ECLI:NL:RBUTR:2011:BU8253

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
8 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
316356 / HA RK 11-521
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen kinderrechter in familiezaken

In deze wrakingszaak heeft verzoeker, wonende te [woonplaats], mr. [X], kinderrechter in de sector familie en toezicht van de Rechtbank Utrecht, gewraakt. Dit gebeurde tijdens een zitting op 1 december 2011, waar mr. [X] een verhoor leidde in een zaak betreffende de uithuisplaatsing van de kinderen van verzoeker en mevrouw [belanghebbende]. Verzoeker voelde zich benadeeld door de gang van zaken en de opmerking van mr. [X] dat hij zijn papieren niet mocht voorlezen. Verzoeker stelde dat mr. [X] partijdig was, omdat deze eerder een zaak over een uithuisplaatsing van een van zijn kinderen had behandeld.

De rechtbank heeft op 8 december 2011 de beslissing genomen over het wrakingsverzoek. Tijdens de mondelinge behandeling op 6 december 2011 zijn partijen niet verschenen, en de rechtbank heeft de inhoud van het proces-verbaal van de zitting van 1 december 2011 als uitgangspunt genomen. De rechtbank overwoog dat er onvoldoende feiten of omstandigheden waren die duiden op een persoonlijke vooringenomenheid van mr. [X]. De rechtbank benadrukte dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken.

De rechtbank concludeerde dat de eerdere beslissing van mr. [X] in een andere zaak geen wrakingsgrond vormt en dat de emoties van verzoeker tijdens de zitting begrijpelijk waren, maar niet duiden op partijdigheid van de rechter. Het verzoek tot wraking werd afgewezen, en de rechtbank droeg de griffier op om deze beslissing aan de betrokken partijen te zenden. De zaak zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van schorsing.

Uitspraak

beslissing
RECHTBANK UTRECHT
zaaknummer / rekestnummer: 316356 / HA RK 11-521
Beslissing van 8 december 2011 van de rechtbank Utrecht, meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingsverzoeken
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
en
MR. [X],
kinderrechter in de sector familie en toezicht van deze rechtbank,
verder te noemen mr. [X].
1. Het verloop van de procedure
1.1. In de hoofdprocedure met zaaknummers 315680 / JE RK 11-3009, 314355 / JE RK-2760 en 315686 / JE RK 11-3011 heeft mr. [X] ter zitting van 1 december 2011 een aanvang gemaakt met een verhoor in verband met -voor zover hier van belang -
de op 18 november 2011, op verzoek van de William Schrikker Jeugdbescherming (WJS), verleende crisismachtiging uithuisplaatsing van de drie minderjarige kinderen van [verzoeker] en mevrouw [belanghebbende] en
- het verzoek van WJS tot verlenging van de ondertoezichtstelling van deze kinderen.
1.2. [verzoeker] heeft mr. [X] ter zitting van 1 december 2011 gewraakt. Van deze zitting is proces-verbaal
opgemaakt.
1.3. Mr. [X] heeft niet in de wraking berust en een schriftelijke reactie gegeven op het verzoek tot wraking.
1.4. Partijen zijn door de griffier van deze rechtbank opgeroepen voor de mondelinge behandeling van het wrakingverzoek op 6 december 2011. [verzoeker] is niet ter zitting verschenen. Mr. [X] is niet verschenen, zoals hij in zijn schriftelijke reactie heeft medegedeeld. De belanghebbende [belanghebbende] is, met voorafgaand bericht, niet verschenen. WJS is evenmin verschenen.
2. De beoordeling
2.1. Bij haar beoordeling zal de rechtbank uitgaan van hetgeen in het proces-verbaal van de zitting van 1 december 2011 is opgenomen, nu [verzoeker] de inhoud van dit proces-verbaal niet heeft betwist.
2.2. Uit het proces-verbaal van de zitting blijkt dat [verzoeker], nadat hij de opmerking van mr. [X] dat zij elkaar eerder hebben gezien heeft bevestigd, heeft gezegd dat hij papieren die hij in zijn hand hield wilde voorlezen, waarop mr. [X] volgens het proces-verbaal heeft gezegd: “Het onderwerp…”, waarop [verzoeker] heeft gezegd: Als ik dit niet mag voorlezen dan wraak ik deze kamer. De reden daarvoor is dat u weer partijdig bent. De vorige keer had u het ook fout, toen ben ik in hoger beroep gegaan”. En verder “U zegt dat ik mijn pleidooi niet mag houden klopt dat?”. Het proces-verbaal vermeldt dat mr. [X] daarop heeft gezegd: “Ik zeg u alleen dat het onderwerp is…” en dat [verzoeker] heeft geantwoord, terwijl hij opstond en de papieren omhooghield: “Het onderwerp maakt niet uit. Hier staat het in. Ik wraak deze kamer (…)”
2.3. In zijn schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek brengt mr. [X] naar voren dat, voor zover hij het op grond van de gang van zaken ter zitting kan beoordelen, [verzoeker] zijn verzoek baseert op het feit dat mr. [X] eerder een zaak over een uithuisplaatsing van een dochter van [verzoeker] heeft behandeld en beslist en op de -volgens mr. [X] onjuiste- veronderstelling dat [verzoeker] zijn aantekeningen niet zou mogen voorlezen. De beslissing in de eerdere zaak is volgens mr. [X] geen wrakingsgrond. Voorts stelt mr. [X] dat hij ter zitting de volgorde van behandeling aan de aanwezigen heeft meegedeeld en dat hij [verzoeker], nadat deze het woord had gekregen, nogmaals de volgorde wilde verduidelijken. Daarvoor kreeg hij echter niet de kans. Volgens mr. [X] kwam het van een soort voorwaardelijke wraking, namelijk als [verzoeker] zijn zin niet zou krijgen, tot een wraking omdat mr. [X] aan de (volg)orde van de behandeling wenste vast te houden.
2.4. De rechtbank overweegt dat voor de beoordeling van dit wrakingsverzoek de toepasselijke norm is gegeven in artikel 36 Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (RV) en artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), in samenhang met de door de Hoge Raad en het Europese Hof voor de Rechten van de Mens ontwikkelde criteria. Artikel 36 RV bepaalt dat op verzoek van een partij de rechter die een zaak behandelt, kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
2.5. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 36 Rv/artikel 6 EVRM dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van haar/zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een voorningenomenheid koestert althans dat de bij die procespartij bestaande vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is.
2.6. Er zijn onvoldoende feiten of omstandigheden gesteld dan wel gebleken op grond waarvan kan worden geoordeeld dat sprake is van persoonlijke vooringenomenheid van mr. [X] jegens [verzoeker]. Onderzocht zal daarom slechts worden of er objectief bepaalde feiten en omstandigheden zijn die [verzoeker] grond geven te vrezen dat het mr. [X] aan onpartijdigheid ontbreekt.
2.7. Het feit dat een rechter in een eerdere zaak een voor één van de partijen negatieve beslissing heeft genomen, leidt er niet toe dat in een volgende soortgelijke zaak tussen die partijen sprake is van de schijn van partijdigheid van de rechter. Het behoort immers tot de normale, uit zijn aanstelling voortvloeiende taken van een rechter om bij het beoordelen van elke zaak die hem wordt voorgelegd telkens opnieuw de relevante feiten te selecteren en te waarderen en de rechtsregels toe te passen die daarvoor in aanmerking komen. Ook de omstandigheid dat de rechter in hoger beroep tot een ander oordeel komt dan de eerste rechter vormt geen grond voor de conclusie dat er sprake zou zijn van vooringenomenheid van de eerste rechter ten aanzien van een van de partijen.
2.8. Het leiden van de zitting, waaronder het bepalen van de volgorde van de te behandelen onderwerpen, behoort tot de taken van de behandelend rechter. Uit het proces-verbaal blijkt dat [verzoeker] er belang aan hechtte zijn standpunt in deze zaak kenbaar te maken en dat hij daarvoor op emotionele wijze aandacht vroeg. Deze emoties zijn, gelet op de aard van de zaak, niet onbegrijpelijk. Uit het proces-verbaal kan echter niet worden afgeleid dat mr. [X] [verzoeker] niet zou toestaan de schriftelijke stukken voor te lezen. Op grond van het voorgaande kan niet worden geoordeeld dat mr. [X] blijk heeft gegeven van vooringenomenheid dan wel dat de vrees van [verzoeker] hiertoe objectief gerechtvaardigd is.
2.9. Voorts overweegt de rechtbank dat, mochten de opmerkingen van [verzoeker] “Binnen twaalf dagen geeft u mij de tijd om te reageren. Ik ben ziek geweest. Ik heb geen advocaat meer” zoals vermeld in het proces-verbaal bedoeld zijn als wrakingsgronden, deze niet tot toewijzing van het verzoek tot wraking kunnen leiden, nu deze feiten en omstandigheden evenmin een aanwijzing vormen voor (de schijn van) partijdigheid van mr. [X].
2.10. Het voorgaande leidt er toe dat het verzoek wordt afgewezen.
3. De beslissing
De rechtbank,
3.1. wijst het verzoek tot wraking van mr. [X] af;
3.2. draagt de griffier op deze beslissing aan [verzoeker], mr. W.A. Voorrips en de William Schrikker Jeugdbescherming te zenden, alsmede aan mr. P. Dondorp sectorvoorzitter van de sector familie en toezicht van deze rechtbank en mr. H. AE Uniken Venema, president van deze rechtbank;
3.3. bepaalt dat de zaak dient te worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van schorsing in verband met dit wrakingsverzoek.
Deze beschikking is gegeven door mr. J. Sap, mr. P.S. Elkhuizen en mr. M. ter Brugge en in het openbaar uitgesproken op 8 december 2011.