ECLI:NL:RBUTR:2011:BT8496

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
5 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
307512 - HA RK 11-242
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering afgifte proces-verbaal getuigenverhoor en verzet ex artikel 28 lid 6 Rv

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 5 oktober 2011 uitspraak gedaan over een verzoek tot afgifte van een proces-verbaal van een getuigenverhoor. De verzoeker, vertegenwoordigd door advocaat mr. P.A. Mastenbroek, had verzet aangetekend tegen de weigering van de griffier om hem een afschrift van het proces-verbaal van zijn getuigenverhoor op 7 april 2011 te verstrekken. De griffier had op 2 mei 2011 geweigerd het afschrift te geven, met het argument dat de verzoeker als getuige niet als belanghebbende in de procedure kon worden aangemerkt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoeker niet als partij of belanghebbende kan worden beschouwd in het voorlopig getuigenverhoor tussen de belanghebbenden en de Staat, en dat hij derhalve geen recht heeft op het gevraagde afschrift. De voorzieningenrechter heeft de argumenten van de verzoeker, die stelde dat hij belang had bij het afschrift voor mogelijke strafrechtelijke of civielrechtelijke procedures, niet geaccepteerd. De rechtbank concludeerde dat de verzoeker als derde in de zin van artikel 28 lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering moet worden aangemerkt en dat de griffier terecht het verzoek om afgifte van het proces-verbaal heeft afgewezen. Het verzet is ongegrond verklaard.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK UTRECHT
Sector handel en kanton
Handelskamer
zaaknummer / rekestnummer: 307512 / HA RK 11-242
Beschikking van de voorzieningenrechter van 5 oktober 2011
in de zaak van
MR. [verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
advocaat mr. P.A. Mastenbroek,
tegen
DE GRIFFIER VAN DE RECHTBANK UTRECHT,
verweerder,
vertegenwoordigd door mr. W.A. Visser.
Belanghebbenden zijn:
1. [belanghebbende 1],
wonende te [woonplaats],
2. [belanghebbende 2],
wonende te [woonplaats],
3. B.V. LANDVISION,
gevestigd te Schiphol-Rijk,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CHIPSHOL HOLDING B.V.,
gevestigd te Schiphol-Rijk,
5. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CHIPSHOL 2000 B.V.,
gevestigd te Schiphol-Rijk,
advocaat mr. M.Ch. Kaaks,
en
DE STAAT DER NEDERLANDEN,
zetelend te ’s-Gravenhage,
advocaat mr. G.J.H. Houtzagers.
Partijen en de belanghebbenden zullen hierna [verzoeker], de griffier, [belanghebbende 1] c.s. en de Staat worden genoemd.
1. Verloop van de procedure
1.1. Bij beschikking van 21 april 2010 van deze rechtbank (zaaknummer / rekestnummer: 279686 / HA RK 09-449) is het verzoek van [belanghebbende 1] c.s. tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor toegewezen en is mr. J.M. Eelkema tot rechter-commissaris benoemd. [verzoeker] is vervolgens door [belanghebbende 1] c.s. opgeroepen om als getuige te worden gehoord. Op 7 april 2011 heeft mr. J.M. Eelkema [verzoeker] als getuige gehoord en is daarvan een proces-verbaal opgemaakt.
1.2. Bij faxbericht van 28 april 2011 heeft [verzoeker] de rechter-commissaris verzocht om een afschrift van het proces-verbaal van het getuigenverhoor dat werd gehouden op
7 april 2011 aan hem te verstrekken.
1.3. Bij brief van 28 april 2011 heeft mr. J.M. Eelkema [verzoeker] bericht dat zijn verzoek niet zal worden ingewilligd.
1.4. Bij brief van 29 april 2011 heeft [verzoeker] de rechter-commissaris opnieuw verzocht om een afschrift van voornoemd proces-verbaal aan hem te verstrekken.
1.5. Bij brief van 2 mei 2011 heeft de griffier, mw. [B], voornoemd verzoek afgewezen.
1.6. Bij bezwaarschrift van 16 mei 2011 is [verzoeker] op de voet van artikel 28 lid 6 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) in verzet gekomen tegen de beslissing van de griffier van 2 mei 2011.
1.7. Bij brief van 18 juli 2011 heeft mr. P.A. Mastenbroek zich namens [verzoeker] gesteld en het verzet nog nader toegelicht.
1.8. De griffier heeft vervolgens partijen bij brief van 2 augustus 2011 opgeroepen voor de zitting van 23 augustus 2011.
1.9. De Staat heeft bij brief van 5 augustus 2011 de rechtbank bericht dat hij zich refereert aan het oordeel van de voorzieningenrechter en dat hij niet ter zitting te zal verschijnen.
1.10. Mr. Mastenbroek heeft de rechtbank bij brief van 10 augustus 2011 bericht dat
[verzoeker] afziet van aanwezigheid ter zitting, onder handhaving van zijn verzet in zijn huidige stand.
1.11. Omdat de griffier van de rechtbank Utrecht partij is heeft de behandeling van het bezwaarschrift ter vermijding van elke mogelijke schijn van het ontbreken van onpartijdigheid plaats gevonden door een rechter uit een andere rechtbank (te weten die van Arnhem; van rechtswege rechter-plaatsvervanger in elke andere rechtbank van het land).
Ter zitting zijn verschenen:
- mr. M. Ch. Kaaks, advocaat voornoemd;
- mr. [A], werkzaam als bedrijfsjurist bij Chipsholding B.V., namens [belanghebbende 1] c.s.;
- mw. [B], werkzaam als Hoofd Administratie bij de Sector handel en kanton van de rechtbank Utrecht, namens de griffier;
- mr. W. A. Visser, werkzaam als stafjurist bij de Sector handel en kanton van de rechtbank Utrecht, namens de griffier.
1.12. Ten slotte is de uitspraak bepaald op heden.
2. Standpunten van partijen
2.1. [verzoeker] heeft zich verzet tegen de weigering van de griffier van 2 mei 2011 om een afschrift van het proces-verbaal van 7 april 2011 aan hem te verstrekken en heeft daartoe -kort samengevat- aangevoerd dat hij zodanig betrokken is bij zijn eigen verhoor als getuige en belang heeft bij een afschrift van het proces-verbaal van de door hem afgelegde verklaring dat hij voor wat betreft zijn verklaring niet als derde in de zin van art. 28 lid 3 Rv moet worden aangemerkt en dat hem een afschrift behoort te worden verstrekt.
2.2. De griffier en [belanghebbende 1] c.s. hebben verweer gevoerd waarop bij de beoordeling voor zoveel nodig zal worden ingegaan.
3. Beoordeling
3.1. [verzoeker] heeft op 16 mei 2011 zijn bezwaarschrift overeenkomstig artikel
28 lid 6 Rv ter griffie ingediend en is derhalve tijdig in verzet gekomen tegen de beslissing van de griffier van 2 mei 2011.
3.2. Ter beoordeling ligt de vraag voor of de griffier gelet op het bepaalde in artikel 28 lid 3 Rv de verzochte afgifte van het proces-verbaal van 7 april 2011 terecht heeft geweigerd.
3.3 De griffier heeft zich op het standpunt gesteld dat [verzoeker] derde is in de zin van art. 28 lid 3 Rv en niet een belanghebbende bij het voorlopig getuigenverhoor tussen [belanghebbende 1] c.s. en de Staat als bedoeld in art. 290 lid 1 Rv. Dat laatste is om te beginnen juist. Geconstateerd moet in de eerste plaats worden dat [verzoeker] tot op heden niet als (pretense) belanghebbende in het voorlopig getuigenverhoor tussen [belanghebbende 1] c.s. en de Staat is verschenen. In de tweede plaats is een belanghebbende in de zin van art. 290 lid 1 (jo art. 282) Rv degene die door de uitkomst van de desbetreffende verzoekschriftprocedure zozeer in een eigen belang kan worden getroffen dat hij in die procedure behoort te mogen opkomen ter bescherming van dat belang of anderszins zo nauw betrokken is bij het onderwerp dat in de procedure wordt behandeld dat daarin een belang is gelegen om in de procedure te verschijnen (HR 6 juni 2003 NJ 2003,486). Art. 290 lid 1 beoogt te waarborgen dat zodanige belanghebbende afschrift kan krijgen van de in dat artikellid genoemde stukken opdat hij (alsnog) met kennis van de gegevens waarover de rechter en de verschenen belanghebbenden beschikken in de procedure kan verschijnen. [verzoeker] heeft niet gesteld dat hij een belang of een betrokkenheid bij het voorlopig getuigenverhoor tussen [belanghebbende 1] c.s. en de Staat heeft waarvoor hij (alsnog) in die procedure als belanghebbende wil opkomen, daargelaten of dat nog zou kunnen, met het oog waarop hij over stukken uit die procedure moet kunnen beschikken. De belangen die [verzoeker] wel heeft aangevoerd komen erop neer dat hij voor zichzelf en voor derden op schrift wil hebben wat hij heeft verklaard, mede met het oog op (mogelijk) strafrechtelijk onderzoek of een civielrechtelijke procedure jegens hem. Dat maakt hem echter niet tot belanghebbende in de zin van art. 290 lid 1 Rv.
3.4 Ook anderszins kan niet worden aangenomen dat [verzoeker] in het voorlopig getuigenverhoor een positie inneemt tengevolge waarvan hij anders dan als derde in de zin van art. 28 lid 3 Rv moet worden aangemerkt. [verzoeker] is slechts als getuige gehoord. Dat maakt hem op zichzelf geen ‘partij’ of ‘belanghebbende’ in de procedure waarin het (voorlopig) getuigenverhoor plaatsvindt, ook niet voor zover het de door hemzelf afgelegde verklaring betreft. Het bepaalde in art. 182 Rv omtrent de vermelding van de door de rechter begrote schadeloosstelling in het proces-verbaal maakt dat niet anders. Aantekening verdient daarbij dat het proces-verbaal wat betreft die schadeloosstelling niet een executoriale titel oplevert waarmee de getuige zijn schadeloosstelling kan invorderen. Hierin kan dus niet een argument worden gevonden waarom aan de getuige een afschrift van zijn eigen verklaring zou moeten worden verstrekt. En dus evenmin een argument waarom hij in zoverre niet als derde zou moeten worden beschouwd. Ook overigens maken de door hem aangevoerde belangen niet dat hij niet als derde in de zin van art. 28 lid 3 Rv zou moeten worden aangemerkt. Weliswaar kan [verzoeker] er een persoonlijk belang bij hebben om te beschikken over een afschrift van zijn verklaring, maar de aan- of afwezigheid van zo een belang is niet het criterium aan de hand waarvan blijkens art. 28 lid 3 Rv bepaald moet worden of iemand recht heeft op afschrift van andere tot een procesdossier behorende stukken dan uitspraken. De door [verzoeker] aangevoerde belangen zijn ook niet van dien aard dat het bepaalde in art. 28 lid 3 Rv daarvoor zou moeten wijken. Indien het tot een procedure tegen [verzoeker] zou komen waarin zijn verklaring van belang is, dan kan hij in die procedure met gebruikmaking van de daarvoor bestaande procedurele middelen zonodig van zijn wederpartij(en) afschrift verzoeken of vorderen.
3.5 De voorzieningenrechter ziet in dit verband overigens geen grond om aan te nemen dat een proces-verbaal niet kan worden aangemerkt als een tot een procesdossier behorend stuk zoals bedoeld in art. 28 lid 3 Rv, ook niet indien een proces-verbaal van een getuigenverhoor beschouwd zou moeten worden als een verslag van hetgeen op een openbare terechtzitting is voorgevallen. Het beginsel van openbaarheid van rechtspraak heeft de wetgever er toe gebracht in art. 28 lid 2 Rv uitdrukkelijk vast te leggen dat derden binnen zekere grenzen recht hebben op een afschrift van vonnissen, arresten en beschikkingen en niet, aldus art. 28 lid 3 Rv, op afschrift van andere tot een procesdossier behorende stukken. Noch uit de wet, noch uit de wetgeschiedenis valt af te leiden dat onder vonnissen, arresten en beschikkingen ook processen-verbaal moeten worden begrepen of dat processen-verbaal beschouwd moeten worden als stukken van eigen aard die niet tot de andere tot een procesdossier behorende stukken gerekend moeten worden en waarvoor met art. 28 Rv in het geheel geen regeling is beoogd. Uit HR 6 oktober 2006 NJ 2010,185 moet naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet meer worden afgeleid dan dat art. 28 lid 3 Rv niet analogisch moet worden toegepast op de vraag of het de rechter-commissaris in een faillissement vrij staat een afschrift van een proces-verbaal van een verhoor op de voet van art. 66 F te verstrekken ook aan belanghebbenden die niet behoren tot de in art. 69 F genoemde kring van belanghebbenden.
3.6 Nu uit het voorgaande volgt dat art. 28 lid 3 Rv van toepassing is en afgifte van het verlangde proces-verbaal door de griffier niet toestaat, kan art. 838 Rv evenmin een grond opleveren voor afgifte gezien het bepaalde in lid 2 van dat artikel.
3.7 De conclusie is dat het verzet ongegrond is.
4. Beslissing
De voorzieningenrechter:
verklaart het verzet ongegrond.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.J.B. Boonekamp en in het openbaar uitgesproken op 5 oktober 2011.?