4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde feit heeft begaan en baseert zich daarbij op de aangifte en de verklaringen van de drie getuigen. Volgens de officier van justitie is verdachte in kwade toestand weggereden, zag hij opeens de parkeerwacht [slachtoffer ] voor zich en is toen met hoge snelheid op voornoemde parkeerwacht af gereden met de bedoeling om op hem in te rijden. De officier van justitie ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de verklaringen van zowel de aangever als de drie getuigen, nu deze kort na het incident zijn afgelegd en hij zich niet kan voorstellen dat de getuigen in zo’n kort tijdsbestek hun verklaringen op elkaar hebben afgestemd.
Ook het onder feit 2 ten laste gelegde feit acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen. Hij baseert zich daarbij wederom op de aangifte en verklaringen van de drie getuigen. Verdachte is op [slachtoffer ] afgelopen en heeft hem in al zijn kwaadheid een kopstoot gegeven, waarvan [slachtoffer ] pijn en letsel heeft ondervonden. Het is, aldus de officier van justitie, een gegeven dat een kopstoot gemakkelijk tot zwaar lichamelijk letsel kan leiden.
4.2 Het standpunt van de verdediging
Met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde is de verdediging van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van één van de ten laste gelegde feiten.
De raadsman stelt dat er bij verdachte geen sprake was van (voorwaardelijk) opzet om [slachtoffer ] van het leven te beroven, zwaar lichamelijk letsel toe te brengen dan wel hem te bedreigen met een misdrijf tegen het leven gericht.
De raadsman betoogt hiertoe dat verdachte zich niet bewust was van de aanwezigheid van [slachtoffer ], die in de tweede bocht gestaan zou hebben. Volgens de raadsman is het heel goed mogelijk dat verdachte, mede door het beperkte zicht op die plaats, [slachtoffer ] niet heeft gezien. In ieder geval heeft verdachte niet opzettelijk op [slachtoffer ] ingestuurd. De raadsman stelt daartoe dat verdachte ook geen enkel motief had om [slachtoffer ] te willen aanrijden, nu de bekeuring was uitgeschreven door een andere parkeerwacht dan [slachtoffer ].
De raadsman betoogt verder dat verdachte niet hard reed. Het feit dat de auto volgens getuigen hoge toeren maakte wil niet zeggen dat de auto ook veel snelheid maakte. Bovendien reed verdachte in een auto met dieselmotor, waarvan bekend is dat deze meer geluid maakt dan een benzinemotor. Gelet op de eerste bocht die verdachte moest nemen, is het bovendien niet mogelijk dat verdachte met hoge snelheid richting [slachtoffer ] reed.
De raadsman twijfelt voorts aan de betrouwbaarheid van de getuigenverklaringen van getuige [getuige 1] en [getuige 2] en stelt dat deze niet voor het bewijs gebezigd mogen worden. Volgens de raadsman stonden deze getuigen zodanig gepositioneerd, dat zij niet hebben kunnen zien dat verdachte recht op [slachtoffer ] instuurde.