ECLI:NL:RBUTR:2011:BU6280

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
8 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/600571-11 [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van rechtsvervolging wegens ontoerekeningsvatbaarheid na geweldsdelicten

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 8 november 2011 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die, na twee uur op vrije voeten te zijn geweest, geweld heeft gebruikt tegen toevallige passanten. De verdachte, die lijdt aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens, heeft zonder enige aanleiding een harde duw gegeven aan slachtoffer 3 en een trap tegen de fiets van slachtoffer 2, wat resulteerde in letsel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bewezen verklaarde strafbare feiten niet aan de verdachte kunnen worden toegerekend vanwege zijn psychische toestand. De rechtbank heeft de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging en gelast dat hij voor de duur van één jaar in een psychiatrisch ziekenhuis wordt geplaatst. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met verschillende psychologische rapporten die de ontoerekeningsvatbaarheid van de verdachte bevestigen. De officier van justitie en de verdediging hebben beiden verzocht om ontslag van rechtsvervolging en plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis, wat door de rechtbank is toegewezen. De rechtbank heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen beoordeeld, waarbij de vordering van slachtoffer 3 niet-ontvankelijk werd verklaard, terwijl de vordering van slachtoffer 1 werd toegewezen. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 37, 39, 57 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/600571-11 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 8 november 2011
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1979] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd in Maastricht PPC te Maastricht.
Raadsvrouwe mr. C.H. Dijkstra, advocaat te Amersfoort.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 25 oktober 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: op 10 juni 2011 [slachtoffer 1] heeft mishandeld.
Feit 2 primair: op 10 juni 2011 heeft geprobeerd om aan [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Feit 2 subsidiair: op 10 juni 2011 [slachtoffer 2] heeft mishandeld.
Feit 3: op 10 juni 2011 heeft geprobeerd om aan [slachtoffer 3] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen reden is voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte hetgeen aan hem onder de feiten 1, 2 primair en 3 ten laste is gelegd heeft begaan.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van hetgeen onder feit 2 primair en feit 3 aan verdachte ten laste is gelegd. Hiertoe heeft de raadsvrouwe het volgende aangevoerd.
Ten aanzien van feit 2 primair kan niet wettig en overtuigend bewezen worden dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Het betreft een enkele trap tegen de fiets van deze [slachtoffer 2] hetgeen geen poging tot zware mishandeling oplevert, mede gelet op het letsel dat [slachtoffer 2] hierdoor heeft bekomen.
Hetgeen onder feit 3 aan verdachte ten laste is gelegd kan evenmin wettig en overtuigend worden bewezen. De geweldshandeling bestaat uit één enkele duw. Dit is onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen van een poging zware mishandeling.
De feiten 1 en 2 subsidiair kunnen, naar het oordeel van de raadsvrouwe, bewezen worden.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
4.3.1 Vrijspraak van feit 2 primair en feit 3
De rechtbank is, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte heeft geprobeerd opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen aan [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3].
Gelet op de gepleegde geweldshandelingen, bestaande uit het geven van één enkele krachtige duw tegen [slachtoffer 3] en een enkele trap tegen de fiets waarop [slachtoffer 2] zat, is de rechtbank van oordeel dat deze geweldshandelingen geen poging tot zware mishandeling opleveren. De rechtbank zal verdachte derhalve van de feiten 2 primair en 3 vrijspreken.
4.3.2 De opgave van bewijsmiddelen ten aanzien van feit 1 en feit 2 subsidiair
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de hem onder 1 en 2 subsidiair ten laste gelegde feiten heeft begaan. Aangezien verdachte deze ten laste gelegde feiten heeft bekend voor zover de rechtbank dit bewezen acht, zal de rechtbank volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen dienaangaande.
- De bekennende verklaring van verdachte afgelegd bij de politie d.d. 10 juni 2011 :
- De aangifte van [slachtoffer 3] namens [slachtoffer 1] d.d. 10 juni 2011 :
- De aangifte van [slachtoffer 2] d.d. 10 juni 2011 .
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 10 juni 2011 te Amersfoort opzettelijk [slachtoffer 1] heeft mishandeld doordat hij [slachtoffer 3] met kracht met twee handen tegen de borst heeft geduwd, waardoor deze [slachtoffer 3]
ten val is gekomen en waardoor deze [slachtoffer 3] hard op [slachtoffer 1] (zijnde haar vierjarige dochter) is gevallen waardoor voornoemde De [slachtoffer 1] pijn heeft ondervonden.
2.
Subsidiair
op 10 juni 2011 te Amersfoort opzettelijk [slachtoffer 2] heeft mishandeld door met kracht een trap te geven tegen de fiets waarop die [slachtoffer 2] op dat moment reed, waardoor
voornoemde [slachtoffer 2] letsel heeft bekomen (te weten schaafwonden) en pijn heeft ondervonden.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Feit 1 en feit 2 subsidiair: telkens mishandeling.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
De rechtbank heeft kennis genomen van het psychiatrisch onderzoek Pro Justitia van 21 oktober 2011 van G.H.E. Van Hoecke, psychiater. In dit rapport wordt – onder meer – het volgende geconstateerd.
Onderzochte werd gezien zijn ernstige psychiatrische stoornis en zijn lage GAF-score, die een maatstaf is voor zijn algemeen erg beperkt functioneringsvermogen, voor de onmogelijke taak gezet om zichzelf buiten een beschermde omgeving te redden. Hij had de inadequate strategie om drie keer zijn gewone dosering van medicatie te nemen. Hij voelde zich bedreigd door de aanwezigheid van G.B. zonder dat er enige objectieve aanwijzing voor een dergelijke bedreiging was en hij irriteerde zich aan de toevallige nabijheid van A.J.B. Deze overtuiging en deze emotie kwamen geheel voort uit zijn psychiatrische stoornis. Daarnaast is hij afhankelijk van verschillende middelen (amfetamines, cocaïne en cannabis).
Ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde leed onderzochte aan schizofrenie van het gedesorganiseerde type.
De ziekelijke stoornis beïnvloedde de gedragskeuzes en gedragingen van onderzochte ten tijde van het tenlastegelegde zodanig dat die mede daaruit verklaard kan worden.
Het ten laste gelegde kwam geheel tot stand vanuit het onvermogen om tot planmatig handelen te komen in het kader van een gedesorganiseerd schizofreen proces. Onderzochte wordt voor het ten laste gelegde volledig ontoerekeningsvatbaar beschouwd.
Zijn ziektegeschiedenis is vanaf zijn 21ste jaar ernstig en invaliderend. De ernst van zijn huidige ziektesymptomen blijft aanwezig, ook na verschillende maanden plaatsing in een PPC. Omdat er ten tijde van het onderzoek nog geen verbetering van zijn symptomen kon bewerkstelligd worden, blijft het recidiverisico nog steeds hoog.
De ernst van zijn problematiek is door de GGZ niet steeds even systematisch onderkend geworden. Hierdoor kwam hij onterecht weer in het daklozencircuit terecht met ontoereikende ambulante begeleiding. Om de kans op recidive in de toekomst te vermijden, zal er op een consequentere manier voldoende bescherming aan onderzochte geboden moeten worden.
Er wordt aan de rechtbank geadviseerd om onderzochte met toepassing van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht te plaatsen in een psychiatrisch ziekenhuis zoals een forensisch psychiatrische kliniek.
De rechtbank heeft tevens kennis genomen van het psychologisch onderzoek Pro Justitia van 24 oktober 2011 van I. van Asselt, GZ-psycholoog. In dit rapport wordt – onder meer – het volgende geconstateerd.
Onderzochte is lijdende aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van een psychotische stoornis in het kader van schizofrenie. Er is hiernaast sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van zwakbegaafdheid en waarschijnlijk van een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Hiervan was ook sprake ten tijde van de tenlastegelegde feiten.
Uit onderhavig onderzoek komt naar voren dat er bij betrokkene voorafgaand en tijdens de tenlastegelegde feiten sprake was van psychotische verschijnselen. Er was sprake van paranoïde ideeën waarbij betrokkene zich door de omgeving bedreigd voelde en onbekende voorbijgangers er zonder aanleiding van verdacht dat zij een wapen bij zich hadden om hem iets aan te doen. Voorafgaand aan de tenlastegelegde feiten verbleef betrokkene in detentie waar hij verward gedrag vertoonde. Hij pleegde maar liefst binnen twee uur na ontslag uit de penitentiaire inrichting de huidige tenlastegelegde feiten. Betrokkene had na ontslag geen duidelijk plan voor ogen, hij kon duidelijk niet omgaan met de prikkels uit de omgeving en nam meer dan de voorgeschreven dosis antipsychotische medicatie in om zich rustiger te voelen.
Naar de mening van ondergetekende was betrokkene tijdens de tenlastegelegde feiten door de aanwezigheid van de ziekelijke stoornis van de geestvermogens niet in staat zijn impulsen te controleren. Dit vanwege het feit dat een psychotische stoornis als waarvan sprake is bij betrokkene de wilsfuncties en de controle over de impulsen sterk dan wel volledig doet aantasten. Betrokkene kon zijn gedrag en de gevolgen van zijn gedrag in zijn psychotische toestand niet meer adequaat inschatten en controleren. Naar de mening van ondergetekende was betrokkene voorafgaand en ten tijde van de tenlastegelegde feiten, door het bestaan van de ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van de psychotische stoornis, niet in staat zijn wil in vrijheid te bepalen. Op grond hiervan wordt uw College in overweging gegeven betrokkene te beschouwen als volledig ontoerekeningsvatbaar voor de hem ten laste gelegde feiten.
Gezien de ernst van de psychotische stoornis bij betrokkene, de daaruit voortvloeiende beperkingen in het adequaat zelfstandig functioneren en de onhaalbaarheid van vrijwillige hulpverlening, is de kans op herhaling van soortgelijke feiten als de tenlastegelegde feiten groot.
Om de kans op herhaling van soortgelijke feiten te minimaliseren, dient betrokkene adequate en gespecialiseerde behandeling te krijgen ten aanzien van de psychotische stoornis die gecompliceerd wordt door het middelengebruik en waarschijnlijk door de antisociale persoonlijkheidsstoornis. Gezien de ontoerekeningsvatbaarheid van betrokkene ten aanzien van de tenlastegelegde feiten en het feit dat betrokkene bij onvoldoende psychiatrische zorg een gevaar kan vormen voor zichzelf en/of voor de algemene veiligheid van personen of goederen, wordt de rechter in overweging gegeven betrokkene, met toepassing van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht, te plaatsen in een forensisch psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van één jaar.
De rechtbank neemt de conclusies ten aanzien van de toerekeningsvatbaarheid van verdachte over uit deze rapporten en maakt deze tot de hare.
Overeenkomstig deze conclusies, is de rechtbank van oordeel dat de bewezen verklaarde strafbare feiten niet aan verdachte kunnen worden toegerekend en dat verdachte ter zake van de aan hem ten laste gelegde feiten niet strafbaar is. Derhalve ontslaat de rechtbank verdachte van alle rechtsvervolging.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging en te gelasten dat verdachte in een forensisch psychiatrisch ziekenhuis wordt geplaatst voor een termijn van één jaar.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouwe heeft, evenals de officier van justitie, verzocht verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging en te gelasten dat verdachte in een forensisch psychiatrisch ziekenhuis wordt geplaatst voor een termijn van één jaar.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft, nadat hij net twee uur op vrije voeten was, op straat en uit het niets [slachtoffer 3] een harde duw gegeven, waardoor zij op haar dochtertje viel. Vervolgens gaf verdachte een trap tegen de fiets van passant [slachtoffer 2], waardoor zij tegen een bouwhek aankwam en letsel opliep. Er was geen enkele aanleiding voor verdachte om geweld te gebruiken tegen voornoemde personen. Dit onvoorspelbare agressieve gedrag van verdachte draagt een voor de rechtsorde schokkend karakter met zich en leidt tot gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving, zeker wanneer dergelijke gewelddadige handelingen op straat, te midden van winkelend publiek, worden gepleegd. Dat slachtoffers van dergelijk onvoorspelbaar gewelddadig gedrag hier nadelige gevolgen van ondervinden is een feit van algemene bekendheid. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring van [slachtoffer 2] komt naar voren dat zij na het gebeurde veel nadacht over de betrekkelijkheid van het leven en dat zij angst voelde als zij in de buurt was van de plek waar het gebeurd was.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Pro Justitia rapport van G.H.E. Van Hoecke, psychiater, opgemaakt d.d. 21 oktober 2011, alsmede het Pro Justitia rapport van I. van Asselt , GZ-psycholoog, opgemaakt d.d. 24 oktober 2011, waaruit voortvloeit dat de aan verdachte ten laste gelegde feiten niet aan hem toegerekend kunnen worden. Gezien de ontoerekeningsvatbaarheid van betrokkene ten aanzien van de ten laste gelegde feiten, het hoge risico op recidive en het feit dat verdachte bij onvoldoende psychiatrische zorg een gevaar kan vormen voor zichzelf en voor de algemene veiligheid van personen of goederen, wordt door de deskundigen geadviseerd verdachte, met toepassing van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht, te plaatsen in een forensisch psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van één jaar.
Tevens is door casemanager GAVO J. van Spaandonk van Centrum Maliebaan een voorlichtingsrapport, gedateerd 16 augustus 2011, over de persoon van de verdachte opgesteld. Hierin staat dat vanaf 1996 tot op heden steeds hetzelfde beeld over verdachte uit rapportages naar voren komt: psychotisch, oninvoelbaar, groepsongeschikt, zwerven, bedreigingen, vernielingen, verwervingscriminaliteit, mishandelingen en het gebruik van cannabis, speed en cocaïne. Alle pogingen tot vrijwillige opname worden door verdachte afgewezen. De enige optie die momenteel open staat is het behandelen van verdachte binnen een gesloten afdeling. Dit zou gerealiseerd kunnen worden door verdachte met toepassing van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht te plaatsen in een forensisch psychiatrisch ziekenhuis, aldus het voorlichtingsrapport. Dit advies heeft J. van Spaandonk ter terechtzitting bevestigd en wordt tevens ondersteund door de Pro Justitia rapporten.
Ter terechtzitting heeft verdachte, daarnaar gevraagd, aangegeven dat hij het eens is met het advies tot plaatsing in een forensisch psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van één jaar, zoals verwoord in de over hem opgemaakte rapportages.
Verder heeft de rechtbank rekening gehouden met het strafblad van verdachte d.d. 19 juli 2011 waaruit volgt dat verdachte veelvuldig is veroordeeld wegens uiteenlopende delicten. De rechtbank heeft in het bijzonder acht geslagen op het feit dat verdachte op 9 oktober 2007 is veroordeeld tot een plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaren.
Alles afwegend komt de rechtbank tot het oordeel dat de bewezen verklaarde strafbare feiten wegens de ziekelijke stoornis van de geestvermogens van verdachte niet aan verdachte kunnen worden toegerekend. De rechtbank zal verdachte op grond daarvan ontslaan van alle rechtsvervolging. Uit de over verdachte opgemaakt Pro Justitia rapportages volgt dat verdachte een gevaar is voor anderen en voor de algemene veiligheid van personen of goederen. Derhalve zal de rechtbank gelasten dat verdachte wordt geplaatst in een psychiatrisch ziekenhuis voor de termijn van één jaar.
7 De benadeelde partijen
7.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] niet-ontvankelijk worden verklaard.
7.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouwe heeft verzocht de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] niet-ontvankelijk te verklaren.
7.3 Het oordeel van de rechtbank
De vordering van [slachtoffer 3]
De benadeelde partij [slachtoffer 3] vordert een schadevergoeding van € 100,00 aan immateriële schade voor hetgeen onder feit 3 aan verdachte ten laste is gelegd te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade.
Verdachte is vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan.
De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering.
De vordering van [slachtoffer 3] namens [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van € 100,00 aan immateriële schade voor hetgeen onder feit 1 aan verdachte ten laste is gelegd te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade.
De rechtbank is van oordeel dat de schade een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde is voldoende aannemelijk gemaakt zodat de vordering zal worden toegewezen vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 juni 2011.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 37, 39, 57 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van de onder 2 primair en 3 ten laste gelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Feit 1 en feit 2, subsidiair: telkens mishandeling.
Ontslag van rechtsvervolging
- ontslaat de verdachte van rechtsvervolging ten aanzien van feit 1 en feit 2 subsidiair;
Maatregel
- gelast de plaatsing van verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis voor de termijn van één jaar;
Benadeelde partij [slachtoffer 3]
- verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 3] niet-ontvankelijk in haar vordering en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [slachtoffer 3] in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil;
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van € 100,00 ter zake van immateriële schade en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 10 juni 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. Bruins, voorzitter, mr. S. Wijna en mr. C.S.K. Fung Fen Chung, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.P. Stapel, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 8 november 2011.
Mr. Fung Fen Chung is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.