ECLI:NL:RBUTR:2011:BR5013

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
26 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/512418-10 [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zaak van openlijk geweld

In de strafzaak tegen de verdachte, die op 26 juli 2011 door de Rechtbank Utrecht werd behandeld, stond de verdachte terecht voor openlijk geweld. De zaak werd inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 12 juli 2011, waar de officier van justitie en de verdediging hun standpunten presenteerden. De verdachte werd beschuldigd van deelname aan een groep die geweld heeft gepleegd tegen een slachtoffer, waarbij hij zou hebben geslagen, geschopt en gestoken met een mes of een ander scherp voorwerp. De verdediging voerde aan dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard, omdat de verdachte in zijn verdedigingsbelang was geschaad door een gebrek aan professioneel opsporingsonderzoek en tunnelvisie bij de politie en het OM.

De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een ernstige inbreuk op de beginselen van een goede procesorde en dat het openbaar ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De officier van justitie vorderde een voorwaardelijke werkstraf van 40 uur, maar de rechtbank kwam tot de conclusie dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen. De rechtbank achtte de verklaringen van de getuigen niet betrouwbaar genoeg om als bewijs te dienen en concludeerde dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij het ten laste gelegde feit had begaan.

Uiteindelijk sprak de rechtbank de verdachte vrij van het ten laste gelegde feit en hefte het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op. De uitspraak benadrukte het belang van betrouwbare getuigenverklaringen en de noodzaak van voldoende bewijs voor een veroordeling in strafzaken.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/512418-10 [P]
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 26 juli 2011
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1992] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
raadsvrouw: mr. E. Kolokatsi, advocaat te Amersfoort.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 12 juli 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
deel uit heeft gemaakt van een groep die geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] door hem te slaan en/of te schoppen en te steken met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp.
3 De voorvragen
3.1 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw stelt dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu tijdens het opsporingsonderzoek en het gerechtelijke vooronderzoek de verdachte in zijn verdedigingsbelang is geschaad. De raadsvrouw voert hiertoe aan dat er bij de politie en het OM sprake was van tunnelvisie, waardoor het serieus inrichten van een degelijk opsporingonderzoek achterwege is gebleven. Dit heeft consequenties gehad voor de waarheidsvinding, nu een aantal noodzakelijke dan wel wenselijke opsporingshandelingen niet is verricht en bovendien de opsporing zich niet heeft gericht op de toetsing van de betrouwbaarheid van de afgelegde en voor verdachte belastende verklaringen.
3.2 De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank is - met de officier van justitie - van oordeel dat het verweer van de raadsvrouw niet opgaat. Van niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie kan slechts sprake zijn als de politie en/of het openbaar ministerie ernstig inbreuk heeft/hebben gemaakt op de beginselen van een goede procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van de zaak tekort is gedaan. Hiervan is in het onderhavige geval geen sprake. De rechtbank is van oordeel dat er weliswaar sprake is van een weinig professioneel opsporingsonderzoek, maar dat de conclusie die de raadsvrouw daaraan verbindt niet aan de orde is. De rechtbank concludeert derhalve dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft partiële vrijspraak gevorderd van het deel van de tenlastelegging dat betrekking heeft op het steken met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp in de borstkas, althans het lichaam van de heer [slachtoffer], nu zij de verklaringen van [getuige 1], [getuige 2] en de [getuige 3] met betrekking tot dit deel van de tenlastelegging niet betrouwbaar acht.
Het overige deel van de tenlastelegging acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen, gelet op de aangifte van [slachtoffer], die verklaart boven aan de dijk te zijn geschopt door een lange blonde jongen met een witte jas, de verklaring van [getuige 1], welke de officier van justitie met betrekking tot het slaan/schoppen wel consistent en derhalve betrouwbaar acht, en de verklaring van verdachte zelf dat hij bij het gevecht aanwezig was.
De officier van justitie vordert op grond van hetgeen zij bewezen acht een voorwaardelijke werkstraf van 40 uur met een proeftijd van 2 jaar met als bijzondere voorwaarde begeleiding door de Jeugdreclassering in het kader van de maatregel Hulp en Steun. Tevens vordert zij de opheffing van het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het onherroepelijk worden van dit vonnis.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen. De raadsvrouw stelt ten eerste dat niet vast is te stellen wie er die avond gestoken heeft. Wel staat volgens haar vast dat verdachte niet heeft gestoken. De belastende verklaringen jegens verdachte zijn op cruciale punten tegenstrijdig, niet consistent, ongeloofwaardig en onbetrouwbaar en worden door andere verklaringen in het dossier weersproken. Het motief voor het afleggen van de kennelijk leugenachtige verklaringen door de getuigen [getuige 1], [getuige 2] en de heer [getuige 3] moet volgens de raadsvrouw gezocht worden in het feit dat deze getuigen er belang bij hadden iemand anders dan [A] (van [A]) aan te wijzen als schuldige. Immers, door zo te handelen, konden zij [A], die tevens bij het gevecht aanwezig is geweest, ontlasten. Aangezien verdachte toch niet (meer) tot hun vriendengroep behoorde, is hij hiervoor geofferd.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en zal hem dan ook integraal vrijspreken.
De rechtbank overweegt daartoe dat de aangever heeft verklaard dat hij door een aantal jongeren is geslagen en geschopt. Uit de medische verklaring ten aanzien van de aangever kan ook worden opgemaakt dat er geweld tegen hem is gebruikt, waarbij hij tevens tot twee keer toe met een scherp voorwerp is gestoken.
Bij openlijke geweldpleging is vereist dat verdachte opzet op het in vereniging plegen van openlijk geweld heeft gehad en daaraan een voldoende significante bijdrage heeft geleverd.
Buiten de verklaring van verdachte dat hij bij het gevecht op dijk aanwezig is geweest, acht de rechtbank geen wettig en overtuigend bewijs aanwezig waaruit zij kan afleiden dat verdachte een significante bijdrage aan het openlijk geweld jegens aangever heeft geleverd. De rechtbank acht de verklaringen van getuigen [getuige 1], [getuige 2] en de heer [getuige 3] in hun geheel onvoldoende betrouwbaar om als bewijs te dienen en acht tevens geen steunbewijs voor deze verklaringen in het dossier aanwezig. De rechtbank komt dientengevolge tot de conclusie dat niet vast is komen te staan dat verdachte de heer [slachtoffer] heeft geschopt en/of geslagen, dan wel dat verdachte hem gestoken heeft met een mes of een ander puntig voorwerp en evenmin dat verdachte aan het jegens de heer [slachtoffer] gepleegde geweld anderszins een (significante) bijdrage heeft geleverd, anders dan door bij het gevecht aanwezig te zijn geweest.
5 De beslissing
De rechtbank:
Voorvragen
- verklaart het Openbaar Ministerie ontvankelijk in zijn vervolging;
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het tenlastegelegde feit;
Voorlopige hechtenis
- heft op het –reeds geschorste- bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.A.C. Koster, voorzitter, tevens kinderrechter, mrs. A.G. van Doorn en P.W.G. de Beer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Z. Berkouwer, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 26 juli 2011.
Mrs. A.G. van Doorn en P.W.G. de Beer zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.