ECLI:NL:RBUTR:2011:BU1938

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
22 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-604015-09
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor ontuchtige handelingen met minderjarigen en overschrijding van de redelijke termijn

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht op 22 september 2011, is de verdachte veroordeeld voor ontuchtige handelingen met twee minderjarige jongens, die beide nog geen zestien jaar oud waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere ontuchtige handelingen, waarbij hij misbruik heeft gemaakt van zijn positie binnen de familie. De rechtbank heeft de eis van de officier van justitie, die een gevangenisstraf van acht maanden had gevorderd, verlaagd tot vier maanden. Dit gebeurde mede vanwege de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, aangezien de verdachte al in 2008 door de politie was gehoord en de dagvaarding pas in 2011 volgde. De rechtbank heeft in haar overwegingen ook het strafblad van de verdachte betrokken, waaruit bleek dat hij eerder voor soortgelijke feiten was veroordeeld. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers in haar oordeel meegenomen. De slachtoffers hebben blijvende psychische schade opgelopen door de handelingen van de verdachte. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij, waarbij een deel van de vordering werd toegewezen en een ander deel niet-ontvankelijk werd verklaard. De uitspraak benadrukt de bescherming van de lichamelijke en geestelijke integriteit van minderjarigen en de ernst van seksuele misdragingen binnen de familiekring.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/604015-09 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 22 september 2011
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1953] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [woonadres].
Raadsman mr. G.A. Speelman, advocaat te Amersfoort.
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 8 september 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1 en 2:
meerdere malen ontuchtige handelingen heeft gepleegd met een jongen onder de 16 jaar en meerdere malen een jongen heeft aangerand.
3. De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de hem ten laste gelegde feiten heeft begaan en baseert zich daarbij op de aangiftes van [aangever 2] en [aangever 1] en de verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting d.d. 8 september 2011.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt dat het onder feit 1 en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden, met uitzondering van het onder 1 ten laste gelegde zich laten aftrekken van verdachte door [aangever 2].
4.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de feiten wettig en overtuigend bewezen gelet op:
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de terechtzitting van 8 september 2011 ;
- de aangifte van [aangever 2] ;
Het zich laten aftrekken door [aangever 2]
Verdachte ontkent dat hij zich heeft laten aftrekken door [aangever 2].
De rechtbank stelt vast dat aangever zeer gedetailleerd en uitgebreid heeft verklaard over dat moment en hetgeen daaraan vooraf is gegaan. Verdachte bekent wel het door hem aftrekken van aangever en de ontuchtige handelingen die daar aan voorafgegaan zijn. Voorts constateert de rechtbank dat de aangever hetgeen tussen hem en verdachte is gebeurd niet chargeert. De rechtbank is dan ook van oordeel dat zij geen aanleiding heeft om aan de betrouwbaarheid van de aangifte te twijfelen, zodat zij aangever ook op dit punt zal volgen.
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de terechtzitting van 8 september 2011 ;
- de aangifte van [aangever 1] ;
Ontuchtig karakter
De raadsman heeft aangevoerd dat de handelingen onder feit 2 zich beperken tot pogingen en voorts dat bij die aanrakingen het ontuchtig karakter ontbrak, nu voornoemde handelingen zich hebben beperkt tot een hand op het been tussen de knie en lies.
De rechtbank overweegt dat verdachte ter zitting heeft verklaard dat hij toenadering tot zijn slachtoffers heeft gezocht omdat hij behoefte had aan genegenheid en persoonlijk contact, hetgeen hij in die periode niet in zijn huwelijk vond. Door het slachtoffer zijn de gedragingen van de verdachte als ongewenst ervaren. Dat het slachtoffer in zijn aangifte aangeeft dat de handelingen van verdachte voor zijn gevoel niet volledige ontucht zijn geweest, maakt dit naar het oordeel van de rechtbank niet anders. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de tenlastegelegde - en door verdachte bekende – gedragingen, in hun samenhang en naar hun uiterlijke verschijningsvorm bezien, onmiskenbaar als seksuele handelingen en in de gegeven omstandigheden als strijdig met de sociaal-ethische en maatschappelijk norm zijn aan te merken.
De rechtbank verwerpt dan ook het verweer van de raadsman.
4.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op tijdstippen in de periode van 1 augustus 1998 tot 16 april 2000 te IJsselstein en/of Nieuwegein en/of Utrecht en/of Amersfoort, met [aangever 2] ([aangever 2]), geboren op [1984], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande in het ontuchtig
- (onverhoeds) over de kleding betasten van en wrijven over de binnenzijde van een bovenbeen en de kruisstreek van die [aangever 1] en vervolgens zijn hand in de onderbroek van die [aangever 1] steken/doen en vervolgens die [aangever 1] aftrekken en die [aangever 1] er toe brengen zijn, verdachtes, penis af te trekken;
en
- onverhoeds over de kleding betasten van en/of wrijven over een (boven)been en/of (vervolgens) over de met een broek bedekte penis van die [aangever 1], en/of (vervolgens) openen van de broek van die [aangever 1] en/of (vervolgens) betasten van en/of wrijven over de met ondergoed bedekte penis van die [aangever 1];
en
op tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 16 april 2000 tot 1 augustus 2001 te IJsselstein en/of Nieuwegein en/of Amersfoort en/of Utrecht, door een andere feitelijkheid [aangever 2] (geboren [1984]) heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, immers heeft hij, verdachte die [aangever 1] meermalen (onverhoeds) (over de kleding) betast en/of gewreven over een (boven)been en/of (vervolgens) over de (met een broek bedekte) penis van die [aangever 1], en/of (vervolgens) de broek van die [aangever 1] geopend en/of (vervolgens) gewreven over de (met ondergoed bedekte) penis van die [aangever 1];
en bestaande die andere feitelijkheid hierin dat hij, verdachte, misbruik heeft gemaakt van een uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht en/of het uit verdachtes leeftijd voortvloeiende fysieke en geestelijke overwicht;
2.
op een tijdstip in de periode van 1 januari 1997 tot 10 februari 1998 te Amersfoort, met [aangever 1] ([aangever 1]), geboren op [1982], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande in het ontuchtig (onverhoeds) zijn, verdachtes, hand op een knie van die [aangever 1] te leggen en vervolgens zijn, verdachtes, hand in de richting van de lies van die [aangever 1] te bewegen;
en
op tijdstippen in de periode van 10 februari 1998 tot 1 januari 1999 te Amersfoort en/of Utrecht, althans in het arrondissement Utrecht door een andere feitelijkheid [aangever 1] (geboren op [1982]) heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, immers heeft hij, verdachte, die [aangever 1] gedwongen te dulden dat verdachte (onverhoeds) zijn hand op diens knie legde en vervolgens zijn hand heeft bewogen in de richting van het kruis van die [aangever 1],
en bestaande die andere feitelijkheid hierin dat hij, verdachte, misbruik heeft gemaakt van een uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht en het uit verdachtes leeftijd voortvloeiende fysieke en geestelijke overwicht;
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
5.1. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
feit 1: met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd en
feitelijke aanranding van de eerbaarheid, meermalen gepleegd;
feit 2: met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen en
feitelijke aanranding van de eerbaarheid, meermalen gepleegd.
5.2. De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 8 maanden met aftrek van het voorarrest.
De officier van justitie heeft gesteld dat er in de onderhavige zaak geen sprake is van overschrijding van de redelijke termijn.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gesteld dat bij de bepaling van de strafmaat rekening gehouden dient te worden met de ouderdom van de feiten, de schending van de redelijke termijn, het ontbreken van het gevaar voor herhaling en het berouw van verdachte. De verdediging heeft bepleit om aan verdachte een geheel voorwaardelijke straf op te leggen.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de hiervoor bewezenverklaarde feiten. De feiten hebben zich afgespeeld binnen de familiekring en in de woningen van verdachte en zijn slachtoffers. Voorts was er sprake van een aanzienlijk leeftijdsverschil tussen verdachte en de jongens. Verdachte heeft in ernstige mate het vertrouwen, dat zij in hem als familielid hadden mogen hebben, misbruikt en beschaamd. Hetzelfde geldt ten aanzien van de ouders van de slachtoffers die, gelet op de familieband met verdachte en de kwetsbaarheid van hun kinderen, onvoorwaardelijk moeten kunnen vertrouwen.
Door de wetgever is de geestelijke en lichamelijke integriteit van jeugdigen jonger dan 16 jaar uitdrukkelijk beschermd, onder meer op de grond dat zij op seksueel gebied nog niet volgroeid zijn en dat zij worden geacht niet zelfstandig de emotionele gevolgen van seksueel contact voldoende te kunnen inschatten. Handelingen zoals de verdachte die heeft gepleegd vormen een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers en kunnen, naar de ervaring leert, leiden tot blijvende psychische schade. Dat ook bij deze slachtoffers sprake is van psychische schade blijkt, naast de aangiften, uit de ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaring van [aangever 1]. Hieruit wordt duidelijk dat de slachtoffers nog steeds erg veel last ondervinden van hetgeen hen is overkomen.
Verdachte heeft naar het oordeel van de rechtbank op geen enkele wijze rekening gehouden met de gevoelens van de slachtoffers. Hij heeft uitsluitend oog gehad voor zijn eigen belang en de bevrediging van zijn eigen behoeften. Door zijn handelswijze heeft verdachte de lichamelijke integriteit van de slachtoffers in ernstige mate aangetast en hun seksuele ontwikkeling verstoord.
De rechtbank heeft wat betreft de persoon van verdachte gelet op het strafblad van verdachte d.d. 19 juli 2011 waaruit blijkt dat verdachte in 1994 door de Meervoudige Strafkamer van deze rechtbank voor soortgelijke feiten onder meer is veroordeeld tot een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met een proeftijd van twee jaar. Hetgeen verdachte er kennelijk niet van weerhouden heeft om zich, na een relatief korte periode, wederom schuldig te maken aan dergelijke feiten.
De rechtbank houdt voorts rekening met de overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank overweegt daartoe dat verdachte op 9 december 2008 is gehoord door de politie en dat verdachte op 24 augustus 2011 is gedagvaard door de officier van justitie. Naar vaste rechtspraak heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting in eerste aanleg dient te zijn afgerond met een vonnis binnen twee jaar nadat de termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden zoals bijvoorbeeld de ingewikkeldheid van de zaak. Van dergelijke bijzondere omstandigheden is in het onderhavige geval niet gebleken. De rechtbank is derhalve van oordeel dat er sprake is van overschrijding van de redelijke termijn, hetgeen mede gelet op de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten, naar het oordeel van de rechtbank, ongewenst is.
De eis van de officier van justitie is in het licht van de ernst van de feiten te begrijpen. De rechtbank is evenwel van oordeel dat de aan verdachte op te leggen gevangenisstraf aanzienlijk lager dient te zijn. De rechtbank houdt daarbij rekening met de overschrijding van de redelijke termijn en de strafmaat in soortgelijke zaken.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden noodzakelijk en passend is. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie.
7. De benadeelde partij
De benadeelde partij [aangever 1] vordert een schadevergoeding van € 3.682,53 voor feit 2.
De officier van justitie heeft gevorderd het materiële deel van de vordering, t.w. € 32,53 toe te wijzen en het immateriële deel van de vordering te matigen tot een bedrag van € 1.500,00 met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige deel dient de vordering niet ontvankelijk verklaard te worden.
De verdediging heeft gesteld dat het causaal verband tussen de gevorderde schade en het ten laste gelegde feit onvoldoende aannemelijk is geworden en dat de vordering derhalve niet toegewezen kan worden.
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 1.532,53 een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit, waarvan € 32,53 ter zake van materiële schade en € 1.500,00 ter zake van immateriële schade, en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
De rechtbank overweegt ten aanzien van het immateriële deel van de vordering, dat de door de benadeelde partij aangehaalde zaak niet vergelijkbaar is met de onderhavige zaak. De rechtbank acht derhalve een bedrag van € 1.500,00 redelijk en billijk.
Het gevorderde is tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en de rechtbank zal de vordering tot dat bedrag toewijzen, met de wettelijke rente over dat bedrag.
Voor het overige acht de rechtbank de benadeelde partij in het immateriële deel van haar vordering niet-ontvankelijk omdat deze onvoldoende is onderbouwd en de behandeling van dat deel van de vordering in zoverre een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Voor dat deel kan de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen.
8. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 24c, 27, 36f, 57, 246 en 247 (oud) van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9. De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1: met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd en
feitelijke aanranding van de eerbaarheid, meermalen gepleegd;
feit 2: met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen en
feitelijke aanranding van de eerbaarheid, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 4 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [aangever 1] van
€ 1.532,53, waarvan € 32,53 ter zake van materiële schade en € 1.500,00 ter zake van immateriële schade en vermeerderd met de wettelijke rente berekend vanaf het moment van ontstaan van de schade tot aan de dag der algehele voldoening.
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [aangever 1], € 1.532,53 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 25 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.A.C. Koster, voorzitter, mr. A.G. van Doorn en mr. M.H.L. Schoenmakers, rechters, in tegenwoordigheid van G. van Engelenburg, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 22 september 2011.
Mr. M.H.L. Schoenmakers is niet in de gelegenheid dit vonnis mee te ondertekenen.