parketnummer: 16/600360-11 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 15 juli 2011
[verdachte]
geboren op [1991] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats]
gedetineerd te PI Utrecht, HvB locatie Nieuwegein, De Liesbosch 100 te Nieuwegein
raadsman mr H.W.M. van den Heiligenberg, advocaat te Utrecht
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 1 juli 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: met een ander of anderen een woninginbraak heeft gepleegd en daarbij een aantal goederen heeft gestolen;
feit 2: met een ander of anderen een auto heeft gestolen door middel van een valse sleutel;
feit 3: met een ander of anderen een woninginbraak heeft gepleegd en daarbij een of meerdere computers heeft gestolen.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaken, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder feit 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan. De officier van justitie baseert zich met betrekking tot feit 1 en 2 op de aangifte van [benadeelde 2], de bevindingen van verbalisant [verbalisant] inzake de aanhouding van verdachte en de daarbij bij verdachte aangetroffen goederen afkomstig uit de woning van aangever en de verklaring van verdachte bij de politie, die volgens de officier van justitie volstrekt ongeloofwaardig is.
Voorts acht de officier wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 3 ten laste gelegde feit heeft begaan, gelet op de aangifte van [benadeelde 1], het DNA-onderzoek en de bekennende verklaring van verdachte.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de onder feit 1 en 2 ten laste gelegde feiten wegens gebrek aan bewijs. Verdachte is weliswaar met goederen uit de woning van aangever aangetroffen, maar dat is nog geen wettig en overtuigend bewijs dat verdachte de woninginbraak heeft (mede)gepleegd en deze goederen heeft gestolen. Verdachte heeft aangegeven dat hij pas na de woninginbraak bij het hele voorval betrokken is geraakt en dat de spullen pas later door de daadwerkelijke inbreker aan hem zijn gegeven. Er zijn noch in de woning van aangever, noch in de auto van aangever biologische sporen aangetroffen van verdachte. De raadsman concludeert derhalve dat er geen enkele link is tussen de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten en verdachte.
Met betrekking tot feit 3 refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank, nu verdachte dit feit heeft bekend.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
feit 1 en 2
De rechtbank is van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft gepleegd. Het door de verdachte geschetste scenario acht de rechtbank niet zo onaannemelijk, dat dit onbesproken en ongemotiveerd verworpen kan worden, terwijl deze alternatieve lezing niet aanstonds door de voorhanden zijnde bewijsmiddelen wordt weerlegd.
feit 3
Aangever [benadeelde 1] heeft tegenover de politie verklaard dat hij op 24 maart 2011 met zijn partner lag te slapen in zijn woning aan de [adres] te [woonplaats], toen hij op een gegeven moment een luide knal hoorde. Toen aangever beneden kwam, zag hij dat een raam aan de voorzijde van de woning was vernield en dat er twee laptops weggenomen waren van het merk HP Pavilion en Lenova Idealpad. Op de vensterbank en op de vloer lagen bloedspetters, die daar eerder nog niet lagen.
Het bloedspoor is veiliggesteld en door het NFI onderzocht. Uit het sporenmateriaal is een DNA-profiel verkregen dat matcht met het DNA-profiel van verdachte. De kans dat het DNA-profiel van een willekeurig persoon matcht met dit DNA-profiel is daarbij kleiner dan één op een miljard.
Verdachte heeft ter terechtzitting op 1 juli 2011 verklaard dat hij op 24 maart 2011 met een andere jongen heeft ingebroken in een woning aan de [adres] te [woonplaats]. De medeverdachte heeft een baksteen door de ruit gegooid en verdachte heeft daarna met een bezemsteel glasresten uit de sponning geduwd. Vervolgens is verdachte naar binnen geklommen, heeft de twee laptops gepakt en is samen met de andere jongen vertrokken. Verdachte is bij het naar binnen klimmen gewond geraakt en heeft bloed verloren.
Evenals de officier van justitie en de verdediging acht de rechtbank het onder 3 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting, de aangifte van [benadeelde 1] en het DNA-onderzoek.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
feit 3
op 24 maart 2011 te Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander, met het
oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in een woning (gelegen aan de
[adres]) heeft weggenomen twee laptops (merk HP Pavilion en Lenovo Idealpad), toebehorende aan [benadeelde 1], waarbij zijn medeverdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft door braak, door met een baksteen een (voor)raam van voornoemde woning in te gooien.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
feit 3: diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 9 maanden onvoorwaardelijk met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman verzoekt de rechtbank een straf op te leggen zoals door de reclassering in haar rapport d.d. 16 juni 2011 is geformuleerd, te weten een deels voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Bewezen is verklaard dat verdachte samen met een ander een zogenaamde stoeptegelinbraak heeft gepleegd en hierbij waardevolle goederen heeft buitgemaakt. Aan het plegen van dit soort inbraken tilt de rechtbank zwaar. Woninginbraken veroorzaken niet alleen de nodige materiële schade, maar maken ook een forse inbreuk op de privacy van de bewoners. Het is voor hen vaak bijzonder onaangenaam om te leven met de wetenschap dat een vreemde in hun woning is geweest en aan hun persoonlijke bezittingen heeft gezeten. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers zich na een dergelijke inbraak nog lange tijd onveilig voelen in hun eigen woning. Voor een stoeptegelinbraak geldt daarbij nog, dat men door het gooien van een stoeptegel door de ruit van een woning een onaanvaardbaar risico neemt. De bewoners van deze woning hadden immers door de stoeptegel of door rondvliegend glas geraakt kunnen worden en hierdoor ernstig letsel kunnen oplopen. Dat dit niet is gebeurd, is geenszins aan verdachte te danken. De rechtbank acht dit een strafverzwarend element.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het volgende.
Ondanks zijn jeugdige leeftijd heeft verdachte al een aanzienlijk strafblad opgebouwd, waar onder andere meerdere vermogensdelicten op vermeld staan. Tevens loopt verdachte nog in een proeftijd opgelegd voor –onder andere- een diefstal uit een woning, waarvan overigens door de officier van justitie op advies van de reclassering geen tenuitvoerlegging is gevorderd.
Voorts heeft de rechtbank gelet op de rapportage van de reclassering ten behoeve van de rechtszitting d.d. 16 juni 2011. Verdachte staat op dit moment onder toezicht van mevr. S. Kinket (toezichthouder reclassering) in het kader van voornoemde proeftijd. Naar de rechtbank begrijpt gaat dit toezicht gepaard met vallen en opstaan.
Uit het reclasseringsrapport blijkt voorts dat het recidiverisico als hoog gemiddeld wordt ingeschat. Verdachte is zeer beïnvloedbaar en wordt vaak meegesleept door criminele jongeren uit zijn woonomgeving. Daarbij komt dat verdachte gevoelig is voor status en imago. Daarnaast is er sprake van schuldenproblematiek. Verdachte lijkt niet in staat tot het maken van adequate keuzes en laat zich leiden door zijn gevoel en impulsiviteit, waardoor hij vaak in de problemen komt. De problematiek van verdachte is dusdanig, dat de reclassering een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf adviseert, opdat er bijzondere voorwaarden kunnen worden gesteld.
Volgens de in de strafrechtspleging ten aanzien van woninginbraken ontwikkelde oriëntatiepunten straftoemeting, is bij een woninginbraak een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 10 weken passend. De rechtbank is echter, gelet op hetgeen zij hiervoor heeft overwogen over de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit, van oordeel dat aan verdachte een zwaardere straf moet worden opgelegd. De rechtbank acht passend en geboden een gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten. De rechtbank ziet geen specifieke redenen om tevens hulpverlening en begeleiding door de reclassering te bepalen.
De rechtbank legt aldus een gevangenisstraf op waarvan het onvoorwaardelijk deel lager is dan door de officier van justitie is gevorderd. De reden hiervoor is dat de rechtbank de verdachte, anders dan de officier van justitie, niet schuldig acht aan de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
7 De benadeelde partij
De benadeelde partij [benadeelde 2] vordert een schadevergoeding van € 2481,45 betreffende materiële schade voor feit 1 en 2.
De rechtbank zal de benadeelde partij [benadeelde 2] niet-ontvankelijk in haar vordering verklaren, nu de onder feit 1 en 2 ten laste gelegde feiten niet bewezen kunnen worden. De benadeelde partij kan de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De benadeelde partij [benadeelde 1] vordert een schadevergoeding van € 250,- betreffende immateriële schade voor feit 3.
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] toewijzen, aangezien deze schade rechtstreeks verband houdt met het onder feit 3 gepleegde feit en verdachte aansprakelijk is voor die schade. Het gevorderde bedrag is voldoende aannemelijk gemaakt en zal worden toegewezen met de wettelijke rente over dat bedrag en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel zoals opgenomen in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 24c, 36f, 63, 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 7 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk;
- stelt een proeftijd vast van twee jaren:
en bepaalt daarbij dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
- heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van deze voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de duur van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf.
Benadeelde partij
- verklaart de benadeelde partij [benadeelde 2] niet-ontvankelijk in haar vordering en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte en de benadeelde partij ieder in de eigen kosten;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 1] van € 250,- ter zake van immateriële schade en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 24 maart 2011 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde 1] € 250,- te betalen, bij niet betaling te vervangen door 5 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Dit vonnis is gewezen door mr D.A.C. Koster, voorzitter, en mrs A.G. van Doorn en R.S.B. Kool, rechters, in tegenwoordigheid van griffier mr. Z. Berkouwer en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 15 juli 2011.
Mr. R.S.B. Kool is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.