RECHTBANK UTRECHT
Parketnummer: 16.710979-11
Lurisnummer: [nummer] en [nummer]
Datum uitspraak: 23 augustus 2011
Beslissing van de rechtbank te Utrecht, meervoudige raadkamer voor strafzaken, naar aanleiding van het verzoek van de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank ex artikel 552p, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering, in het kader van een uit Duitsland afkomstig internationaal rechtshulpverzoek, in de aldaar aanhangige strafzaak tegen:
geboren op [1964] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
raadsman mr. T.A.H.M. van de Laar, advocaat te Utrecht.
Deze beslissing is gegeven naar aanleiding van het onderzoek in de openbare raadkamer van 9 augustus 2011. Ter zitting is de officier van justitie gehoord.
De rechtbank heeft kennis genomen van de inhoud van het dossier, waaronder:
- Een verzoek ex artikel 552p, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering d.d. 15 juni 2011, strekkende tot verlof om de op het adres [adres] te [woonplaats] in beslag genomen stukken en goederen, ter beschikking te stellen aan de officier van justitie, opdat deze dit kan overdragen aan de verzoekende autoriteiten;
- Het rechtshulpverzoek van het openbaar ministerie Darmstadt, leidend officier van justitie, strekkende tot het doen van huiszoekingen ter inbeslagneming op voornoemd adres, vanwege verdenking van handel in cocaïne op niet geringe schaal, met anderen.
De rechtbank heeft tevens gelet op:
- het Europees verdrag aangaande de wederzijdse rechtshulp in strafzaken (Straatsburg, 20 april 1959);
- de Overeenkomst ter uitvoering van het tussen de regeringen van de staten van de Benelux Economische Unie, de Bondsrepubliek Duitsland en de Franse Republiek op 14 juni 1985 te Schengen gesloten akkoord (Schengen Uitvoeringsovereenkomst, 19 juni 1990).
Op 15 juni 2011 heeft de rechter-commissaris verzocht verlof als bedoeld in artikel 552p, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering te verlenen om de, in de woning aan de [adres] te [woonplaats], in beslag genomen stukken ter beschikking te stellen aan de officier van justitie, opdat deze die kan overdragen aan de verzoekende autoriteiten.
De raadsman heeft namens [verdachte] bij schrijven van 4 augustus 2011 te kennen gegeven dat verdachte geen bezwaar heeft tegen de overdracht.
Tijdens het onderzoek in de openbare raadkamer heeft de officier van justitie verzocht om instemming met het verzoek van de rechter-commissaris.
Alvorens te beslissen dient de rechtbank na te gaan of aan alle in het verdrag en wet genoemde voorwaarden is voldaan.
De rechtbank stelt vast dat het rechtshulpverzoek is gegrond op het Europees verdrag aangaande de wederzijdse rechtshulp in strafzaken en is gedaan door een daartoe bevoegde autoriteit.
Gelet op het bepaalde in artikel 552k van het Wetboek van Strafvordering wordt aan een rechtshulpverzoek zoveel mogelijk het verlangde gevolg gegeven.
Het kan (artikel 552m van het Wetboek van Strafvordering) en moet (artikel 552l van het Wetboek van Strafvordering) worden geweigerd in de daar genoemde gevallen. Deze gevallen doen zich naar het oordeel van de rechtbank niet voor.
De rechtbank stelt vast dat het rechtshulpverzoek is gedaan met het oog op de waarheidsvinding in het kader van een strafrechtelijk onderzoek. Niet is gebleken dat andere motieven aan het verzoek ten grondslag liggen.
Gelet op het hiervoor gestelde is de rechtbank van oordeel dat het verzoek voor inwilliging vatbaar is. Artikel 552p, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering is van toepassing.
De rechtbank wijst het door de officier van justitie verzochte verlof toe in dier voege dat de in het verzoek bedoelde, door de rechter-commissaris in beslag genomen stukken van overtuiging aan de officier van justitie ter beschikking kunnen worden gesteld, opdat deze die kan overdragen aan de verzoekende autoriteiten.
Daarbij bepaalt de rechtbank dat het verlof slechts wordt verleend onder het voorbehoud dat bij afgifte van voormelde stukken aan de buitenlandse autoriteiten wordt bedongen dat de stukken worden teruggezonden zodra daarvan het voor de strafvordering nodige gebruik is gemaakt.
Deze beslissing is gegeven door mr. S. Wijna, voorzitter, mr. J. Ebbens en mr. Y.M.J.I. Baauw-de Bruijn, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier mr. G.C. van de Ven-de Vries en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 23 augustus 2011.
Mr. Y.M.J.L. Baauw-de Bruijn is niet in de gelegenheid deze beslissing mede te ondertekenen.