ECLI:NL:RBUTR:2011:BR2514

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
21 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/600181-11 [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor mishandeling van vriendin met bewijsvoering en noodweerverweer

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Utrecht op 21 juni 2011 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van mishandeling van zijn vriendin, aangeduid als [slachtoffer]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 21 februari 2011 en op 13 november 2010 geweld heeft gebruikt tegen [slachtoffer]. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van de aangeefster betrouwbaar was, ondanks dat zij later op onderdelen terugkwam op haar verklaring. De rechtbank heeft de verklaringen van getuigen, waaronder [getuige 1] en [getuige 2], als ondersteunend bewijs beschouwd voor de aangifte van [slachtoffer]. De rechtbank heeft ook de mogelijkheid van noodweer overwogen, maar oordeelde dat er geen sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding die een beroep op noodweer rechtvaardigde. De rechtbank heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 weken, waarbij rekening is gehouden met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan. De rechtbank heeft ook het reclasseringsadvies in overweging genomen, waaruit bleek dat de verdachte zich coöperatief opstelde tijdens zijn begeleiding.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/600181-11 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 21 juni 2011
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1992] te [geboorteplaats],
verblijvende te [adres], [woonplaats].
Raadsman mr. A. Boumanjal, advocaat te Utrecht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 7 juni 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: op 21 februari 2011 in Utrecht [slachtoffer] heeft mishandeld.
Feit 2: op 13 november 2010 in Utrecht [slachtoffer] heeft mishandeld.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte hetgeen aan hem is ten laste gelegd, heeft begaan.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van hetgeen onder feit 1 aan verdachte is ten laste gelegd. Hiertoe hebben de raadsman en de verdachte het volgende aangevoerd:
Enkel getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij zag dat verdachte het slachtoffer meerdere malen sloeg en haar bij haar haren pakte en meesleurde. De overige drie getuigen verklaren daar niets over. Aangeefster heeft naderhand het verhaal van verdachte bevestigd. Er is enkel bewijs voorhanden dat verdachte [slachtoffer] tegen de grond en/of reling heeft geduwd, maar die gedraging is hem niet ten laste gelegd. Er is derhalve onvoldoende wettig en overtuigend bewijs om tot een bewezenverklaring van de verschillende bestanddelen, zoals opgenomen onder feit 1, te kunnen komen, zodat verdachte daarvan moet worden vrijgesproken.
Subsidiair dient rekening te worden gehouden met de mogelijkheid dat verdachte heeft gehandeld uit noodweer. Hoewel de raadsman ter terechtzitting heeft aangegeven een dergelijk verweer ter terechtzitting niet te willen voeren, heeft verdachte verklaard dat aangeefster [slachtoffer] met een mes dreigde verdachtes huisgenote [verdachtes huisgenote] neer te steken en dat hij om die reden [slachtoffer] probeerde tegen te houden.
Wat betreft feit 2 heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de stukken van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte de hem onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan. De door en namens verdachte aangevoerde bewijsverweren geven – voor zover zij hierna niet nadrukkelijk aan de orde worden gesteld – geen aanleiding tot een afzonderlijke bespreking daarvan. Zij vinden hun weerlegging in de bewijsmiddelen, zoals deze hierna zijn uitgewerkt. De rechtbank heeft geen reden om aan de juistheid en de betrouwbaarheid van die, van de lezing van verdachte afwijkende, bewijsmiddelen te twijfelen.
In het bijzonder overweegt de rechtbank met betrekking tot de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster [slachtoffer] als volgt:
De raadsman heeft een faxbericht d.d. 1 maart 2011, afkomstig van aangeefster, aan de rechtbank doen toekomen. In dit faxbericht schrijft aangeefster dat verdachte zowel voor wat betreft feit 1 als feit 2 heeft gehandeld uit zelfverdediging. Zij was het telkens die verdachte aanvloog, waarop verdachte dan reageerde.
De rechtbank acht deze schriftelijke verklaring van aangeefster, waarin zij terugkomt op haar eerdere verklaringen, niet aannemelijk. Aangeefster heeft in haar aangifte d.d. 21 februari 2011, alsmede in haar telefonisch afgelegde verklaring d.d. 23 februari 2011, telkens verklaard dat het verdachte is geweest die geweld jegens haar gebruikte, althans dit geweld initieerde, en niet andersom. Uit de getuigenverklaringen van [getuige 1] (feit 1), [getuige 4], [getuige 2] en [getuige 3] (telkens feit 2), noch uit de andere getuigenverklaringen in het strafdossier kan worden afgeleid dat het aangeefster is geweest die geweld gebruikte tegen verdachte. Integendeel, voor zover de getuigen verklaren over gewelddadige handelingen, waren deze telkens gericht tegen aangeefster.
Gelet op bovenstaande heeft de rechtbank bij de beoordeling van de bewijsmiddelen het faxbericht d.d. 1 maart 2011 buiten beschouwing gelaten.
4.3.1 De feiten blijkend uit de bewijsmiddelen betreffende feit 1
De verklaring van verdachte
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat [slachtoffer] op 13 november 2011 bij hem aan de deur kwam. Er ontstond een worsteling. Verdachte heeft verklaard dat hij hierbij die [slachtoffer] bij haar nek heeft vastgepakt en weggeduwd. De rechtbank heeft ter terechtzitting waargenomen dat verdachte ter verduidelijking van zijn verklaring naar zijn keel grijpt. De rechtbank leidt hieruit af dat verdachte die [slachtoffer] hij haar keel heeft vastgepakt en haar op die wijze heeft willen wegduwen.
De aangifte van [slachtoffer]
Aangeefster [slachtoffer] heeft verklaard dat zij op 21 februari 2011 naar de [adres] I te Utrecht is gegaan. Toen zij daar aanbelde, deed verdachte de deur van de woning open. Voordat ze het wist, voelde ze dat verdachte met kracht met een gebalde vuist vol in haar gezicht sloeg, waardoor ze hevige pijn in haar hoofd voelde. Vervolgens kreeg ze een duw, waardoor zij tegen de balustrade terecht kwam. Ze voelde dat verdachte haar bij haar haren beetpakte en haar met kracht naar de grond toe trok. Ondertussen voelde ze ook dat ze met een tot vuist gebalde hand tegen haar gezicht werd geslagen. Verdachte trok haar vervolgens aan haar haren omhoog.
De getuigenverklaringen
De getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij op 21 februari 2011 in zijn woning op de [adres] te Utrecht was. Hij zag dat er op de galerij bij de flat achter hem een conflict gaande was tussen een man en een vrouw. Hij zag dat de man de vrouw meerdere malen sloeg, terwijl zij op de grond lag. De man sloeg met kracht. Ook zag hij dat de man de vrouw bij haar haren pakte en ongeveer één meter over de galerij trok.
De getuige [getuige 4] heeft verklaard dat hij zich op 21 februari 2011 in zijn woning aan de [adres] te Utrecht bevond. Hij hoorde geschreeuw van een vrouw en is gaan kijken waar het vandaan kwam. Aan de rechterzijde van zijn voordeur zag hij een vrouw staan. Naast de vrouw stond een jongen. Hij zag dat zij duidelijk ruzie met elkaar hadden. Hij zag dat de jongen met zijn rechterarm het meisje bij haar keel pakte en probeerde mee te sleuren.
Het letsel
Op 22 februari 2011 is [slachtoffer] door huisarts [huisarts] onderzocht. Van dit onderzoek heeft de huisarts een geneeskundige verklaring opgesteld. Door de huisarts werd het volgende uitwendige letsel waargenomen: een bloeduitstorting op de rechteronderarm en hand, een schaafwond en een blauwe plek aan de linkerknie en een blauwe plek in de linker knieholte.
Op 22 februari 2011 zijn eveneens foto’s gemaakt van het letsel van [slachtoffer]. Hierop zijn (schaaf)wondjes in het gezicht - aan de rechterzijde en bij de bovenlip - te zien. Ook is te zien dat de rechter onderkaak gezwollen is. Tevens zijn blauwe plekken op het linker bovenbeen te zien, alsmede een schaafwond op de linkerknie. Blauwe plekken op het rechter bovenbeen en de rechter onderarm en hand. Voorts is een losse pluk haar gefotografeerd. Deze pluk haar werd door aangeefster [slachtoffer] aan verbalisant [verbalisant 1] overhandigd.
Gelet op bovenstaande feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte het onder feit 1 ten laste gelegde heeft begaan.
4.3.2 De feiten blijkend uit de bewijsmiddelen betreffende feit 2
De aangifte van [slachtoffer]
Aangeefster [slachtoffer] heeft verklaard dat verdachte op 13 november 2011 bij haar op haar kamer was, gelegen aan de [adres] te Utrecht. Ze kregen een woordenwisseling, waarop verdachte haar in haar gezicht sloeg. Hierdoor voelde aangeefster pijn. Verdachte sloeg haar nogmaals in het gezicht, ditmaal met een gebalde vuist. Verdachte trok haar naar de grond. Toen aangeefster op de grond lag,zag en voelde zij dat verdachte haar tegen haar ribben schopte. Zij zag dat de beveiliging haar kamer binnen kwam. In het bijzijn van de beveiliging en een medewerker van Altrecht, sloeg verdachte haar nog tweemaal.
De getuigenverklaringen
De getuige [getuige 2], werkzaam als beveiliger voor Altrecht, locatie [adres] te Utrecht, had op 13 november 2010 dienst. Hij was in gezelschap van [getuige 3]. Hij verklaarde dat hij gestommel en gebonk hoorde in de kamer van aangeefster en daar direct heen is gegaan. Hij draaide de deur van het slot en ging naar binnen. Hij zag aangeefster en haar vriend staan. Plotseling zag hij aangeefsters vriend achter hem langs lopen naar aangeefster toe. Hij zag dat aangeefsters vriend direct bovenop haar ging liggen en haar opzettelijk en met kracht een aantal stompen op haar lichaam gaf.
Getuige [getuige 3], werkzaam als medewerker van Altrecht, was op 13 november 2010 aanwezig op de [adres] te Utrecht. Hij verklaarde dat hij samen met [getuige 2] was. Hij hoorde gestommel en gebonk komen uit de kamer van aangeefster. Hij en [getuige 2] zijn direct naar haar kamer toegegaan. Hij zag dat [getuige 2] de deur opende en vervolgens aangeefsters kamer in liep. Hij zag aangeefsters vriend achter langs [getuige 2] lopen, in de richting van aangeefster. Vervolgens zag hij dat de jongen bovenop aangeefster ging liggen en opzettelijk en met kracht op haar in sloeg. Dit deed hij met gebalde vuist.
Gelet op bovenstaande feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
hij op 21 februari 2011 te Utrecht, opzettelijk mishandelend [slachtoffer] meermalen
in/tegen het gezicht en tegen het lichaam heeft gestompt en aan de haren over de grond heeft getrokken en bij de keel heeft gegrepen, waardoor voornoemde [slachtoffer] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
2.
hij 13 november 2010 te Utrecht, opzettelijk mishandelend [slachtoffer] meermalen in het gezicht heeft geslagen en gestompt en tegen het lichaam geschopt, waardoor voornoemde [slachtoffer] pijn heeft ondervonden;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van de feiten
Door verdachte is met betrekking tot feit 1 aangevoerd dat hij heeft gehandeld ter verdediging van zijn huisgenote [verdachtes huisgenote]. Aangeefster stond voor hem met een mes in haar handen en dreigde die [verdachtes huisgenote] neer te steken. Ook de raadsman heeft erop gewezen dat rekening dient te worden gehouden met het scenario dat aangeefster met een mes bij de woning aankwam en verdachte hierop gereageerd heeft. De rechtbank verstaat hetgeen door verdachte naar voren is gebracht als een beroep op noodweer als bedoeld in artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht.
Ingevolge artikel 41, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht is niet strafbaar hij die een feit begaat, geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding.
Verdachte heeft bij de politie verklaard – en ter terechtzitting herhaald – dat aangeefster bij hem voor de deur stond en haar rechterhand in haar tas had. Ze probeerde hem voorbij te lopen en haalde op dat moment een mes uit haar tas. Zij gaf aan zijn huisgenote te willen neersteken. Toen verdachte het mes zag, heeft hij aangeefster naar eigen zeggen vastgepakt en haar hand weggeduwd.
Aangeefster heeft in haar aangifte in het geheel niet verklaard over een mes. Wel heeft zij verklaard dat zij direct nadat verdachte de deur open deed, door hem in haar gezicht werd geslagen. Later heeft zij haar aangifte, telefonisch ten overstaan van verbalisant [verbalisant 2], aangevuld en verklaard dat zij een broodmes mee had genomen naar verdachte. Dit mes zat in haar tas. Zij heeft dit mes eruit gehaald, toen zij door verdachte werd geslagen, aan haar haren werd getrokken en over de grond werd gesleept.
De rechtbank heeft, zoals hiervoor overwogen, geen redenen om te twijfelen aan de juistheid en betrouwbaarheid van de door aangeefster [slachtoffer] tegenover de politie afgelegde verklaringen – met name ten aanzien van de aanwezigheid van een mes en het moment waarop die [slachtoffer] dat mes tevoorschijn heeft gehaald - ook al is zij op onderdelen van die verklaringen later teruggekomen. Haar tegenover de politie afgelegde verklaringen vinden in belangrijke mate steun in de verklaring van ooggetuige [getuige 1]. Bovendien zijn ook door andere ooggetuigen verklaringen afgelegd en vindt de verklaring van verdachte – dat [slachtoffer] zijn huisgenote met een mes dreigde neer te steken en dit mes vasthield – in geen van die verklaringen steun. De rechtbank is daarom van oordeel dat, zo er al sprake was van een mes, aangeefster dit mes pas tevoorschijn heeft gehaald, nadat zij door verdachte was geslagen, aan haar haren was getrokken en over de grond was gesleept. . Ten tijde van de ten laste gelegde gedragingen van verdachte was er derhalve (nog) geen sprake van een ogenblikkelijk wederrechtelijke aanranding van verdachte of diens huisgenote [verdachtes huisgenote] waartegen verdachte zich of die [verdachtes huisgenote] moest verdedigen, zodat een beroep op noodweer alleen al om die reden faalt. De rechtbank verwerpt het verweer.
Er zijn derhalve geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Feiten 1 en 2, telkens: Mishandeling.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht, gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 74 dagen met afrek van het voorarrest.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van feit 1.
Wat betreft feit 2 heeft de raadsman aangevoerd zich te kunnen vinden in de eis van de officier van justitie. Derhalve heeft de raadsman de rechtbank verzocht te volstaan met een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
De rechtbank heeft bij de strafoplegging in het bijzonder in aanmerking genomen – en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur leiden – dat verdachte aangeefster [slachtoffer], met wie hij toen een relatie had, bij twee verschillende gelegenheden op grove wijze heeft mishandeld. Hierdoor heeft verdachte pijn en letsel bij [slachtoffer] veroorzaakt en haar lichamelijke integriteit aangetast. Eén van de mishandelingen vond plaats in het openbaar, waardoor verdachte niet alleen die [slachtoffer] heeft benadeeld, maar ook in meer algemene zin de reeds binnen de samenleving aanwezige gevoelens van onveiligheid op straat heeft versterkt.
De rechtbank heeft acht geslagen op het reclasseringsadvies d.d. 6 juni 2011, waarin wordt beschreven dat het contact van verdachte met de reclassering tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis niet soepel verliep, maar verdachte zich daarentegen zeer coöperatief opstelt ten opzichte van zijn begeleider, J. Doppen, van Nieuwe Perspectieven bij Terugkeer. Ter terechtzitting heeft J. Doppen dit in haar verklaring als getuige-deskundige bevestigd. Zij begeleidt verdachte op de gebieden scholing, werk, geld en vrienden. Verdachte heeft zich aangemeld bij De Waag in verband met een agressie regulatietraining en wil in september een opleiding gaan volgen bij het VAVO. Ook heeft verdachte een baantje in de horeca. De rechtbank weegt deze omstandigheden mee. Daarnaast houdt de rechtbank rekening met het advies van de reclassering dat een verplicht reclasseringstraject in het geval van verdachte als contraproductief wordt ingeschat.
Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met het strafblad van verdachte d.d. 18 april 2011, waaruit blijkt dat verdachte weliswaar eerder met justitie in aanraking is geweest, maar niet eerder onherroepelijk is veroordeeld wegens geweldsdelicten.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden is. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie. Het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte is met onmiddellijke ingang ter terechtzitting d.d. 7 juni 2011 opgeheven.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 27, 57 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
8 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Feiten 1 en 2, telkens: Mishandeling.
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 10 (tien) weken;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Dit vonnis is gewezen door mr. Y.M.J.I. Baauw-de Bruijn, voorzitter en mr. S. Wijna en mr. R.G.A. Beaujean, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.P. Stapel, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 21 juni 2011.
Mr. R.G.A. Beaujean is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.