ECLI:NL:RBUTR:2011:BR5021

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
26 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/512801-05 // 21/004383-06
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 26 juli 2011 uitspraak gedaan over de verlenging van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (PIJ) voor de veroordeelde, geboren in Afghanistan en thans verblijvende in een daklozenopvang. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie om de PIJ met drie maanden te verlengen, beoordeeld aan de hand van eerdere uitspraken en adviezen van deskundigen. De veroordeelde was eerder veroordeeld door het Gerechtshof te Amsterdam tot de PIJ-maatregel en had in december 2010 al een verlenging van zeven maanden gekregen.

Tijdens de zitting heeft de officier van justitie aangegeven dat, hoewel de noodzaak voor de maatregel voor de veiligheid van de maatschappij afneemt, het voor de ontwikkeling van de veroordeelde nog belangrijk is dat de maatregel wordt voortgezet. De veroordeelde zelf was van mening dat verlenging niet nodig was, maar gaf aan dat hij zijn leven probeert op te pakken en goede plannen voor de toekomst heeft. Hij werkt en volgt trainingen, maar zijn softdrugsgebruik blijft een punt van zorg.

De rechtbank heeft de argumenten van de officier van justitie en de deskundigen in overweging genomen en geconcludeerd dat de verlenging van de maatregel noodzakelijk is voor de verdere ontwikkeling van de veroordeelde en de veiligheid van anderen. De rechtbank heeft daarbij ook het recidiverisico in ogenschouw genomen, dat als matig werd ingeschat. De rechtbank heeft besloten de termijn van de maatregel met drie maanden te verlengen, zodat de veroordeelde kan blijven profiteren van de begeleiding en ondersteuning van de instelling Avenier. De rechtbank heeft tevens benadrukt dat Avenier actief moet blijven zoeken naar een geschikte woonplek voor de veroordeelde, aangezien een daklozenopvang niet passend is.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
Parketnummers: 16/512801-05 // 21/004383-06
Datum uitspraak: 26 juli 2011
Beslissing op de vordering tot verlenging van de maatregel
van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (PIJ)
Beslissing van de rechtbank te Utrecht, meervoudige kamer voor strafzaken, naar aanleiding van de vordering van de officier van justitie d.d. 31 mei 2011 ex art 77t Wetboek van Strafrecht, strekkende tot verlenging van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen met 3 maanden, in de zaak tegen de veroordeelde:
[veroordeelde],
geboren op [1990] te [geboorteplaats] (Afghanistan),
thans verblijvende te [naam], [woonplaats], [adres],
hierna te noemen de veroordeelde.
De rechtbank heeft acht geslagen op de zich in het dossier bevindende stukken, waaronder:
- het arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdend te Arnhem, d.d. 12 december 2007 waarbij [veroordeelde] voornoemd is veroordeeld tot de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen;
- de beslissing van deze rechtbank van 14 december 2010, waarbij de termijn van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen is verlengd voor de duur van 7 maanden;
- het door mevr. K. Horvers (gedragswetenschapper) en dhr. H. Evers (locatiemanager Avenier locatie Kolkemate/Sprengen, gemachtigde namens de directeur) uitgebrachte advies d.d. 29 april 2011, strekkende tot verlenging van de termijn van de maatregel met drie maanden, alsmede de aantekeningen omtrent de lichamelijke en geestelijke gesteldheid van [veroordeelde].
Het onderzoek heeft plaatsgevonden ter zitting van 12 juli 2011, waarbij zijn gehoord: de officier van justitie, de veroordeelde en diens raadsvrouw mr. Y.N.M. Rijlaarsdam, advocaat te Utrecht, alsmede getuige-deskundige M.Y.C. Hannink (psycholoog en verbonden aan Avenier, namens K. Horvers).
De standpunten
Ter zitting heeft de officier van justitie gevorderd, dat de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen wordt verlengd met 3 maanden. De officier van justitie stelt dat hoewel het voor de veiligheid van de maatschappij steeds minder noodzakelijk is dat de PIJ wordt voortgezet, het voor de ontwikkeling van [veroordeelde] nog wel van belang is dat de PIJ nog 3 maanden doorloopt. De veroordeelde is immers nog maar kort met proefverlof en derhalve is het wenselijk dat hij nog een tijdje in de gaten wordt gehouden. De officier van justitie begrijpt dat het softdrugsgebruik van [veroordeelde] in beperkte mate is toegestaan, maar ziet daar wel een risico in, in die zin dat [veroordeelde] weer zou kunnen afglijden en dan zou kunnen vervallen in crimineel gedrag.
Volgens [veroordeelde] is verlenging van de PIJ niet nodig, hoewel hij er geen halszaak van zal maken. Volgens [veroordeelde] wordt hij bij[naam] op geen enkele manier begeleid. Het enige wat hij bij [naam] moet doen, is meewerken aan urinecontroles. Het stoort [veroordeelde] dat hij in een daklozenopvang zit. Desondanks ziet hij [naam] als zijn thuis en probeert hij vanuit daar zijn leven weer op te pakken en vorm te geven. [veroordeelde] werkt twee dagen per week bij kringloopcentrum Emmaeus en volgt daarnaast één dag per week een training bij de Wesseling groep, een instelling voor re-integratie en loopbaancoaching. [veroordeelde] heeft goede plannen voor de toekomst en wil graag in de nabije toekomst een eigen bedrijfje beginnen. Op dit moment zoekt hij naar een voltijdbaan.
[veroordeelde] ziet zijn softdrugsgebruik niet als een probleem. Volgens [veroordeelde] gebruikt hij nu veel minder dan toen hij in detentie zat, omdat hij minder stress ervaart. Hij gebruikt naar eigen zeggen alleen cannabis voor het slapen gaan. Hij realiseert zich dat het gebruik van drugs niet samengaat met werk en dagelijkse bezigheden.
[veroordeelde] heeft tijdens de zitting een brief overhandigd van zijn mentor bij [naam], die zeer positief bericht over [veroordeelde].
Mevr. Hannink blijft bij het standpunt zoals verwoord in het advies van 29 april 2011. Zij is van mening dat verlenging van de PIJ met 3 maanden wenselijk is, omdat [veroordeelde] nog maar erg kort met proefverlof is en de instelling graag nog wat langer toezicht wil houden om te zien of het geleerde gedrag beklijft en om de ontwikkeling van [veroordeelde] daar waar nodig is bij te kunnen sturen.
Volgens mevr. Hannink had [veroordeelde] in het begin van zijn PIJ-traject erg veel moeite om zijn leven een andere wending te geven. Echter, tijdens de laatste verlenging heeft [veroordeelde] een voorzichtige positieve draai gemaakt en deze positieve lijn heeft zich de laatste maanden doorgezet, waardoor proefverlof uiteindelijk mogelijk was. Tijdens de PIJ is er met [veroordeelde] gewerkt aan het onder controle krijgen van zijn softdrugsgebruik, het accepteren van gezag en autoriteit, het nemen van verantwoordelijkheid, het creëren van een helder en reëel toekomstperspectief, probleembesef en –inzicht en gewetensontwikkeling (het besef van goed en kwaad). Hoewel [veroordeelde] blijft functioneren op de grens, gaat het de laatste tijd goed met hem en komen bij Avenier geen negatieve berichten binnen over [veroordeelde]. Het softdrugsgebruik blijft een probleem, maar wordt gedoogd voor zover het gebruik ervan zijn dagbesteding niet negatief beïnvloedt. Avenier schat het risico op recidive en vluchtgevaar als matig in, waardoor het ook mogelijk was om [veroordeelde] met proefverlof te laten gaan.
De raadsvrouw verzoekt de rechtbank de vordering tot verlenging van de PIJ af te wijzen. Volgens de raadsvrouw heeft een verlenging van de PIJ geen enkele meerwaarde, zeker niet nu [veroordeelde] in een daklozenopvang zit en niet in een begeleid (kamer)wonen centrum zoals de bedoeling was. Het gaat volgens de raadsvrouw goed met [veroordeelde]. Hij is actief bezig en werkt aan zijn leven. Hij blowt veel minder en het recidive gevaar is zo goed als geweken.
Overwegingen
De rechtbank overweegt als volgt.
Uit voornoemd arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, blijkt dat [veroordeelde] onder meer is veroordeeld wegens misdrijven gericht tegen of gevaar veroorzakend voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen, namelijk -kort gezegd- belaging, diefstal gevolgd van geweld, mishandeling en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Gelet op voormeld advies en gehoord hetgeen ter zitting naar voren is gebracht, is de rechtbank van oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen de verlenging van de maatregel eist en de maatregel in het belang is van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van [veroordeelde]. De rechtbank is van oordeel dat de termijn van de maatregel met drie maanden dient te worden verlengd.
De rechtbank is, net als de officier van justitie en mevr. Hannink, van oordeel dat [veroordeelde] nog maar erg kort met proefverlof is om het verloop van het proefverlof nu al definitief te kunnen evalueren. De rechtbank vindt het derhalve belangrijk dat [veroordeelde] nog even kan profiteren van de hulp en steun van Avenier en dat Avenier nog kan ingrijpen indien noodzakelijk. Daarbij neemt de rechtbank tevens in acht dat gelet op voormeld advies van de inrichting en gehoord wat ter zitting daarover naar voren is gebracht het recidiverisico weliswaar is afgenomen, maar nog immer matig wordt ingeschat.
De rechtbank is wel van oordeel dat, gelet op hetgeen ter zitting naar voren is gebracht, Avenier zich actief dient op te stellen bij het vinden van een begeleid wonen plek voor [veroordeelde], nu een daklozenopvang geen passende plaats is voor [veroordeelde].
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 77s, 77t en 77u van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING:
De rechtbank verlengt de termijn van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen van [veroordeelde] voornoemd voor de tijd van drie maanden.
Aldus gedaan door mr. A.G. van Doorn, voorzitter, tevens kinderrechter, en mrs. D.A.C. Koster en P.W.G. de Beer, rechters, bijgestaan door mr. Z. Berkouwer, griffier en uitgesproken ter openbare zitting van deze rechtbank van 26 juli 2011.
Mrs. A.G. van Doorn en P.W.G. de Beer zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.