ECLI:NL:RBUTR:2011:BR3939

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
15 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/604029-10 [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel door roekeloos rijgedrag

Op 10 maart 2010 vond op de Monding te Veenendaal een verkeersongeval plaats waarbij een voetganger, genaamd [slachtoffer], ernstig gewond raakte. De verdachte, een beginnend bestuurder, reed met een snelheid van 34 km/u boven de toegestane maximumsnelheid van 50 km/u en gedroeg zich onvoorzichtig in het verkeer. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan een overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, omdat zijn rijgedrag leidde tot het ongeval en het zware letsel van het slachtoffer. De rechtbank sprak de verdachte vrij van andere tenlastegelegde feiten, maar legde hem een werkstraf van 100 uren op, alsook een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 12 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank hield rekening met de bijzondere omstandigheden van de zaak, waaronder het feit dat de verdachte nog relatief jong was en geen eerdere veroordelingen had. De rechtbank benadrukte dat het rijgedrag van de verdachte grensde aan roekeloosheid en dat hij de verkeersveiligheid in gevaar had gebracht. De uitspraak vond plaats op 15 juli 2011.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/604029-10 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 15 juli 2011
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1991] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats], [adres].
Raadsman mr. P.R. de Korte, advocaat te Utrecht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 1 juli 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
primair: met een motorrijtuig een ongeval heeft veroorzaakt, waarbij een ander zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen;
subsidiair: met een motorrijtuig gevaar en/of hinder heeft veroorzaakt op de weg.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat verdachte zich zeer onvoorzichtig heeft gedragen in het verkeer en dat daardoor een verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor aan het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel is toegebracht.
4.2 Het standpunt van de verdachte
De verdachte heeft erkend dat het verkeersongeval aan zijn schuld te wijten is. De raadsman refereert zich derhalve aan het oordeel van de rechtbank.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair tenlastegelegde. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Op 10 maart 2010 heeft op de Monding te Veenendaal een verkeersongeval plaatsgevonden, waarbij één persoon, te weten [slachtoffer], ernstig gewond is geraakt.
Om ter zake van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 tot een veroordeling te kunnen komen is vereist dat de verdachte zich zodanig heeft gedragen, dat het aan zijn schuld is te wijten dat het voornoemd verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor aan het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht dan wel zodanig letsel, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden ontstond. Indien de schuld bestaat uit roekeloosheid, is er sprake van een strafverzwarende omstandigheid.
De rechtbank is van oordeel dat het handelen van verdachte schuurt aan roekeloosheid en dat verdachte in elk geval zeer onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden, zodat er dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994.
Verdachte heeft immers met zijn auto een voor hem bekende route gereden, terwijl hij pas sinds januari 2010 in het bezit is van een rijbewijs. Verdachte reed binnen de bebouwde kom met een snelheid die 34 km/u hoger lag dan de maximum toegestane snelheid van 50 km/u. Zoals verdachte ter terechtzitting heeft verklaard, heeft hij op de Monding een volgens verdachte vrij langzaam rijdende voorganger (personenauto) gepasseerd door gas te geven en ter hoogte van het kruispunt met het Kompas een verkeersheuvel aan de linkerkant (en dus via de linkerrijbaan bestemd voor tegemoetkomend verkeer) voorbij te rijden, terwijl er op deze verkeersheuvel een bord D2 bijlage I RVV 1990 was geplaatst en verdachte derhalve deze verkeersheuvel via de rechterkant had moeten langs gaan. Verdachte is vervolgens op de linkerrijbaan blijven rijden en moest, toen hij een tweede verkeersheuvel zag aankomen, in de daarop volgende S-bocht naar rechts sturen om deze verkeersheuvel aan de rechterkant voorbij te kunnen gaan. Echter, verdachte moest daarbij vanwege zijn snelheid remmen en maakte vermoedelijk een stuurfout waardoor de achterzijde van zijn auto uitbrak en de auto via het verdrijvingsvlak het troittoir, de grasstrook, het fietspad, nog een trottoir en uiteindelijk het grasveld opschoof en daarbij het slachtoffer raakte.
Het slachtoffer heeft ten gevolge van het ongeval zwaar lichamelijk letsel bekomen. Blijkens de verklaring van het slachtoffer en de zich in het dossier bevindende letselverklaring heeft het slachtoffer ten gevolge van het ongeval haar heupkom gebroken en was er sprake van twee nekwervelbreuken. Het slachtoffer is direct na het ongeval aan haar heup geopereerd en verwacht werd dat zij 6 tot 9 maanden nodig zou hebben om te herstellen van het ongeval, waarbij de diagnose werd gesteld dat zij een grote kans had op vervroegde slijtage van de heup. Tijdens de zitting werd duidelijk dat het op dit moment, ruim een jaar en bijna vier maanden na de datum van het ongeval, nog steeds niet goed gaat met het slachtoffer en dat zij binnenkort weer een operatie zal moeten ondergaan waarbij er een kunstheup zal worden geplaatst en er botreconstructie zal plaatsvinden. Het slachtoffer werkt momenteel op therapeutische basis, terwijl zij voorheen een 38-urige werkweek had.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Primair
op 10 maart 2010 te Veenendaal, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder
(als Beginnend Bestuurder) van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende
over de weg, de Monding, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer onvoorzichtig en onoplettend,
- te rijden met een snelheid van meer dan 80 kilometer per uur, althans met een (veel) hogere snelheid dan de ter plaatse maximum toegestane snelheid van 50 kilometer per uur en
- ter hoogte van de kruising met het Kompas een in dezelfde richting rijdende personenauto links in te halen en daarbij via de rijstrook bestemd voor het tegemoetkomende verkeer een middengeleider te passeren terwijl op die middengeleider verkeersbord D2 van Bijlage 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 was aangebracht, (welk bord bestuurders gebiedt dat bord voorbij te gaan aan de rechter zijde, zijnde de zijde die de pijl aangaf) en (vervolgens)
- in de daarop volgende bocht naar links de controle over zijn, verdachte's, motorrijtuig te verliezen en (vervolgens)
- (na overschrijding van een verdrijvingsvlak) in botsing is gekomen met een voetganger,
waardoor die voetganger, genaamd [slachtoffer], zwaar lichamelijk letsel (te weten een
gebroken heupkom en nekwervelbreuken) werd toegebracht.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
primair: overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een werkstraf van 150 uren, subsidiair 75 dagen vervangende hechtenis. Tevens heeft de officier van justitie gevorderd aan verdachte op te leggen een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 1 jaar.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt de rechtbank bij de bepaling van de straf rekening te houding met het werk/leertraject van verdachte. Verdachte volgt een opleiding tot grondwerker en werkt in het kader van zijn opleiding 4 dagen per week in de wegenbouw en gaat 1 dag naar school. Een werkstraf van 150 uur zou derhalve een zeer zware belasting voor verdachte betekenen. Voorts moet verdachte voor zijn werk op verschillende plaatsen in Nederland zijn. Deswege kan ontzegging van de rijbevoegdheid voor verdachte leiden tot ontslag, te meer nu hij zijn werkgever niet op de hoogte heeft gesteld van de strafzaak tegen hem. Gelet op het feit dat het verkeersongeval langer dan een jaar geleden heeft plaatsgevonden, verdachte al vrij snel daarna zijn rijbewijs heeft terug gekregen en sindsdien niet meer betrokken is geweest bij een verkeersincident lijkt een ontzegging van de rijbevoegdheid onredelijk. De raadsman verzoekt de rechtbank in plaats van ontzegging van de rijbevoegdheid aan verdachte een voorwaardelijke (werk)straf op te leggen en eventueel bijzondere voorwaarden daarbij te stellen. De raadsman verwijst daarbij naar uitspraken van een aantal gerechten, waar aanzienlijk minder zware straffen zijn opgelegd dan door de officier van justitie tegen verdachte is geëist.
7 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Van bestuurders en zeker van beginnend bestuurders wordt verwacht dat zij de nodige voorzichtigheid in acht nemen. Gebleken is dat verdachte met een veel hogere snelheid dan wettelijk was toegestaan door de bebouwde kom heeft gereden en daarbij meerdere verkeersgeboden heeft genegeerd. Verdachte heeft door aldus te rijden de verkeersveiligheid in gevaar gebracht met helaas ernstige gevolgen voor het slachtoffer. De rechtbank verwijt de verdachte dat hij tegen beter weten in, in een boze en kennelijk agressieve gemoedstoestand, toch achter het stuur is gaan zitten, wat volgens de rechtbank direct verband houdt met het gepleegde strafbare feit. Het rijgedrag van verdachte grenst aan roekeloosheid. Op zichzelf rechtvaardigt dergelijk rijgedrag met zulke gevolgen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf en een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid.
Het spreekt evenwel in het voordeel van verdachte dat hij meermalen op gepaste wijze contact met het slachtoffer en haar familie heeft opgenomen en geprobeerd heeft mee te werken aan het emotioneel herstel van het slachtoffer. Hoewel het incident al enige tijd geleden heeft plaatsgevonden, lijkt verdachte er nog steeds mee bezig te zijn en ziet hij in dat hij erg dom en onverstandig is geweest.
De rechtbank houdt er daarnaast in het voordeel van verdachte rekening mee dat sprake is van een relatief jonge verdachte en dat hij volgens het uittreksel justitiële documentatie d.d. 27 mei 2011 niet eerder is veroordeeld en ook voor het overige geen relevante vermeldingen heeft.
Met betrekking tot een eventuele ontzegging van de rijbevoegdheid houdt de rechtbank rekening met het lange tijdsverloop tussen het plegen van het feit en het ter zitting brengen van de zaak. Voorts betrekt de rechtbank is haar oordeel het feit dat het rijbewijs vrij snel is teruggegeven aan verdachte, verdachte sindsdien geen ongeluk meer heeft veroorzaakt of betrokken is geweest bij andere Wegenverkeersfeiten en voor verdachte de rijbevoegdheid essentieel is voor zijn werk en opleiding.
De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat in dit specifieke geval en gelet op de bijzondere omstandigheden, een werkstraf van 100 uren, subsidiair 50 dagen vervangende hechtenis passen en geboden is. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 12 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk met een proeftijd voor de duur van 2 jaar, noodzakelijk is. De rechtbank is zich bewust van het feit dat zij hiermee afwijkt van opgelegde straffen in soortgelijke zaken en van de vordering van de officier van justitie, maar meent dat in dit geval met onderhavige straf, gelet op het voornoemde, kan worden volstaan.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d van het Wetboek van Strafrecht en 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994 zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het onder 5.1 genoemde strafbare feit oplevert;
- verklaart verdachte daarvoor strafbaar;
Straf
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 100 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 50 dagen;
Bijkomende straf
- veroordeelt verdachte voorts tot een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 12 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk met een proeftijd voor de duur van 2 jaar.
- bepaalt dat de tijd dat het rijbewijs van verdachte reeds is ingehouden in mindering wordt gebracht op het onvoorwaardelijke deel van de rijontzegging;
Dit vonnis is gewezen door mr. R.S.B. Kool, voorzitter en mrs A.G. van Doorn en D.A.C. Koster, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Z. Berkouwer en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 15 juli 2011.
Mr. R.S.B. Kool is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.