RECHTBANK UTRECHT
Zaaknummer / rekestnummer: 314833 HA RK 11-446 LH 4059
beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken
van 7 november 2011
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verder ook te noemen [verzoeker],
verzoeker,
mr. [A]
mr. [B],
mr. [C],
voorzitter respectievelijk leden van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van de rechtbank Utrecht,
verder ook te noemen: mr. [verweerders c.s.],
verweerders,
1. Het verloop van de procedure
1.1. Bij e-mail van 1 november 2011, onder (veel meer) anderen gericht aan de rechtbank Utrecht, heeft [verzoeker] mr. [verweerders c.s.] gewraakt. Desverzocht heeft [verzoeker] bij e-mail van 2 november 2011 zijn wrakingsverzoek toegelicht.
1.2. Mr. [verweerders c.s.] hebben niet in de wraking berust.
1.3. Op 3 en 4 november 2011 heeft de griffier van deze rechtbank partijen opgeroepen voor de mondelinge behandeling van het verzoek op 7 november 2011.
1.4. De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek heeft op 7 november 2011 plaatsgevonden. Op deze zitting is verzoeker niet verschenen. Verweerders zijn verschenen bij mr. [A].
1.5. Na sluiting van de behandeling heeft de wrakingskamer zich teruggetrokken voor beraad. Daarna is op 7 november 2011 mondeling uitspraak gedaan. Deze beslissing is van die uitspraak de schriftelijke weergave en bevat daarvan de motivering.
2.1. De hoofdprocedure betreft een geschil tussen enerzijds de heer [D] en 14 andere leden van de Vereniging van Eigenaars Appartementsgebouw [naam] te [woonplaats] (verder te noemen: de VvE) en anderzijds de VvE. De zaak is aanhangig bij de sector handel en kanton van deze rechtbank en aldaar bekend onder zaaknummer 770597 AE VERZ 11-306).
2.2. In genoemde hoofdprocedure heeft de mondelinge behandeling op 27 september 2011 plaatsgevonden. Op 23 oktober 2011 heeft [verzoeker] de behandelend kantonrechter in deze zaak, mr. [E], gewraakt. Dit wrakingsverzoek is op 1 november 2011 mondeling behandeld door de meervoudige kamer waarin mr. [verweerders c.s.] zitting hebben.
3.1. Het verzoek van [verzoeker] strekt ertoe dat mr. [verweerders c.s.] worden vervangen door andere wrakingsrechters.
3.2. [verzoeker] legt aan zijn verzoek, zakelijk weergegeven, ten grondslag dat mr. [verweerders c.s.] van vooringenomenheid hebben doen blijken doordat in de aan hen voorgelegde wrakingszaak zijn e-mails, door hem uitdrukkelijk als vertrouwelijk aangemerkt, aan de VvE zijn toegezonden. Voorts verwijt [verzoeker] mr. [verweerders c.s.] dat zij zijn onbelemmerde toegang tot de rechter niet hebben gewaarborgd en dat hem de aantekeningen van het verhandelde ter zitting van de kantonrechter van 27 september 2011 niet zijn toegestuurd.
4. Het standpunt van de verweerders
4.1. Mr. [verweerders c.s.] hebben zich tegen het wrakingsverzoek verweerd. Zij menen dat het verzoek niet toewijsbaar is, omdat uit de e-mails van [verzoeker] niet duidelijk is waarom hij van mening is dat het de wrakingskamer aan de benodigde onpartijdigheid ontbreekt.
5.1. De rechtbank overweegt dat voor de beoordeling van dit wrakingsverzoek de toepasselijke norm is gegeven in artikel 36 Rv en artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), in samenhang met de door de Hoge Raad en het Europese Hof voor de Rechten van de Mens ontwikkelde criteria. Artikel 36 Rv bepaalt dat op verzoek van een partij de rechter die een zaak behandelt kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, sprake zijn indien objectief bepaalde feiten of omstandigheden grond vormen te vrezen dat het de rechter in de gegeven omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt.
5.2. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van rechterlijke onpartijdigheid in de zin van artikel 36 Rv en artikel 6 EVRM dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn/haar aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procespartij bestaande vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is.
5.3. Niet is gebleken van persoonlijke vooringenomenheid van mr. [verweerders c.s.] jegens [verzoeker]. Onderzocht zal daarom slechts worden of [verzoeker] in objectieve zin reden heeft te vrezen dat het hen aan onpartijdigheid ontbreekt. Overwogen wordt het volgende.
5.4. De rechtbank stelt voorop dat een wrakingsverzoek weliswaar de gronden waarop het berust moet inhouden, maar dat aan de motivering van het verzoek geen hoge eisen mogen worden gesteld. Ofschoon in de e-mails van 1 en 2 november 2011 van [verzoeker] uitgebreid wordt ingegaan op tal van vermeende tekortkomingen van de VvE en allerlei (overheids-) instanties, waarvan de relevantie voor het onderhavige wrakingsverzoek - ook bij welwillende lezing - niet kenbaar is, kunnen daaruit wel de drie, onder 3.2. genoemde, gronden worden gedestilleerd. [verzoeker] kan daarom in zijn verzoek worden ontvangen.
5.5. Het verzoek wordt afgewezen, omdat uit hetgeen [verzoeker] heeft gesteld niet kan worden geconcludeerd dat de gewraakte rechters van vooringenomenheid blijk hebben gegeven. [verzoeker] miskent ten eerste dat de VvE in de wrakingszaak tegen mr. [E] belanghebbende is omdat zij verweerder in het hoofdgeding is, en dat daarom zoals te doen gebruikelijk aan haar - net als in de wraking tegen mr. [F] is geschied - de door [verzoeker] gestuurde e-mails zijn toegezonden. Daaraan staat niet in de weg dat hij die e-mails zelf als vertrouwelijk heeft bestempeld. Het confidentiële karakter van de e-mails moet overigens ook reeds gezien de uitgebreide lijst van geadresseerden sterk worden gerelativeerd.
Ten tweede valt niet in te zien waarom [verzoeker] zich in zijn toegang tot de rechter belemmerd acht. Zijn wrakingsverzoek is in behandeling genomen en hij is opgeroepen voor de zitting. Het was de keuze van [verzoeker] om daar niet te verschijnen, zoals hij ook bij de eerste en bij deze derde achtereenvolgende wrakingszitting is weggebleven. Dat het grondwettelijke recht om zijn belangen bij de rechter te bepleiten is beperkt, is niet gebleken.
Ten slotte beklaagt [verzoeker] zich er ten onrechte over dat hem de zittingsaantekeningen van 27 september 2011 zijn onthouden. Niet alleen is niet gebleken dat hij mr. [verweerders c.s.] daar om heeft verzocht, ook was het - uitsluitend - aan de procespartijen in het hoofdgeding, de vijftien verzoekers (waartoe [verzoeker] niet behoort) en de VvE (waarvan hij lid is) om, zo zij daartoe reden zagen, de kantonrechter te vragen om de bedoelde aantekeningen in een proces-verbaal op te nemen. Dat hebben zij niet gedaan. Van (de schijn van) rechterlijke onpartijdigheid is daarom geen sprake.
5.6. In het geschil dat tussen [verzoeker] en de VvE is gerezen, en dat tot twee met elkaar samenhangende gerechtelijke procedures heeft geleid, heeft [verzoeker] in korte tijd drie wrakingsverzoeken ingediend. Twee van deze verzoeken zijn inmiddels afgewezen. De rechtbank oordeelt dat aldus misbruik wordt gemaakt van het wrakingsinstrument. [verzoeker] zet dit middel in voor andere doeleinden dan waarvoor het in het leven is geroepen, namelijk om zijn onvrede over de VvE te ventileren in de brede kring van geadresseerden van zijn e-mails en om de voortgang van aanhangige procedures te vertragen. Teneinde te waarborgen dat de kantongerechtsprocedure zijn beloop kan krijgen, wordt daarom bepaald dat een volgend verzoek van [verzoeker], betrekking hebbend op dat hoofdgeding, niet in behandeling zal worden genomen.
6.1. wijst het verzoek af;
6.2. bepaalt dat het hoofdgeding dient worden voortgezet in de stand waarin dit zich bevond op het tijdstip waarop de zaak vanwege het wrakingsverzoek werd geschorst;
6.3. bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek van [verzoeker], betrekking hebbend op het hoofdgeding (met zaaknummer 770597 AE VERZ 11-306), niet in behandeling zal worden genomen;
6.4. draagt de griffier op deze beslissing aan [verzoeker], aan mr. [A], mr. [B] en mr. [C], aan de Vereniging van Eigenaars Appartementengebouw [naam], alsmede aan de president van deze rechtbank toe te zenden.
Deze beslissing is gegeven door mr. J. Sap, voorzitter, mr. M. ter Brugge en
mr. A.C. van den Boogaard, leden van de wrakingskamer, in het openbaar uitgesproken op 7 november 2011, in aanwezigheid van de griffier.