeenkomst vermindert met een bedrag van € 35.539,--, maar daarnaast haar vordering verandert, in die zin dat zij thans uit hoofde van de implementatie-overeenkomst een bedrag van
€ 5.7834,40 vordert, terwijl zij in de dagvaarding geen vordering op grond van die overeenkomst had ingesteld.
4.2. VTSPN heeft in haar antwoordakte tegen die eisverandering geen bezwaar gemaakt.
4.3. Op grond van het bepaalde in artikel 130 Rv is eiser bevoegd zijn eis te veranderen zolang de rechter nog geen eindvonnis heeft gewezen. Een eisverandering kan slechts worden geweigerd indien deze in strijd is met de eisen van een goede procesorde. Daarvan is in dit geval niet gebleken. De rechtbank zal dan ook op die veranderde eis beslissen. Daarbij wordt opgemerkt dat de stellingen die Eprom in verband daarmee naar voren heeft gebracht, voor zover van belang, bij die beslissing zullen worden betrokken.
van het geschil in conventie en in reconventie
4.4. Gelet op de samenhang van de vorderingen in conventie en in reconventie zal de rechtbank op die vorderingen hierna gezamenlijk ingaan.
4.5. Partijen verschillen in de kern van mening over het antwoord op de vraag of Eprom al dan niet overeenkomstig de aan haar gegeven opdracht de werkzaamheden heeft uitgevoerd. Eprom stelt dat dit het geval is. VTSPN stelt van niet.
de overeenkomst en de aanvullende overeenkomst
4.6. De rechtbank zal de overeenkomst en de aanvullende overeenkomst gezamenlijk bezien, omdat die overeenkomsten in elkaars verlengde liggen en de aanvullende overeenkomst slechts een aanvulling behelst op de eerdere overeenkomst in verband met zich voorgedane ontwikkelingen.
toerekenbare tekortkoming en verzuim?
4.7. Partijen zijn het erover eens dat de functiebeschrijvingen diende te worden aangeleverd conform het als productie 30 bij conclusie van antwoord in reconventie overgelegde format en dat daarop een wijziging is gekomen in verband met de uit de nieuwe CAO voortvloeiende vereisten, hetgeen tot de aanvullende overeenkomst heeft geleid. Van beide formats maakten niveau-indicatoren deel uit.
4.8. VTSPN verwijt Eprom echter dat zij (i) in het door haar opgeleverde product geen actuele niveau-indicatoren heeft opgenomen en voorts dat daarin (ii) functies en functiereeksen ontbreken, een toelichting op de aangeleverde functiereeksen ontbreekt, de onderlinge differentiatie en de zwaarte discriminatie ontbreekt en de CAO-vereisten en werkgeversvisie niet, althans onvoldoende, zijn opgenomen.
(i) de actuele niveau-indicatoren
4.9. Partijen verschillen op dit punt van mening omtrent het antwoord op de vraag of Eprom op grond van de (aanvullende) overeenkomst(en) bij oplevering gehouden was de functies in het LFNP van aangepaste actuele niveau-indicatoren te voorzien.
4.10. Eprom stelt dat zij de reeds bestaande niveau-indicatoren bij de desbetreffende functies heeft opgenomen, omdat het niet mogelijk was actuele niveau-indicatoren in het LFNP op te nemen zolang het FuwaPol nog niet gewijzigd was, hetgeen op de datum van oplevering nog niet het geval was. Naar de stelling van Eprom hebben partijen bij het aangaan van de overeenkomsten afgesproken dat eerst nadat het FuwaPol gewijzigd was, de niveau-indicatoren zouden worden geactualiseerd.
4.11. VTSPN stelt dat partijen van het begin af aan hebben beoogd eerst de LFNP-functies, inclusief actuele niveau-indicatoren, op te stellen en dat nadien een koppeling zou plaatsvinden met het Fuwapol.
4.12. Bij de beantwoording van de vraag hoe een (bepaling in een) schriftelijk contract moet worden uitgelegd, komt het niet aan op een zuivere taalkundige uitleg van de bepalingen van het contract, maar op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij kan mede van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht (het Haviltex-criterium).
4.13. Uit de inhoud van de overeenkomsten blijkt niet dat, zoals door Eprom is betoogd, partijen bij het aangaan van de overeenkomsten hebben afgesproken dat eerst de FuwaPol gereed diende te zijn alvorens tot de opstelling van geactualiseerde niveau-indicatoren zou worden overgegaan. Uit de hiervoor onder 2.1. weergegeven inhoud van de uitnodiging tot het doen van een offerte, blijkt juist -zoals VTSPN ook stelt- dat VTSPN van het begin af aan heeft beoogd dat eerst het LFNP zou worden opgesteld en vervolgens het FuwaPol. Dit blijkt niet alleen uit het stappenplan maar tevens uit de vermelding dat het LFNP als basis diende te gaan fungeren voor verdere modernisering van het FuwaPol. Uit de inhoud van de door Eprom uitgebrachte offerte, met bijlage, die deel uitmaakt van de overeenkomst van 20 september 2006 blijkt ook niet dat Eprom enig voorbehoud heeft gemaakt met betrekking tot de volgorde zoals geformuleerd in de opdrachtformulering en tijdpad in de uitnodiging tot het doen van een offerte. De aanvullende overeenkomst van 30 oktober 2008 had, zoals tussen partijen vaststaat, slechts ten doel dat de functiebeschrijvingen werden aangepast aan nieuwe CAO-vereisten, de werkgeversvisie, RBP 2008 en nieuwe en herziene visiedocumenten met betrekking tot vakgebieden. Ook daaruit blijkt overigens niet dat die aanvullende overeenkomst er op enigerlei wijze toe strekte het aanvankelijk overeengekomen tijdpad als aangegeven in de uitnodiging tot het doen van een offerte te herzien.
4.14. Dat Eprom steeds heeft aangegeven dat zij de opdracht van VTSPN zo heeft begrepen dat actuele niveau-indicatoren eerst konden worden opgesteld zodra het nieuwe FuwaPol gereed was en dat zij dat met VTSPN heeft gecommuniceerd, zoals namens haar ter comparitie is verklaard, kan niet blijken uit de e-mail van 23 december 2008. Naar de stelling van Eprom is in de tweede alinea tot uitdrukking gebracht dat aanpassing van de niveau-indicatoren een toekomstperspectiefschets was. In de hiervoor onder 2.6. weergegeven tweede alinea van die e-mail is dit echter niet te lezen. Daarin geeft Eprom juist aan dat de functies actuele indicatoren zullen bevatten. De omstandigheid dat daarin is vermeld dat dit “mogelijk” op de gezichtspunten van een verbeterd FuwaPol is gebaseerd, brengt nog niet mee dat het nieuwe FuwaPol gereed moest zijn alvorens de nieuwe niveau-indicatoren konden worden opgesteld. Daarin is immers ook te lezen dat indien voor oplevering van het LFNP er een verbeterd FuwaPol zou zijn, dit ertoe zou kunnen leiden dat dit mogelijk nog aanpassing behoefde. Op grond van de inhoud van die e-mail kon VTSPN dan ook niet in redelijkheid begrijpen en behoefde zij ook niet te begrijpen dat aanpassing van de niveau-indicatoren in de visie van Eprom slechts een toekomstperspectiefschets betrof.
4.15. Het door Eprom gestelde afgesproken voorbehoud met VTSPN valt ook niet af te leiden uit de omstandigheid dat Eprom richting het ministerie van Binnenlandse Zaken bezig was geweest met “vingeroefeningen” om tot een aangepast functiewaarderingssysteem te komen. Daargelaten of dit in gezamenlijkheid met VTSPN is gebeurd -zoals Eprom stelt maar door VTSPN wordt betwist- maakte dit nieuwe functiewaarderingssysteem geen onderdeel uit van de opdracht van VTSPN aan Eprom. Dit blijkt ook ondubbelzinnig uit de uitnodiging tot het doen van een offerte. Uit de offerte van Eprom blijkt ook dat zij zich daarvan bewust was. De omstandigheid dat Eprom contacten onderhield met het ministerie van Binnenlandse Zaken in verband met een nieuw functiewaarderingssysteem kan dan ook niet tot de conclusie leiden dat partijen hebben afgesproken dat eerst het FuwaPol gereed zou moeten zijn alvorens de actuele niveau-indicatoren zouden worden opgesteld.
4.16. Uit het hiervoor onder 4.13. tot en met 4.15. weergegevene volgt dan ook dat Eprom er in redelijkheid niet van uit kon gaan dat partijen met het tussen hen overeengekomene hebben beoogd dat eerst het FuwaPol gereed moest zijn alvorens de actuele niveau-indicatoren zouden worden aangepast. Dit leidt ertoe dat Eprom ten tijde van de oplevering op grond van het tussen partijen overeengekomene gehouden was actuele niveau-indicatoren aan te leveren, zulks als basis voor het FuwaPol.
4.17. Eprom betwist niet dat zij geen actuele indicatoren heeft opgeleverd, zodat zij in zoverre tekort is geschoten in de nakoming van het tussen partijen overeengekomene. Die tekortkoming is Eprom ook toe te rekenen, nu het aan haar handelwijze te wijten is dat die actuele niveau-indicatoren niet zijn opgesteld.
4.18. De omstandigheid dat Eprom de (professionele) mening was toegedaan dat er eerst een functiewaarderingssysteem moest zijn, alvorens functiebeschrijvingen met niveau-indicatoren op een juiste wijze konden worden opgesteld, maakt dit niet anders. Het had op de weg van Eprom gelegen om indien en voor zover zij aan die volgorde van de werkwijze doorslaggevende betekenis toekende, dit in haar offerte als voorbehoud te formuleren, dan wel een opdracht zonder dat voorbehoud niet te aanvaarden, of indien zij eerst ten tijde van de opdracht op ernstige bezwaren zou zijn gestuit, de overeenkomst op dat moment op grond van het bepaalde in artikel 7:402 lid 2 BW op te zeggen. Zij heeft echter geen van deze mogelijkheden benut.
4.19. Eprom heeft nog gesteld dat zij niet in verzuim is geraakt omdat het Fuwapol nog niet gereed was en zij derhalve nog niet gehouden was tot oplevering van de actuele niveau-indicatoren. Gelet op het hiervoor onder 4.16. overwogene, is aan die stelling van Eprom de grondslag komen te ontvallen, zodat die stelling reeds op grond daarvan niet kan slagen. Daar komt bij dat Eprom in de hiervoor onder 2.9. weergegeven e-mail van 21 april 2009 zelf heeft aangegeven dat zij de oplevering per 1 juli 2009 kon realiseren, maar zonder niveau-indicatoren. VTSPN kon uit die mededeling van Eprom afleiden dat Eprom dit onderdeel niet conform het overeengekomene wilde nakomen. Het verzuim is derhalve, zonder dat daartoe een ingebrekestelling nodig was, op grond van het bepaalde in artikel 6:83 onder c BW ingetreden.
(ii) de functieomschrijvingen
4.20. VTSPN stelt ook dat Eprom toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst en de aanvullende overeenkomst, omdat functies en functiereeksen ontbreken, een toelichting op de aangeleverde functiereeksen ontbreekt, de onderlinge differentiatie en de zwaarte discriminatie ontbreekt en de CAO-vereisten en werkgeversvisie niet, althans onvoldoende, is opgenomen.
4.21. Het meest verstrekkende verweer van Eprom daartegen is dat zij niet in verzuim is geraakt.
4.22. Op grond van het bepaalde in artikel 6:82 BW treedt het verzuim in, wanneer de schuldenaar in gebreke wordt gesteld bij een schriftelijke aanmaning waarbij hem een redelijke termijn voor nakoming wordt gesteld en nakoming binnen deze termijn uitblijft.
Een dergelijke ingebrekestelling ten aanzien van de gestelde overige tekortkomingen met betrekking tot het LFNP valt in de hiervoor onder 2.10 vermelde brief niet te lezen, nu VTSPN Eprom daarin geen enkele termijn voor herstel van de gebreken heeft gegund. Integendeel, VTSPN concludeert dat Eprom niet tijdig en juist heeft geleverd en ook zal leveren. De stelling van VTSPN dat er veel overleg is gevoerd en zij met Eprom heeft gesproken over de (vermeende) wanprestatie van Eprom doet hier niet aan af, nu niet gesteld of gebleken is dat ten tijde van deze gesprekken, dan wel daarna, aan Eprom schriftelijk te kennen is gegeven binnen welke termijn zij alsnog diende na te komen. Dat VTSPN Eprom in gebreke heeft gesteld als bedoeld in artikel 6:82 BW is dan ook niet gebleken. Van de situatie dat VTSPN uit een mededeling of het gedrag van Eprom mocht afleiden dat zij niet meer wilde nakomen, zoals hiervoor in 4.19. geconcludeerd, is ook geen sprake. Eprom is op dit onderdeel van de overeenkomst dan ook niet in verzuim geraakt.
4.23. Uit het hiervoor vermelde volgt dat Eprom met betrekking tot de opdracht tot het aanleveren van actuele niveau-indicatoren toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming daarvan. Ten aanzien van de overige verplichtingen uit hoofde van die overeenkomst en aanvullende overeenkomst is Eprom niet in verzuim geraakt.
4.24. Vooropgesteld wordt dat gelet op de inhoud van de onder 2.10 vermelde brief van VTSPN, die brief een opzegging als bedoeld in artikel 7:408 lid 1 behelst en niet -zoals
VTSPN stelt- een ontbindingsverklaring. Uit de inhoud van die brief blijkt op geen enkele wijze dat VTSPN de met Eprom gesloten overeenkomsten ontbindt. Van een rechtsgeldige buitengerechtelijke ontbinding van de overeenkomsten is reeds op grond daarvan geen sprake. De door VTSPN in reconventie primair gevorderde verklaring voor recht dat zij de overeenkomsten rechtsgeldig heeft ontbonden zal dan ook worden afgewezen. Dit geldt zowel voor de overeenkomst en de aanvullende overeenkomst, als voor de hierna nog te bespreken leergang- en implementatie-overeenkomst.
4.25. VTSPN vordert in reconventie tevens (primair en subsidiair) dat de rechtbank de overeenkomsten alsnog (partieel) zal ontbinden. De rechtbank zal daarop thans ingaan.
4.26. Het bepaalde in artikel 6:265 BW geeft aan VTSPN in beginsel de bevoegdheid bij iedere tekortkoming van Eprom in de nakoming van de overeenkomst de overeenkomst te ontbinden. Dit is anders indien de tekortkoming gezien haar geringe betekenis de ontbinding niet rechtvaardigt en in het geval dat Eprom niet in verzuim is.
4.27. Het in de tussenconclusie vermelde, brengt mee dat de overeenkomst en de aanvullende overeenkomst kunnen worden ontbonden voor zover die zien op de oplevering van de actuele niveau-indicatoren. Eprom is immers op dit punt toerekenbaar tekortgeschoten en dit is van een zodanige betekenis dat het ook ontbinding rechtvaardigt. In zoverre is het door VTSPN in reconventie subsidiair op dit punt gevorderde voor toewijzing vatbaar.
4.28. Voor zover die overeenkomsten zien op de oplevering van de functieomschrijvingen is het door VTSPN in reconventie subsidiair gevorderde niet voor toewijzing vatbaar, nu Eprom immers op dit punt niet in verzuim is geraakt. Dit neemt echter niet weg dat VTSPN op grond van het bepaalde in artikel 7:411 BW de overeenkomst en de aanvullende overeenkomst ten aanzien daarvan wel heeft kunnen beëindigen. Eprom heeft dan evenwel onder de in artikel 7:411 BW vermelde omstandigheden recht op een redelijk loon waarop de uit de voortijdige beëindiging voortvloeiende besparingen in mindering moeten worden gebracht.
evenredige vermindering wederzijdse prestatie
4.29. Ontbinding wegens niet-nakoming heeft tot gevolg de beëindiging van de door de overeenkomst tussen partijen geschapen rechtsverhouding. Zij bevrijdt partijen van de niet nagekomen verbintenissen en verplicht hen tot ongedaanmaking (restitutie) van reeds verrichte prestaties. Een gedeeltelijke ontbinding leidt slechts tot de ondergang van de daardoor getroffen verbintenissen; voor het overige behoudt de overeenkomst haar normale werking. Op grond van het bepaalde in artikel 6:270 BW zal een evenredige vermindering in de wederzijdse prestatie dienen te worden vastgesteld. Dit betekent in dit geval dat Eprom niet langer gehouden is compleet en volledig op te leveren en VTSPN niet meer gehouden is facturen te voldoen die daar op zien.
4.30. VTSPN stelt dat dit meebrengt dat zij niet langer gehouden is de openstaande facturen, waarvan Eprom in conventie betaling vordert, aan Eprom te voldoen.
Uit de door Eprom in het geding gebrachte door VTSPN onbetaald gelaten facturen blijkt echter dat die bedragen zien op werkzaamheden die Eprom daadwerkelijk heeft verricht met betrekking tot de functieomschrijvingen. Door Eprom is gesteld dat in de overeenkomst weliswaar is bepaald dat zou worden gedeclareerd op basis van het aantal door haar opgeleverde functiebeschrijvingen / functiereeksen, maar dat die wijze van declareren op verzoek van VTSPN is losgelaten en zij vervolgens op basis van het aantal gewerkte en geaccordeerde uren tegen het afgesproken uurtarief is gaan declareren, zodat zij enkel de daadwerkelijk verrichte werkzaamheden heeft gefactureerd. VTSPN heeft die stelling van Eprom onvoldoende weersproken, zeker nu vast staat dat een (groot) deel van de facturen op die basis aan Eprom zijn betaald. Nu de actuele niveau-indicatoren door Eprom niet zijn opgeleverd, en nu anderszins niet is gebleken, moet dan ook worden aangenomen dat Eprom daar ook geen uren bij VTSPN voor in rekening heeft gebracht. Van een vermindering van de wederzijdse prestatie, zoals door VTSPN gesteld, kan dan ook geen sprake zijn.
4.31. VTSPN stelt ook dat op grond van het bepaalde in artikel 13 van de overeenkomst de kosten die minder zijn gemaakt dan begroot op de kostprijs in mindering dienen te strekken. Zij voert daartoe aan dat gelet op de door Eprom gefactureerde bedragen, het aantal uren dat door Eprom aan de opdracht is besteed minder is dan zij begroot had te besteden.
Die stelling van VTSPN kan niet slagen. Het bepaalde met betrekking tot het minderwerk ziet immers op de situatie dat het aantal uren dat daadwerkelijk met de opdracht zou zijn gemoeid minder zou zijn dan begroot. In dat geval zouden die niet gemaakte kosten aan uren in mindering dienen te strekken op het overeengekomen bedrag voor de werkzaamheden. Daarvan is in dit geval geen sprake omdat, zoals door Eprom is gesteld en onvoldoende door VTSPN is weersproken, de gefactureerde bedragen zien op de daadwerkelijk gemaakte uren aan de opdracht en haar vordering daarop ook is gebaseerd.
Voor zover deze stelling van VTSPN zich ook richt op de andere met Eprom in dit geding in geschil zijnde overeenkomsten, geldt hetzelfde.
4.32. De rechtbank stelt voorop dat zij op grond van de door VTSPN als productie 34b in het geding gebrachte voorbeeld functieomschrijving VTSPN (in samenwerking met SDU), constateert dat die functieomschrijving niet conform het format is zoals VTSPN en Eprom met elkaar zijn overeengekomen. Dit blijkt ook uit de door VTSPN als productie 35 in het geding gebrachte verklaring van SDU. Daaruit blijkt immers dat politie en SDU om hun moverende redenen zelf hebben gekozen om vanuit de eigengedachtevorming tot een functieomschrijving te komen en tot een andere indeling van de functiematrix. Dat dit is geschied omdat het door Eprom aangeleverde materiaal met betrekking tot de functieomschrijvingen volledig nutteloos was, blijkt daaruit niet. Uit die verklaring blijkt voorts dat dit materiaal van Eprom door SDU nog wel is gebruikt voor een check achteraf.
Daar komt bij dat nu als uitgangspunt een ander format is gehanteerd dan met Eprom overeengekomen, niet is vast te stellen in hoeverre SDU in het geval zij wel hetzelfde format als Eprom als uitgangspunt had gehanteerd, gebruik had kunnen maken van de reeds door Eprom opgestelde functieomschrijvingen. Dit geldt temeer nu VTSPN niet heeft betwist dat Eprom op het gebied van het opstellen van functieomschrijvingen deskundig is, zodat moet worden aangenomen dat de door Eprom aangeleverde functieomschrijvingen van waarde waren voor SDU, althans in ieder geval van waarde hadden kunnen zijn in het geval hetzelfde format was gevolgd. De stelling van VTSPN dat die functieomschrijvingen van geen enkele waarde waren voor haar en voor SDU volgt de rechtbank dan ook niet.
Wanneer ervoor gekozen wordt om een andere opdrachtgever de opdracht integraal te laten overdoen, waarbij kennelijk vanuit andere invalshoeken / gezichtspunten is gewerkt, gaat het niet aan de hierbij te maken kosten als schade bij de aansprakelijke opdrachtgever te verhalen, zeker als degene niet een laatste kans heeft gekregen om het afgesprokene op te leveren. Het door VTSPN gedane bewijsaanbod zal worden gepasseerd, nu dit in het licht van het hiervoor vermelde verschil in aanpak en uitvoering tussen Eprom en SDU, niet kan bijdragen aan een andere conclusie.
4.33. De door VTSPN gevorderde schadevergoeding die zij stelt te hebben geleden ten gevolge van het niet nakomen door Eprom is evenmin voor toewijzing vatbaar.
Niet gebleken is immers dat VTSPN in verband met het niet opleveren van Eprom van de actuele niveau-indicatoren schade heeft geleden. VTSPN heeft Eprom daarvoor niet betaald en heeft uiteindelijk niet het totaal door Eprom geoffreerde bedrag aan haar voldaan. Immers, van het door Eprom aan VTSPN geoffreerde bedrag voor de overeenkomst en de aanvullende overeenkomst van in totaal € 335.883,-- inclusief BTW is door VTSPN een bedrag van € 162.684,90 inclusief BTW voldaan. Ook met het thans nog gevorderde bedrag door Eprom van € 68.909,85 inclusief BTW, resteert nog een niet in rekening gebracht bedrag van € 104.289,25, inclusief BTW, hetgeen geacht moet worden te zien op de door Eprom niet opgeleverde werkzaamheden met betrekking tot de actuele niveau-indicatoren.
Niet valt in te zien op grond waarvan VTSPN in verband met die niet in rekening gebrachte werkzaamheden dan ook schade heeft geleden. Het kan immers niet zo zijn, dat VTSPN niet aan Eprom voor die actuele niveau-indicatoren behoeft te betalen en evenmin aan SDU door dit bedrag als schade op Eprom te verhalen. Een en ander zou anders kunnen zijn indien VTSPN extra kosten heeft moeten maken om die door Eprom niet verrichte werkzaamheden te laten uitvoeren, maar daarvan is niet gebleken.
4.34. Het hiervoor vermelde leidt ertoe, dat het door Eprom in conventie onder 1. gevorderde bedrag van € 45.142,65 voor toewijzing vatbaar is. Het door Eprom onder 2. gevorderde primaire bedrag zal worden afgewezen. Eprom heeft, zoals zij zelf stelt, 37 uren gedeclareerd waarvoor zij geen werkzaamheden heeft verricht, zodat aan haar daarvoor dan ook geen recht op betaling toekomt. Die door Eprom gevorderde 37 uren waarvoor zij geen werkzaamheden heeft verricht, zijn ook niet ten titel van schadevergoeding voor toewijzing vatbaar. Eprom heeft daartoe onvoldoende concrete feiten en/of omstandigheden gesteld.
Het door Eprom subsidiair gevorderde bedrag is, gelet op het hiervoor overwogene, wel voor toewijzing vatbaar.
4.35. Het door VTSPN in reconventie subsidiair gevorderde is voor toewijzing vatbaar voor zover die vordering op de partiële ontbinding van de overeenkomst en de aanvullende overeenkomst ziet. De door VTSPN in reconventie subsidiair en ook meer subsidiair gevorderde schadevergoeding zal worden afgewezen.
4.36. Eprom vordert in conventie betaling van het factuurbedrag in verband met de door haar verrichte werkzaamheden in het kader van de leergang-overeenkomst. Zij heeft gesteld dat zij niet in verzuim is geraakt omdat VTSPN, door de overeenkomst eenzijdig te beëindigen, haar daarmee heeft belet haar werkzaamheden te verrichten, zodat sprake is van schuldeisersverzuim.
4.37. VTSPN betwist dat zij gehouden is tot betaling daarvan, nu Eprom toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van die overeenkomst en dat dit de (partiële) ontbinding van die overeenkomst rechtvaardigt. Zij stelt daartoe dat Eprom op grond van het overeengekomene gehouden was een opleidingsboek te ontwikkelen, zulks nadat het LFNP met niveau-indicatoren zou zijn opgeleverd, en een opleidingstraject voor HRM-functionarissen. Eprom heeft, naar de stelling van VTSPN, slechts een concept van het opleidingsboek gemaakt dat door VTSPN niet is goedgekeurd.
4.38. Uit de leergang-overeenkomst blijkt dat Eprom op grond van die overeenkomst zowel een leerboek diende te ontwikkeling als een opleidingstraject voor operationele HRM-functionarissen en vakinhoudelijke deskundigen. Van de zijde van Eprom is niet betwist dat zij geen opleidingstraject heeft ontwikkeld. In zoverre is zij dan ook tekortgeschoten. Uit de door VTSPN overgelegde productie 38 blijkt, zoals VTSPN ook stelt, dat een definitieve versie van het leerboek zou volgen en een definitieve factuur eerst nadat de actuele niveau-indicatoren zouden zijn opgeleverd. Eprom heeft die stelling niet gemotiveerd betwist. Nu die niveau-indicatoren niet door Eprom zijn opgeleverd, kan de door Eprom opgestelde tweede versie van dat leerboek dan ook niet als definitieve versie worden aangemerkt. In zoverre is Eprom eveneens tekortgeschoten.
4.39. Bezien moet thans worden of Eprom ook in verzuim is geraakt. Ten aanzien van het niet opleveren van de definitieve versie van het leerboek overweegt de rechtbank dat Eprom in de hiervoor onder 2.9. weergegeven e-mail van 21 april 2009 zelf heeft aangegeven dat zij zonder niveau-indicatoren zou opleveren. VTSPN kon uit die mededeling van Eprom afleiden dat Eprom dit onderdeel niet conform het overeengekomene wilde nakomen en zij dientengevolge evenmin een definitief leerboek op basis van die actuele niveau-indicatoren en een daarop gebaseerd opleidingstraject zou kunnen opleveren. Het verzuim is derhalve, zonder dat daartoe een ingebrekestelling nodig was, op grond van het bepaalde in artikel 6:83 onder c BW ingetreden.
4.40. Die toerekenbare tekortkoming van Eprom rechtvaardigt echter slechts een partiële ontbinding van de leergang-overeenkomst. Eprom heeft immers een eerste concept van het leerboek ontwikkeld en in zoverre deels aan haar verplichtingen voldaan. Dat dit concept voor VTSPN van geen enkele waarde is geweest, is onvoldoende gesteld of gebleken.
4.41. Het door Eprom in conventie gevorderde bedrag van € 35.539,35 betreft het totaal geoffreerde bedrag, vermeerderd met BTW. Die vordering is, zoals uit het hiervoor vermelde volgt, slechts toewijsbaar voor zover het de factuur betreft met betrekking tot het eerste concept ten bedrage van € 15.708,-- (als bijlage IV bij productie 24 bij dagvaarding overgelegd). Het overige is niet voor toewijzing vatbaar.
4.42. VTSPN heeft op geen enkele wijze gesteld op grond waarvan zij in verband met het toerekenbare tekortkomen van Eprom met betrekking tot de leergang-overeenkomst schade heeft geleden. Voor het ontbrekende deel heeft zij immers niet aan Eprom hoeven te betalen. Bij gebreke van een deugdelijke onderbouwing zal die vordering reeds op grond daarvan worden afgewezen.
de implementatie-overeenkomst
4.43. Eprom vordert in conventie, zoals door haar bij akte gewijzigd, een bedrag van
€ 5.784,40. Zij legt daaraan ten grondslag dat door de eenzijdige beëindiging door VTSPN van die overeenkomst, Eprom niet meer in staat is gesteld die overeenkomst na te komen, zodat VTSPN toerekenbaar tekort is gekomen in de nakoming van haar verplichtingen uit hoofde van die overeenkomst en zij dan ook gehouden is de dientengevolge geleden schade aan Eprom te vergoeden.
4.44. Eprom stelt dat zij ervan uit mocht gaan dat zij de werkzaamheden uit hoofde van die overeenkomst zou kunnen uitvoeren en in verband daarmee geen vervangend werk gegenereerd en/of verkregen heeft, zodat haar schade gelijk is in de rekening gebrachte factuurbedragen van € 11.566,80, waarvan VTSPN een bedrag van € 5.783,40 onbetaald heeft gelaten.
4.45. VTSPN betwist dat zij gehouden is dit bedrag te voldoen. Zij stelt zich op het standpunt dat nu Eprom haar verplichtingen uit de implementatie-overeenkomst niet is nagekomen, zij die overeenkomst terecht buitengerechtelijk heeft ontbonden, dan wel die overkomst alsnog dient te worden ontbonden.
4.46. Eprom heeft als meest verstrekkend verweer gesteld, dat zij niet in verzuim is geraakt omdat VTSPN haar niet ingebreke heeft gesteld.
4.47. Een ingebrekestelling als bedoeld in artikel 6:82 BW ten aanzien van de gestelde tekortkomingen met betrekking tot de implementatie-overeenkomst valt in de onder 2.10 vermelde brief niet te lezen. Daaruit blijkt immers niet dat VTSPN Eprom nog een termijn voor herstel van die gebreken heeft gegund. Dat VTSPN Eprom in gebreke heeft gesteld als bedoeld in artikel 6:82 BW is dan ook niet gebleken, zodat Eprom voor zover het de implementatie-overeenkomst betreft niet in verzuim is geraakt.
4.48. Dit neemt echter niet weg dat VTSPN op grond van het bepaalde in artikel 7:411 BW de implementatie-overeenkomst wel heeft kunnen beëindigen. Ten aanzien daarvan heeft Eprom onder de in artikel 7:411 BW vermelde omstandigheden recht op een redelijk loon waarop de uit de voortijdige beëindiging voortvloeiende besparingen in mindering moeten worden gebracht. Nu tussen partijen echter vaststaat dat Eprom in verband met de implementatie-overeenkomst geen werkzaamheden heeft verricht, heeft zij dan ook geen recht op loon. Dit brengt tevens mee dat het door VTSPN reeds betaalde bedrag van
€ 5.783,40 ten onrechte aan Eprom is betaald en door middel van verrekening op het door VTSPN aan Eprom te betalen bedrag in mindering dient te strekken.
4.49. Dat Eprom de door haar gestelde schade heeft geleden, daargelaten de vraag of dit aan de handelwijze van VTSPN is te wijten, is niet gebleken. Eprom heeft immers onvoldoende concrete feiten en/of omstandigheden gesteld op grond waarvan kan worden aangenomen dat zij geen werkzaamheden heeft gegenereerd of verkregen gelijk aan de factuurbedragen van € 11.566,80. Die vordering is, bij gebreke van een deugdelijke onderbouwing, dan ook niet voor toewijzing vatbaar.
4.50. Het door VTSPN in reconventie gevorderde met betrekking tot de implementatie-overeenkomst zal, bij gebreke van verzuim aan de zijde van Eprom, worden afgewezen.
4.51. Het hiervoor overwogene leidt in conventie tot de volgende slotsom.
Het onder 1. in conventie gevorderde bedrag van € 45.142,65 (inclusief BTW) zal worden toegewezen evenals het onder 2. subsidiair gevorderde bedrag van € 17.832,15 (inclusief BTW). Van het onder 3. in conventie gevorderde bedrag zal een bedrag van € 15.708,-- (inclusief BTW) worden toegewezen. Derhalve in totaal een bedrag van € 78.682,80 (inclusief BTW). Daarop dient echter een bedrag van € 5.783,40 (inclusief BTW) in mindering te strekken in verband met de ten onrechte gedane betaling door VTSPN. Derhalve zal VTSPN aan Eprom een bedrag van in totaal € 72.899,40 (inclusief BTW), te vermeerderen met de gevorderde rente, die door VTSPN niet is weersproken, aan VTSPN dienen te voldoen.
Het overige onder 3. en het onder 4. in conventie gevorderde zal worden afgewezen.
4.52. De onder 5. in conventie gevorderde vergoeding van buitengerechtelijke
(incasso-)kosten zal eveneens worden afgewezen. De rechtbank hanteert het uitgangspunt dat dergelijke kosten alleen voor vergoeding in aanmerking komen, indien zij betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een (niet aanvaard) schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier.
Eprom heeft weliswaar gesteld dat de gevorderde kosten geen betrekking hebben op verrichtingen waarvoor de proceskostenveroordeling een vergoeding pleegt in te sluiten, maar uit de gegeven omschrijving van deze werkzaamheden dient het tegendeel te worden afgeleid.
4.53. De door Eprom in conventie gevorderde kosten van een eventuele executie zullen worden afgewezen, nu Eprom niet stelt en preciseert op welke vorm van executiekosten die vordering ziet.
4.54. VTSPN zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in conventie worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Eprom worden begroot op:
- dagvaarding € 87,93
- vast recht 3.210,00
- salaris advocaat 2.235,00 (2,5 punt x tarief € 894,00)
Totaal € 5.532,93
4.55. De door VTSPN op grond van artikel 233 lid 3 Rv verzochte zekerheidstelling aan de uitvoerbaar bij voorraadverklaring van het vonnis in conventie zal niet worden gehonoreerd. Niet is komen vast te staan dat Eprom niet in staat zal blijken te zijn tot terugbetaling aan VTSPN over te gaan. De enkele omstandigheid dat Eprom in 2009 een gering negatief eigen vermogen en werkkapitaal had, brengt dit nog niet mee. Die omstandigheid zegt immers onvoldoende over de huidige financiële positie van Eprom.
4.56. Het hiervoor overwogene leidt in reconventie tot de volgende slotsom.
De door VTSPN in reconventie gevorderde partiële ontbinding zal voor zover het de overeenkomst en de aanvullende overeenkomst betreft worden ontbonden ten aanzien van de oplevering van de actuele niveau-indicatoren. Voor zover het de leergang-overeenkomst betreft zal die overeenkomst partieel worden ontbonden, zulks ten aanzien van het opleidingstraject en het definitieve leerboek. Het overige door VTSPN in reconventie onder 1. gevorderde zal worden afgewezen.
4.57. De onder 2. in reconventie gevorderde vergoeding van buitengerechtelijke
(incasso-)kosten zal eveneens worden afgewezen. De rechtbank hanteert het uitgangspunt dat dergelijke kosten alleen voor vergoeding in aanmerking komen, indien zij betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een (niet aanvaard) schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier.
VTSPN heeft weliswaar gesteld dat de gevorderde kosten geen betrekking hebben op verrichtingen waarvoor de proceskostenveroordeling een vergoeding pleegt in te sluiten, maar uit de gegeven omschrijving van deze werkzaamheden dient het tegendeel te worden afgeleid.
4.58. Aangezien elk van partijen in reconventie als op enig punt in het ongelijk gesteld is te beschouwen, zullen de proceskosten worden gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze.
5. De beslissing
De rechtbank
in conventie
5.1. veroordeelt VTPS om aan Eprom te betalen een bedrag van € 72.899,40 (tweeënzeventig duizendachthonderdnegenennegentig euro en veertig eurocent), inclusief BTW, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119a BW daarover telkens vanaf de respectievelijk vervaldata van de datum van de facturen tot de dag van volledige betaling,
5.2. veroordeelt VTSPN in de proceskosten in conventie, aan de zijde van Eprom tot op heden begroot op
€ 5.532,93,
5.3. verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4. wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.5. ontbindt de overeenkomst van 20 september 2006 en de aanvullende overeenkomst van 30 oktober 2008 voor zover het de oplevering van de actieve niveau-indicatoren betreft en de leergang-overeenkomst van 30 oktober 2008 voor zover het de oplevering van het opleidingstraject en het definitieve leerboek betreft,
5.6. verklaart dit vonnis in reconventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.7. compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.8. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Y. Sneevliet, bijgestaan door mr. M.E.M.C. van Raaij als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 14 december 2011.