Sector handel en kanton
Handelskamer
zaaknummer / rolnummer: 300672 / HA ZA 11-189
Vonnis van 30 november 2011
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Kropswolde,
eiseres,
advocaat mr. A.K. Doornbosch te Assen,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
THE PHONE HOUSE NETHERLANDS FRANCHISE B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Amersfoort,
gedaagde,
advocaat mr. E.B.M. Brons - Stikkelbroeck te Utrecht.
Partijen zullen hierna [eiseres] en TPH Netherlands genoemd worden.
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 4 mei 2011
- het proces-verbaal van (meervoudige) comparitie van 12 oktober 2011.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2.1. [eiseres] is rechtsopvolgster van de vennootschap onder firma [VOF] v.o.f. De heer [A] is samen met zijn echtgenote enig aandeelhouder en hij is statutair bestuurder van [eiseres].
2.2. In juli 2004 is door (de rechtsvoorgangster van) [eiseres] als franchisenemer een franchiseovereenkomst gesloten met TPH Netherlands als franchisegever, die betrekking had op een The Phone House winkel in winkelcentrum [naam] te [vestigingsplaats] (hierna: vestiging [naam]). In deze franchiseovereenkomst is, voor zover van belang, in artikel 22 het volgende bepaald:
Artikel 22 Overdracht rechten
22.1 Het is Franchisenemer niet toegestaan zonder toestemming van Franchisegever zijn rechten en verplichtingen, voortvloeiende uit deze overeenkomst, aan een ander te verkopen, te vervreemden of op enigerlei wijze het gebruik en/of genot daarvan af te staan noch om deze op enigerlei wijze te bezwaren of te belasten of in een besloten vennootschap in te brengen.
(…)
22.5 Blijft een voordracht van Franchisegever binnen de gestelde termijn uit dan is Franchisenemer vervolgens gerechtigd zelf een overnemer voor te dragen. Franchisegever is niet gehouden om de overeenkomst met deze overnemende partij voort te zetten indien deze niet voldoet aan redelijk door Franchisegever te stellen eisen van vakbekwaamheid, kredietwaardigheid en non-concurrentie.
(…)
2.3. Naast de vestiging [naam] heeft de heer [A] (via een andere entiteit) in winkelcentrum Hoogezand een schoenmakerij, waar hij het grootste deel van zijn tijd doorbracht en brengt, een juwelierszaak en een andere The Phone House winkel.
2.4. Begin 2007 besloot [eiseres] de activiteiten in de vestiging [naam] te beëindigen door deze The Phone House winkel en de daarbij behorende franchiseovereenkomst aan een derde over te dragen. Nadat [eiseres] op basis van artikel 22 van de franchiseovereenkomst de vestiging [naam] eerst aan TPH Netherlands had aangeboden en vervolgens aan haar collega franchisenemers, heeft [eiseres] de heer [B] (vader) en de heer [C] (zoon) aan TPH Netherlands voorgedragen als beoogde overnemers van de vestiging [naam]. [C] was in die tijd werkzaam bij de vestiging [naam]. Hiertoe hadden [eiseres] en de heren [heren] de intentie om een koopovereenkomst te sluiten, waarbij door de heren [heren] aan [eiseres] een koopprijs voor de vestiging [naam] zou worden betaald die betrekking had op inventaris, bouwkundige voorzieningen en goodwill.
2.5. In augustus 2007 heeft ten kantore van TPH Netherlands een gesprek plaatsgevonden tussen de heren [heren] enerzijds en de heren
[D] en [E] van TPH Netherlands anderzijds.
2.6. Op enig moment na dit gesprek in augustus 2007 is door TPH Netherlands jegens de heren [heren] kenbaar gemaakt dat zij niet in aanmerking kwamen als franchisenemers van TPH Netherlands. Een (onvoorwaardelijke) koopovereenkomst tussen [eiseres] en de beide heren [heren] is vervolgens niet tot stand gekomen.
2.7. Bij brief van 20 november 2007 heeft [eiseres] TPH Netherlands aansprakelijk gesteld voor de door haar te lijden schade. TPH Netherlands heeft geen aansprakelijkheid aanvaard.
3.1. [eiseres] vordert samengevat - voor recht te verklaren dat TPH Netherlands toerekenbaar tekort is geschoten in het voldoen aan haar verplichtingen jegens [eiseres] uit hoofde van de tussen hen geldende franchiseovereenkomst, dan wel uit hoofde van artikel 6:248 Burgerlijk Wetboek (BW), alsmede veroordeling van TPH Netherlands tot betaling van € 185.265,10. Dit alles vermeerderd met rente en kosten.
3.2. TPH Netherlands voert verweer.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4.1. [eiseres] voert aan dat door de ongemotiveerde weigering van TPH Netherlands om het overnametraject ten aanzien van de vestiging [naam] met de heren [heren] voort te zetten, de beoogde koopovereenkomst tussen [eiseres] en de heren [heren] niet is doorgegaan, waardoor [eiseres] schade heeft geleden. Zij grondt haar vorderingen op de stelling dat TPH Netherlands toerekenbaar tekort is geschoten in haar verplichtingen uit hoofde van de franchiseovereenkomst jegens [eiseres]. Uit artikel 22.5 van de franchise-overeenkomst volgt dat TPH Netherlands gehouden was om de franchise met de voorgestelde koper voort te zetten, tenzij deze koper niet voldeed aan de eisen die TPH Netherlands in redelijkheid aan de overnemer kon stellen op het gebied van vakbekwaamheid, kredietwaardigheid en non-concurrentie. Ook op basis van artikel 6:248 BW diende TPH Netherlands als franchisegever in redelijkheid mee te werken aan de door [eiseres] voorgenomen en al voorwaardelijk overeengekomen verkoop van de vestiging [naam] aan de heren [heren]. TPH Netherlands had geen te respecteren belang bij het uitsluiten van de heren [heren], nu uit niets bleek dat zij niet zouden voldoen aan in redelijkheid te stellen eisen van vakbekwaamheid, kredietwaardigheid of non-concurrentie, aldus [eiseres]. De hoogte van de geleden schade bedraagt volgens [eiseres] in totaal € 185.265,10. De schade bestaat allereerst uit de misgelopen koopsom van de overeenkomst van in totaal
€ 160.400,- (€ 7.400,- inventaris, € 3.000,- bouwkundige voorzieningen en € 150.000,- goodwill). Verder bestaat de schade uit het verlies van € 24.865,10 over de periode 1 januari tot 1 mei 2008, aldus [eiseres].
4.2. TPH Netherlands verweert zich - samengevat - door te stellen dat artikel 22.5 van de franchiseovereenkomst geen dwingende verplichting op TPH Netherlands legt om iedere overnamekandidaat per definitie toe te laten tot het selectietraject dan wel het selectietraject volledig te laten doorlopen. Het artikel houdt ook niet in dat TPH Netherlands een kandidaat pas kan weigeren indien aantoonbaar (in het selectietraject) is komen vast te staan dat deze niet voldoet aan (één van) de vereisten genoemd in dit artikel. De a-contrario-uitleg van [eiseres] kan dus niet worden gevolgd, aldus TPH Netherlands. De vestiging [naam] was een moeilijke vestiging, zodat TPH Netherlands – in verband met de op haar rustende zorgplicht als franchisegever – terughoudend diende te zijn en een zorgvuldige afweging diende te maken ten aanzien van het beoordelen van potentiële kandidaten die deze vestiging zouden willen overnemen. Na afloop van het kennismakingsgesprek in augustus 2007 heeft intern overleg plaatsgevonden, met als resultaat dat unaniem werd besloten niet verder te gaan met de heren [heren]. Dit is vervolgens per e-mail van 10 september 2007 aan de accountant van [eiseres] en een paar dagen later telefonisch aan de heer [C] medegedeeld. Op TPH Netherlands rust geen contractuele verplichting om gemotiveerd aan te geven waarom het selectietraject na een eerste kennismakingsgesprek wordt stopgezet. Tot slot voert TPH Netherlands aan dat de geclaimde schade niet is onderbouwd en dat [eiseres] niets heeft gedaan om de geclaimde schade te beperken terwijl een keur aan alternatieven denkbaar was. Ook betwist zij de hoogte van de schade.
4.3. Partijen verschillen allereerst van mening over de vraag hoe artikel 22.5 van de franchiseovereenkomst moet worden uitgelegd.
4.4. De vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding van partijen is geregeld, kan niet worden beantwoord op grond van alleen maar een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van dat contract. Voor de beantwoording van die vraag komt het immers aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
4.5. De rechtbank is - met TPH Netherlands - van oordeel dat er geen aanknopingspunten zijn om mee te gaan in de door [eiseres] voorgestelde (a-contrario) uitleg dat TPH Netherlands verplicht is om de franchise met een voorgedragen derde voort te zetten, tenzij deze derde niet voldoet aan de eisen op het gebied van vakbekwaamheid, kredietwaardigheid en non-concurrentie. Uit de aard van een franchise volgt dat een franchisegever (TPH Netherlands) bij het nemen van beslissingen ten opzichte van één franchisenemer ([eiseres]) niet alleen rekening heeft te houden met de belangen van deze ene franchisenemer maar met de belangen van al haar franchisenemers, terwijl daarnaast andere bedrijfseconomische (hoe loopt de onderneming) of meer subjectieve omstandigheden (vertrouwen) een rol kunnen en mogen spelen. TPH Netherlands heeft dan ook een (daaraan inherente) beleidsvrijheid om te beoordelen wie zij als beoogd overnemer accepteert. Dit betekent niet dat TPH Netherlands ten opzichte van [eiseres] iedere beslissing kan nemen die haar goeddunkt. TPH Netherlands is echter in beginsel gerechtigd om op basis van alle feiten en omstandigheden, in het licht van deze beleidsvrijheid, zelf te beslissen wie zij als beoogd overnemer accepteert, tenzij deze beslissing ten opzichte van [eiseres] niet meer als redelijk kan worden aangemerkt.
4.6. Wanneer de bovenstaande uitleg van artikel 22.5 van de franchiseovereenkomst wordt toegepast op de vaststaande feiten leidt dit tot het oordeel dat de beslissing van TPH Netherlands om geen traject met de heren [heren] aan te gaan c.q. voort te zetten ten opzichte van [eiseres] niet meer als redelijk kan worden aangemerkt.
De rechtbank overweegt hiertoe het volgende. Vaststaat dat in augustus 2007 een (oriënterend) gesprek tussen de heren [heren] en TPH Netherlands heeft plaatsgevonden en dat dit gesprek op geen enkele wijze een vervolg heeft gekregen. Weliswaar is op enig moment na het plaatsvinden van dit gesprek - partijen verschillen van mening over het exacte moment - door TPH Netherlands aan de heer [C] en aan [eiseres] medegedeeld dat besloten was om niet verder te gaan met de heren [heren], maar onvoldoende weersproken is dat de beslissing alleen is gebaseerd op het kennelijk bij TPH Netherlands tijdens het gesprek ontstane gevoel dat de heren [heren] onvoldoende geschikt zouden zijn. Ook is onvoldoende weersproken dat deze mededeling op geen enkele wijze is toegelicht. Wanneer een franchisenemer zijn vestiging aan een derde wenst over te dragen en hiervoor de in artikel 22 van de franchiseovereenkomst voorgeschreven route op de juiste manier volgt, is het vervolgens aan de franchisegever om deze wens van de franchisenemer en de door hem voorgedragen derde voldoende serieus te nemen. Er zal op zijn minst enig onderzoek naar de geschiktheid van de voorgedragen derde dienen plaats te vinden dat verder gaat dan een enkel eerste (kennismakings)gesprek. Of een (volledig) selectietraject dient te worden ingezet is in beginsel aan de franchisegever, maar een afwijzing van een voorgedragen derde alleen op basis van een tijdens een eerste gesprek ontstaan gevoel, zonder dit gevoel op enigerlei wijze te onderbouwen, is onvoldoende. Ook dient de eventuele afwijzing van een voorgedragen derde deugdelijk te worden gemotiveerd, zodat de franchisenemer inzicht krijgt in de wensen van de franchisegever ten aanzien van de concrete eisen waaraan een derde dient te voldoen. Op deze beide punten is door TPH Netherlands niet voldoende zorgvuldig jegens [eiseres] gehandeld.
4.7. Het bovenstaande oordeel is echter onvoldoende om te kunnen concluderen dat TPH Netherlands in redelijkheid verplicht was om mee te werken aan het overdragen van de vestiging [naam] aan de heren [heren]. Om tot dit oordeel te kunnen komen, dient de rechtbank immers de vraag te beantwoorden of TPH Netherlands wel had meegewerkt aan het overdragen van de vestiging [naam] aan de heren [heren] indien TPH Netherlands wel voldoende zorgvuldig (in voormelde zin) jegens [eiseres] had gehandeld. Vast staat dat de heren [heren] de vestiging samen wilden overnemen (waarbij [C] als bedrijfsvoerder zou optreden en [B] op de achtergrond als vraagbaak zou fungeren), terwijl TPH Netherlands om praktische bedrijfsredenen slechts met één persoon als aanspreekpunt zaken wilde doen, wat naar het oordeel van de rechtbank een valide reden is. Door [eiseres] zijn geen feiten en omstandigheden gesteld op basis waarvan inzicht gekregen kan worden in de mogelijke geschiktheid van (één van beide) heren [heren] om de vestiging [naam] te kunnen overnemen. Hierbij heeft bovendien nog te gelden dat het enkele vast komen te staan van de potentiële geschiktheid van (één van de beide) heren [heren] onvoldoende is, gelet op de aan TPH Netherlands toekomende beleidsvrijheid.
4.8. Aan een beoordeling van de door [eiseres] gestelde schade komt de rechtbank dan ook niet meer toe.
4.9. Uit het voorgaande volgt dat de vorderingen van [eiseres] dienen te worden afgewezen.
4.10. [eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van TPH Netherlands worden begroot op:
- griffierecht € 3.537,00
- salaris advocaat 4.263,00 (3 punten × tarief € 1.421,00)
Totaal € 7.800,00
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van TPH Netherlands tot op heden begroot op
€ 7.800,00,
5.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A. Steenbergen, mr. Y. Sneevliet en mr. G.A. Bos en in het openbaar uitgesproken op 30 november 2011.?